Biennale van Venetië
Onder de titel ‘Cette manifestation, par manque de rigueur dans le choix, a sombré cete année dans l'académisme abstrait’ publiceert de jonge, begaafde critica Françoise Choay, een uitvoerige bijdrage in het septembernummer van het bekende tijdschrift L'Oeil. Niet alleen werd er te Venetië volgens deze auteur een groot overzicht gebracht van figuratieve en non-figuratieve schilderkunst, maar, wat bedenkelijker is, van schilderkunst en ‘non-schilderkunst’. Tobey, Hayter en Pevsner noemt zij de drie beste inzendingen van de hele biënnale; geen van deze drie werd met een onderscheiding vereerd. Onder de grote namen, die er opgeld deden, Wols, Pollock, Dubuffet zijn er verschillende die tegen een muur staan, die hun eigen einde zijn. De jonge avant-garde is, volgens Choay, gekomen op het punt van wanhopig zoeken naar vernieuwing, ten nadele heel dikwijls van de betekenis van hun werk.
Ditzelfde nummer van L'Oeil bevat andere bijdragen over Bijzantijnse miniaturen, de school van Valladolid, en in de rubriek ‘L'Oeil du décorateur’ worden vier Amerikaanse bureaucomplexen in staalstructuur belicht en ontleed. Dit tijdschrift houdt zich sinds 45 maanden op een buitengewoon hoog peil; het is merkwaardig, hoe alle artikels, zowel diegene over oude, als over hedendaagse kunst, met grote sereniteit zijn geschreven. (Voor België: Mw. L. Possemiers, Louis Lepoutrelaan, 97, Elsene-Brussel).