Vakliteratuur voor kunstenaars
Des planches... à Dieu
De gestrenge Romeinse republiek had de beroepsacteurs verguisd; het dekadente keizerrijk zou hen integendeel tot idolen verheffen. Kon het in deze omstandigheden anders dan dat de jonge Kerk uit reactie tegen de zedenverwildering verklaarde dat ‘de cirkuspaardenmenners en komediespelers van de christene gemeenschap zouden afgescheiden worden, zolang zij dit beroep uitoefenden’. (vierde eeuw) In diezelfde tijd woont de gevierde acteur Genesius de geheime samenkomsten der kristenen bij om zich te documenteren, ten einde voor de keizer de christene mysteriën beter te kunnen parodiëren; maar, zo vertelt de legende, op het ogenblik waarop de parodie moet beginnen en het doek opengaat voor de keizerlijke voorstelling, daar ziet de acteur Genesius een geheimzinnige hand verschijnen, die hem een perkament aanbiedt, waarop de lange lijst zijner zonden staat neergeschreven. Genesius begint te stotteren, kan niet verder; zijn medespelers redden de toestand zo goed het kan en men gaat verder met de parodie van het doopsel. Maar nu ziet Genesius hoe de geheimzinnige hand met het doopwater het perkament afvaagt en al zijn zonden verdwijnen doet. Thans kan Genesius wederom spreken, maar het is om aan de aanwezigen de schoonheid van het christendom te verkondigen; Diocletianus is woedend en wil alle toneelspelers laten geselen; tenslotte wordt Genesius na de gruwelijkste folteringen te hebben ondergaan onthoofd (303). Vele toneelschrijvers o.a. Lope de Vega en Henri Ghéon hebben het ontroerende verhaal van de H. Genesius, patroon der toneelspelers, uitgebeeld.
Maar de betrekkingen tussen de Kerk en de beroepsacteurs werden na Genesius' marteldood niet beter. De oude wet tegen de beroepsspelers bleef gedurende eeuwen van kracht. Men weet hoe Molière gestorven is en begraven werd. Toch werd de letter der wet in praktijk dikwijls omzeild; vele acteurs waren godvrezende mensen en de theaterwereld zelf is veelal niet slechter dan de wereld in het algemeen. Hij is zelfs dikwijls beter; het theaterleven is immers een spannend en hard leven, dat niet zoveel tijd overlaat voor buitensporigheden. Het acteursberoep is overigens in zekere opzichten gunstig voor het ontluiken der godsdienstige gevoelens; de begeestering van het spel, de uitbeelding van de diepste menselijke gevoelens, de omgang met het werk van de grote denkers der mensheid, de dagelijkse tegenstelling van schijn en werkelijkheid, dit alles kan niet anders dan voor gevolg te hebben dat de acteur meer dan de gewone sterveling nadenkt over de grote levensproblemen en er de oplossing van gaat zoeken in het christendom; niemand voelt immers beter dan de acteur de vergankelijkheid aan van het aardse, de broosheid van het wereldse sukses, het bestaan van de geheime machten die de mens ver overtreffen.
Het is dan ook niet uitzonderlijk in de toneelwereld dat acteurs zich bekeren tot een intens katholicisme, dat sommigen zelfs ertoe brengt hun leven, indien hun familiale toestand het toelaat, volledig aan God te schenken. Dit is het geval geweest met een actrice als Marie-Jeanne Gauthier, die na heel wat avonturen waarin grote figuren van haar tijd waren betrokken, dertig jaar doorbrengt in de Karmel van Lyon. Vooral de tijd van de romantiek kent meerdere dergelijke voorbeelden van totale levensomkeer. Maar ook in de twintigste eeuw kan men er meerdere aantonen.
Eve Lavallière had een beroerde jeugd; zij was achttien jaar oud toen haar vader in haar aanwezigheid een einde stelde aan het leven van haar moeder en van zichzelf, na eerst nog de revolver op zijn dochter te hebben gericht. Dit belette haar niet een schitterende toneelcarrière te maken die haar in de grootste steden van Europa en Amerika bracht en er glorie en rijkdom deed verwerven. Ook haar leven was alles behalve voorbeeldig geweest tot op een dag de grote omkeer gebeurde; zij laat alles in de steek; zij laat haar fortuin aan de werken van Pater de Foucauld, eveneens een befaamd bekeerling, en zij gaat van de ene Karmel naar de andere om te vragen opgenomen te worden maar nergens durft men het aan iemand met zulk een verleden aan te nemen. Tenslotte neemt men haar aan in een leke-instituut en gaat zij naar Algerië de arme inboorlingen verplegen. Doodziek keert zij enkele jaren later, in 1924, naar Frankrijk terug om er na maanden van de gruwelijkste pijnen, die aan Lydwina van Schiedam en J.K. Huysmans doen denken, te sterven in een verlaten Frans dorpje; op haar graf beitelde men de spreuk van de Heilige Thaïs, eveneens een bekeerde comédienne en een boetelinge: Gij die me geschapen hebt, erbarm u over mij.
Er is ook nog Zuster Marie-Yvonne, gewezen sociétaire der Comédie Française, die een gelukkige invloed had op vele toneelmensen, zoals Cécile Sorel en Marie Bell. Er is Zuster Marie-Elisabeth, de gewezen opera-zangeres; er is de vertolkster van de hoofdrol in de eerste film over de H. Theresia van Lisieux; er is Zuster Thérèse-Madeleine, uit de beroemde troep van Lugné-Poe. Er zijn er vele andere nog, wier levensgeschiedenis niet ruchtbaar kan gemaakt worden.
Een eigenaardig geval is dit van de grote Louis Jouvet, wiens leven op godsdienstig gebied hoogten en laagten kende. Elk jaar houdt de Parijse Union Catholique du Théatre et de la Musique op Aswoensdag een kerkdienst voor de artisten, die in de loop van het jaar zullen sterven. Het is de gewoonte dat hierbij een der artisten het bekende gebed van Willette voorleest. Welnu in het jaar 1951, enkele maanden voor zijn onverwachte dood bij de repetities van La Puissance et la Gloire waarin hij de priesterrol moest vertolken, was het Jouvet geweest die met zijn levenswijze stem bevend de ontroerende woorden van dit gebed in de St. Germain-l'Auxerrois-kerk uitsprak:
‘Ave Domine, morituri te salutant!
Ceux qui te saluent, Seigneur, avant de mourir sont ceux que tu as créés, à ton Image, pour créer de l'Art.
Ceux qui ont médité ton OEuvre et rendu hommage à sa Beauté! Ce sont les simples d'esprit dédaigneux de l'or diabolique.