In 35 mm trad hij op als kunstadviseur en eerste assistent van Henri Storck voor de kleurfilm De Schat van Oostende (1955).
Raoul Servais is thans dus aan de arbeid - en wat voor een werk een tekenfilm vraagt, daar heeft een leek gewoon geen idee van - aan een 16 mm kleurtekenfilm Havenlichten, waarvoor hij zelf het scenario schreef en die ongeveer 10 minuten speelduur zal hebben. Deze film vraagt ongeveer 15.000 afzonderlijke beeldtekeningen! Om te voorkomen dat de verwezenlijking van dit filmpje jaren zou duren heeft hij zoveel mogelijk de grafische stijl vereenvoudigd, en de animatie zelf zal bestaan uit gestereotypeerde bewegingen en uitdrukkingen. Deze formule lijkt trouwens volkomen aangepast aan de algemene stijl en de geest van de opgave.
‘Voor de film De valse Noot, zo verklaart hij zelf, had ik mijn personnages teveel gedetailleerd. Ik had een perfecte, maar uiterst moeilijke animatie als eis gesteld, wat voor gevolg had dat ik voor één seconde filmprojectie, een paar dagen moest tekenen om de animatie-kwaliteiten te bereiken van de Amerikaanse tekenaars.’
In zijn nieuw werk Havenlichten, zoals trouwens in al zijn scenarios, zoekt Servais vooral een zekere poëzie te scheppen. Om van deze poëtische sfeer niet te worden afgeleid, gebruikt hij de humor, onder vorm van gags, dan ook op zeer discrete manier. Brutale gags, zoals ze meestal voorkomen in de Amerikaanse korte metrage-tekenfilms worden stelselmatig vermeden.
Uit het draaiboek van Havenlichten schrijven wij een korte passage over:
‘Kermisdag! De kleine vissershaven is in feest, een stoet trekt voorbij, en achter een haag toeschouwers pogen enkele kinderen het schouwspel te bewonderen. Vruchteloos! Een van hen stelt plotseling voor op een lantaarnpaal te klauteren. Maar alle stadslantaarns zijn “pas geverfd”. Eindelijk ontdekken ze een kreupele lantaarnpaal buiten dienst, op de hoek van een straat. Zij klimmen erop, en kunnen de stoet zien. Maar... na enkele ogenblikken stuikt de paal ineen’.
Deze kleine tekst, enkele regels maar, een stukje van het filmscenario, veronderstelt reeds een bijzonder grote aandacht en onmetelijk geduld bij de uitvoering.
Want als men weet hoe een tekenfilm ontstaat, krijgt men pas inzicht en waardering voor het grote werk van deze kunstenaar. Het belangrijkste werk voor een tekenfilm is het draaiboek schrijven. In deze tekst staat aangeduid hoelang iedere scene zal duren, welke decors moeten aangewend, welke geluiden en welke soort muziek er vereist is. Ook worden in de tekst reeds alle camerabewerkingen genoteerd, de speciale effecten die moeten bekomen worden en de bewegingen van de personnages.
In tegenstelling tot de gewone film, die de fotografie als basis heeft, wordt de montage van een tekenfilm vooraf reeds nauwkeurig bepaald. Dit gebeurt niet nà de opnamen, omdat anders te veel nutteloos werk zou verricht worden.
Na het scenario worden de decors of achtergronden geschilderd, meestal met plakaatverf. Wanneer ook de klankstrook is opgenomen en op het draaiboek ontleed tot op een vierentwintigste van een seconde, dan pas kan het eigenlijke tekenen beginnen.
De artist kent dus reeds het klankkrediet, waarover hij beschikt en dat in het draaiboek is aangetekend telkens voor één bepaalde beweging, en hij weet dus meteen over hoeveel beeldtekeningen hij mag beschikken om een bepaalde beweging te tekenen.
Met behulp van een lichtende lessenaar, die het papier wat doorschijnend maakt, begint dan de animator de twee uiterste tekeningen te schetsen, dus het begin en het einde van de beweging; en nadien tekent hij de overgangstekeningen. Over het algemeen worden die schetsen dan opgenomen op positief-film, de na ontwikkeling een negatief beeld geeft. Dit volstaat om de vlotheid en de soepelheid van de animatie te controleren. Nadien worden de schetsen nogmaals op papier hertekend om de vage contours en onzuiverheden weg te werken. Dit komt de volgende bewerking, het nogmaals overtekenen met pen en inkt op cellofaanvellen, ten goede. Deze doorschijnende cellofaanvellen worden vervolgens omgekeerd en de tekening wordt dus op de rugzijde met plakaatverf gekleurd. Deze vellen, in vakkringen cells genoemd, gaan dan met de bijbehorende decors en achtergronden naar de opnametafel om te worden gefotografeerd. De laatste bewerking is het samenbrengen van beeld en klank op één filmstrook, die eventueel kan dienen om copieën te laten vervaardigen.
Uit de tekenfilm ‘Havenlichten’ van R. Servais - (Foto Mvr. R. De Vriese)
De hier geschetste geboorte van een tekenfilm is natuurlijk nog heel summier. Het proces is veel complexer, en bij ieder beeld duiken er speciale moeilijkheden op, die met dito knepen worden opgelost. Nochtans mag worden getuigd dat van alle zogenaamde ‘toegepaste kunsten’ de tekenfilm in feite de enige kunst is, die uit zo 'n ingewikkelde techniek ontstaat.
De ontwerper moet in de eerste plaats een volledige kennis hebben van de filmtechniek, en vooral (en dat is waarachtig nog iets anders) van de speciale taal die de film kan spreken. Hij moet dus eerst en vooral kineast zijn. Daarbij moet hij ook een zeer vaardig tekenaar zijn, hij moet alle bewegingen kunnen ontleden tot op 1/24 van een seconde, en vooral... hij moet oneindig veel geduld hebben.
Op grond van wat hij thans reeds wist te presenteren in deze weinig beoefende en trouwens zeer delicate kunsttak, mogen wij in Raoul Servais een waarachtig filmkunstenaar begroeten, die met zijn tekenfilms wellicht de basis kan leggen van een nieuw bedrijf, dat, aansluitend bij onze rijke vertelschat op literair gebied, in Vlaanderen opgang kan maken.
fb