Vakliteratuur voor kunstenaars
Dieric Bouts
Naar aanleiding van het boek: Prof. Dr. Valentin Denis, hoogleraar aan de universiteit te Leuven. Dieric Bouts. Elsevier Brussel-Amsterdam, 1957, met 64 platen, 145 F.
Met de tentoonstelling van Dieric Bouts te Brussel en te Delft komt dit boek te rechter tijd. Alhoewel onvolledig, belichtte die tentoonstelling op verrassende wijze de originele en imponerende persoonlijkheid van een geniale kunstenaar, een meester van de kleur, de compositie en het ingekeerde zieleleven. In de eerste grote zaal van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel stonden de werken, die in ons land bewaard worden en daar verscheen Bouts als een modern schilder avant la lettre: niet alleen construeert hij met een geometrische indeling van het vlak, maar hij plaatst met uiterste verfijning de kleurvlakken naast elkaar, zoals in de hedendaagse kunst gangbaar is: een spel van kleurassociaties, dat weinigen in de Vlaamse schilderkunst hebben gëevenaard. Heeft Prof. Denis in de inleidende tekst daar genoeg op gewezen? En zou het waar zijn dat Bouts zozeer schatplichtig was van Petrus Christus en vooral van Rogier Van der Weyden dat zijn originaliteit bijna zoek geraakte? En dat hij in de compositie niet de evenknie zou zijn van de grote vedetten der 15
e-eeuwse Schilderschool? Het is niet uitgemaakt dat Bouts de leerling was van Rogier Van der Weyden en dat hij Petrus Christus te Haarlem heeft ontmoet: allemaal hypothesen zonder historische waarborg. Men heeft de compositie bij Bouts mathematisch en geometrisch geheten en zelfs het glooiend landschap, de burchten en de rotspartijen worden in samenhang met de figuren opgebouwd. Het blikveld van waar uit hij de dingen ziet wordt hoog geplaatst. Hij ziet alles als het ware in vogelvlucht. Wordt het belang van die eigenaardige vondst genoeg benadrukt? Want latere meesters, als Memlinc b.v. hebben daar dankbaar gebruik van gemaakt. Men wijst op de zogezegde stijfheid en houterigheid van zijn personages. Men is geneigd daarin een teken te zien van onkunde. Men vergeet dat dit uitlengen der gezichten en bijna expressionistisch uitrekken der figuren geen maakwerk is of formule, maar de
uitdrukking van een intens gevoel: uitdrukkingsvorm die men terugvindt bij schilders als Moralès en El Greco in Spanje, die de uiterlijkheid der dingen hebben vervormd naar de kracht van hun gevoelsleven. Men spreke niet van gevoelloosheid bij Bouts, maar wel van innerlijkheid, die ingehouden kracht veronderstelt en van stilisering, die religieuze dieptegang verbergt. De Marteling van St. Hippolytus (middenstuk) is mijns inziens een eigenhandig stuk van Bouts en niet een atelierwerk in de pejoratieve betekenis van het woord. Al de schilders uit die tijd hadden een atelier met ‘leercnapen’ en de meest authentieke werken werden in die ateliers vervaardigd. Zouden de ‘leercnapen’ nooit anders gedaan
Het drieluik van Maria - rechtervleugel - De aanbidding der Wijzen - Madrid, Prado.
(Cliché Elsevier, Brussel)