L'Art de la peinture
Pierre Seghers en Jacques Charpier gaven reeds in de Collection Melior der uitgeverij Marabout een bundel uit gewijd aan de poëzie van alle tijden onder de titel L'Art poétique. Thans hebben dezelfde auteurs een soortgelijk opzet verwezenlijkt voor de schilderkunst.
L'Art de la Peinture is een anthologie van teksten met betrekking tot de schilderkunst en geschreven door de grootste figuren uit de geschiedenis van de schilderkunst van alle tijden. In beginsel gaat het om uitspraken van de schilders zelf. Natuurlijk is het plastisch werk der kunstenaars de eerste kenbron voor wie hun opvattingen wil vernemen; de verzamelaars dachten er geen ogenblik aan deze grondwaarheid te loochenen; maar waarom de teksten verwerpen, waarin de schilder met zijn eigen bewoordingen zijn opvattingen en strevingen heeft verklaard. De anthologie bevat bovendien ook een zeer rijke keus teksten over schilderkunst uit het werk van critici, wijsgeren en schrijvers.
Voor de Prehistorie werd beroep gedaan op G. Bataille en zijn Lascaux ou la naissance de l'art. Voor de Grieks-Latijnse oudheid hadden de auteurs het gemakkelijk enkele teksten te kiezen uit de Textes Grecs et Latins relatifs à l'Histoire de la Peinture ancienne van Ad. Reinach; zij hadden echter een beter gebruik kunnen maken van Plato's dialogen. Voor de Middeleeuwen koos men enkele zeer goede teksten van de Griekse monnik Dionysius (Byzantijnse kunst), de Duitse monnik Theophilus (XIIde E.) en de Italiaanse schilder Cennino Cennini (leerling van Giotto); zeer duidelijk komt in deze teksten het artisanaal karakter der middeleeuwse kunst tot uiting evenals haar mystische Godsverbondenheid. De renaissance is vertegenwoordigd door Alberti, Michel-Angelo en Leonardo da Vinci; men kan slechts de afwezigheid van Dürer en ook van onze Karel Van Mander betreuren; de voorrede van zijn Schilderboeck bevat immers zeer belangrijke algemene beschouwingen over schilderkunst, welke een scherp licht werpen op onze oude meesters uit het Zuiden en het Noorden der Nederlanden. Dit doet niets af van de merkwaardigheid der gekozen teksten, vooral dan de uittreksels uit de Vier dialogen over Schilderkunst van Francisco de Hollanda, een Portugees van Hollandse afstamming die ‘Interviews’ afnam van voorname schilders van zijn tijd; daaruit blijkt sterk het ‘expressionisme’ van Michel-Angelo. Bovendien komt dezes zakelijk karakter sterk tot uiting; hij verkiest de Italianen en Fransen die geen begrip hebben van schilderkunst(?) maar er goed voor betalen, boven de Spanjaarden en Portugezen, die enthousiaste minnaars zijn maar niet kunnen betalen; dat herinnert de gezegden van Picasso en Dali over Europa en Amerika.
Voor de zeventiende eeuw bevat de anthologie enkele goede citaten uit Rubens geschriften (vooral over de menselijke figuur in de schilderkunst), naast langere uittreksels uit een paar academische tractaten van Félibien en Roger de Piles; van de grote Spanjaarden wordt geen gewag gemaakt, terwijl Rembrandt maar enkele regels krijgt.
Met de achttiende eeuw treedt de kunstkritiek voor het eerst naar voor met Denis Diderot, een kunstkritiek die echter zeer subjectief en litterair is en waarbij de anecdote de voornaamste rol speelt; zij biedt nochtans het voordeel op de hedendaagse kritiek dat zij niet vervalt in esoterische phraseologieën, in ijdele woordenkramerij. De schuld hiervan ligt misschien aan de wijsgeren, die in de negentiende eeuw de schilderkunst hebben aangepakt en in sommige gevallen geteisterd. Op de drempel van deze negentiende eeuw verschijnt immers Hegel en zijn diepzinnige beschouwingen zijn uiterst nuttig geweest om een grondiger inzicht te veroveren op de wezenheid der schilderkunst. Het loopt echter verkeerd uit als de schilders zelf beginnen in het wilde te filosoferen en allerlei pseudo-wijsgerige stelsels gaan brouwen, in plaats van hun schildersinstinct aan het woord te laten en schoonheid te scheppen. Alle negentiendeeuwse schilders waren daar nog niet aan toe. Het verwondert bv. de vormelijk academische Ingres te zien schrijven: N'étudiez le beau qu'à genoux... On n'arrive dans l'art à un résultat honorable qu'en pleurant. Qui ne souffre pas ne croit pas. Delacroix, zijn tegenstrever, is de kampioen van de verbeelding en van de nieuwe tijd meteen, hoewel hij verklaart: Le nouveau est trés ancien, on peut même dire que c'est toujours ce qu'il y a de plus ancien; het picturale heeft voor hem slechts een dienende rol: La couleur n'est rien, si elle n'est convenable au sujet, et si elle n'augmente pas l'effet du tableau par l'imagination. Het is dan ook vanzelfsprekend dat iemand als Baudelaire een enthousiaste bewonderaar was van Delacroix en in de grond met het impressionisme geen vrede kon nemen. Spijtig dat Cézanne, die nochtans een theoreticus was en een zoeker op het gebied der estetiek, zo weinig
geschreven heeft. Van Gogh integendeel heeft zeer veel geschreven en was zich zeer duidelijk bewust van wat hij deed: Dis-lui que mon grand désir est d'apprendre à faire de telles inexactitudes, de telles anomalies, de tels remaniements, de tels changements de la réalité, qu'il en sorte, mais oui, des mensonges si l'on veut, mais plus vrai que la vérité littérale. De samenstellers der anthologie hadden echter meer teksten van Ruskin en van R.M. Rilke moeten opgeven: Rilke wordt niet vernoemd terwijl Ruskin maar een bladz. krijgt.
Het deel over de twintigste eeuw is natuurlijk het meest uitgebreide, vermits een dergelijke uitgave uiteraard op de actualiteit gericht is; bovendien was de keuze hier het gemakkelijkst. Immers in geen periode der kunstgeschiedenis hebben de schilders meer