Panorama des idées contemporaines
Er gaat een wondere bekoringskracht uit van de ideeën. Als men het geduld heeft om zich grondig in te werken in een tijdvak, een eeuw, een creatieve figuur, dan geeft men er zich rekenschap van dat niet alleen de ideeën van de onmiddellijke actualiteit die aantrekkingskracht bezitten. Maar toch zijn het vooral de eigentijdse gedachten die aanlokken, die bekleed zijn met een glans welke zo gemakkelijk verblindt. Zij nodigen uit tot het spel, tot het goochelen met de ideeën, de meest passionante bezigheid voor een intellectualistisch gericht mens. Een spel waarbij sommigen de eigen persoonlijkheid, zo zij er ene bezitten, gaan verliezen; men denke aan Vermeylen: in de meeste gevallen kan men op elk der ideeën, welke hij als de zijne presenteert, de naam plaatsen van een meestal buitenlands denker aan wie hij de gedachte ontleende. Het spel met de ideeën is nogal onschuldig als het slechts een goedkoop snobisme veroorzaakt, maar het kan ook erger gevolgen hebben. Het gevaar ervan is misschien niet zo tastbaar als bij het spelen met wetenschappelijke formules en met getallen en berekeningen, waarvan de uitkomst een zekere dag niet meer een getal is maar Hiroshima heet. Maar het zijn de ideeën, die niet alleen de getallen en formules maar de gehele geschiedenis beheersen, en er zullen altijd bekrompen geesten gevonden worden om de meest eenzijdige ideeën fanatiek door te drijven, niet alleen in hun eigen leven maar in de gehele samenleving: die fanatiekelingen met ooglappen, waarvan Dr. Jivago spreekt, die bekrompen genieën welke in enkele uren of dagen de bestaande orde omvergooien, waarna men gedurende tientallen of honderden jaren deze geest van bekrompenheid als iets heiligs vereert. Het schijnt wel dat onze tijd uiterst vatbaar is voor eenzijdigheid en bekrompenheid; fenomenen als de abstractie in de kunst, het marxisme of het racisme in de sociologie, de psychoanalyse in de zielkunde, het quantitivisme in
de wetenschap, zijn typische uitingen ervan. De mensheid gedraagt zich zoals kuikentjes die allemaal uit hetzelfde bakje willen pikken, terwijl zij zich tallenkante zouden kunnen bedienen.
Een boek als Panorama des idées contemporaines wil de lezers een synthese bieden van het menselijke denken der laatste vijftig jaren; bepaald wil het de voornaamste strekkingen op elk gebied omlijnen met uitvoerige aanhalingen uit de geschriften van de bijzonderste woordvoerders dezer onderscheiden strekkingen. Het is onmogelijk dit lijvig boek hier te resumeren; zelfs het opsommen der bij de tweehonderd schrijvers welke aangehaald worden zou geen zin hebben. Nochtans vertoont dit boek een grote en typische helderheid. Achtereenvolgens worden behandeld: wijsbegeerte (rationalisme, positivisme, phenomenologie en existentialisme), zielkunde (beheerst door de discussie over de te gebruiken methode), sociologie, wijsbegeerte der geschiedenis (met Spengler, Toynbee en Croce als hoofdfiguren), politiek (de strijd rond het begrip democratie en de teleurgang van het liberalisme), hedendaagse kunst, godsdienstige gedachte, wiskundige en natuurkundige wetenschappen, hedendaagse biologie (oorsprong en toekomstige ontwikkeling van het leven), het hedendaags humanisme.
Wij kunnen slechts wat langer stil staan bij een hoofdstuk: de hedendaagse kunst. Ziehier de hoofdgedachten ervan. Men kent aan de kunst, meer dan vroeger, een beslissende rol toe; of juister gezegd: de kunst heeft zich van alle andere beschavingswaarden onafhankelijk gemaakt en zij heeft bovendien afgebroken met alles wat men in vroegere eeuwen kunst heette. De algemene estetische opvatting heeft zich immers totaal gewijzigd. Met Benedetto Croce aanvaardt men thans dat het schoonheidsbesef historisch ontwikkelt en zich wijzigt. Eliot houdt voor dat een kunstwerk slechts zin heeft als men het in zijn historisch verband plaatst. Elke kunst is uiting van een bepaalde tijd en beschaving, zegt Spengler, zodat er geen absolute kunst bestaat. Elke stijl heeft zijn goed recht en dient niet beoordeeld te worden in functie van de klassieke stijl, die dus ten onrechte als ideaal werd voorgehouden, aldus Worringer. De Sixtijnse kapel of een masker van de Goudkust beantwoorden aan dezelfde diepmenselijke behoefte, volgens E. Faure, terwijl naar Valéry de diverse schoonheden de strijd aanbinden tegen ‘de’ schoonheid. Malraux verzamelt dan ook in zijn Musée imaginaire naast elkaar de meesterwerken van alle tijden, kulturen en stijlen. Vóór hen allen had Wölflin reeds de grondslagen gelegd van deze nieuwe estetiek. Men poogt ook dieper door te dringen in het psychologisch wordingsproces van het kunstwerk. Het kunstwerk is in de eerste plaats een vorm; de vorm op zichzelf en niet de betekenis telt, zegt Focillon. Het is uit de daad en niet uit de gedachte dat het kunstwerk groeit (Alain). De kunstenaar wil geen schoonheid scheppen, hij wil scheppen (Souriau), scheppen en niet nabootsen (Malraux). Freud beweert dat men het kunstwerk aan een psychanalyse moet onderwerpen, terwijl het marxisme aan de kunst een strijdbare rol wil geven (Gorki, Lukacs).
Als men doorheen de verscheiden kunstvormen wandelt dan vindt men de bevestiging der gewijzigde kunstperspectieven. Poëzie is un langage dans le langage geworden (Valéry), het is de spraak van iemand die zich tot een andere richt (Eliot), het gesprokene moet het geschrevene in de schaduw stellen (Queneau). Claudel plaatst de poëzie in het gebied van de zichtbare en onzichtbare werkelijkheid. Dada gooide alles overboord terwijl het surrealisme in de poëzie het middel zag om aan de rede te ontsnappen (Breton), waarbij dan het beeld het voornaamste poëtisch element moet zijn (Reverdy). Een reactie vanwege het traditionalisme bleef niet uit. Ook in de roman groeide een nieuwe conceptie, zij het minder scherp dan in de poëzie (Woolf, Gide, Sartre). De geschiedenis van het toneel der laatste veertig jaren is een aaneenschakeling van experimenten om aan het conventionele te ontsnappen, waarbij niet de toneelschrijvers maar de regisseurs de voornaamste rol hebben (Arthaud, Vilar). De film bood een totaal nieuw terrein, wat toeliet een eigen estetiek te scheppen (Malraux, Clair, Moussinac, Arthaud). Maar naast de poëzie is het vooral de schilderkunst die de meest diepgaande omwenteling kende; men leerde dat het plastische alles beheerst (Lhote); een volstrekt nieuwe kunst kon zo ontstaan (Apollinaire), een kunst waarbij het op de picturale werkelijk-