reeds vóór 1940 publicerende schrijvers als b.v. Filip de Pillecyn, André Demedts, Gaston Duribreux, Marcel Matthijs of Paul Lebeau zal dadelijk toegeven dat de oorlogsdrama's en hun vaak niet minder dramatische nasleep ook voor die schrijvers méér zijn geweest dan molentjes waaruit nieuwe verhaaltjes konden worden gedraaid. Bij de inhoud van die nieuwe verhalen werden nieuwe mensen betrokken, mensen die weliswaar ook weer dagelijks voor het eigene én voor het andere worden geplaatst, maar die de handelingen welke hun door het bestaan worden opgedrongen, ànders zien en in andere gemoedstoestanden verrichten dan toen hun geloof in het leven veiliger en derhalve doorgaans kommerlozer was.
Het geweld dat door ambitieuze politieke verdwazing over ons heen werd gebracht, heeft het klimaat waarin wij leefden, dachten en voelden, grondig gewijzigd. Men heeft er ons hardhandig van bewust gemaakt dat wij ons leven bepalen door onze daden, dat elk van onze daden beslissen kan over ons zijn of ons niet-zijn, dat de geringste onzer daden hun lichtprojektie vermogen te werpen tot over de grenzen van ons immer bedreigd bestaan heen; dat onze existentie, waarvan wij overtuigder dan ooit de broosheid beseffen tot in haar schamelste uitingen een kostbaarheid heeft verworven die wij haar in rustiger tijden nimmer zouden hebben willen toebedenken.
U weet dat de meest waakzame denkers van deze tijd die gewijzigde bestaanservaringen in wijsgerige vertogen op kaart hebben gebracht, en uit die ervaringen een met problemen rijk versierde casuïstiek hebben opgetild, waaruit de met verbeelding bedeelde kunstenaar ruimschoots gelegenheden kon putten om, op grond van die nieuwe problemen, weer nieuwe ervaringen - verbeelde ervaringen ditmaal - te laten geboren worden.
Wij zouden, komt het mij voor, aan de hand van sommige geschriften van Vlaamse prozaschrijvers, met enige allure van handigheid kunnen aantonen dat vooral de jongere generatie onder hen hopeloos verstrikt zit in de veelvoudigheid van existentiële vraagstukken en waarachtig gedoemd schijnt om in lengte van dagen ontoegankelijk te blijven voor dié problemen die wij - ongeacht de grilligheid van de aan deze tijd eigen kwellingen - steeds als een bovenlaag zijn blijven zien van tijdloze, algemeen menselijke bekommernissen.
Moest ik het echter bestaan dàt te willen aantonen dan zou ik mij noodzakelijk door de schijn dienen te laten verschalken. Want ik slaag er niet in zonder eerlijke vertedering te denken aan die vrij begaafde, jonge Vlaamse prozaschrijver die in twee lijvige en rumoerige oorlogsromans de schokken afreageerde welke hij in zijn prille volwassenheid had ondergaan, daarna - luidens zijn eigen bekentenis - verbeten zijn evenwicht zocht in een stoïsche levenshouding om eindelijk, toen hij geloofde die te hebben veroverd, het hoofd van zijn schouders voelde lichten - zoals tenslotte bij ieder
andere verbeeldingsloze,
maar gevoelige jonge man zou zijn geschied, wanneer het uur was aangebroken waarop zijn lieve echtgenote hem een kindje moest gaan schenken. Al heeft
onze jeugdige schrijver, in zijn beminnelijke zelfgenoegzaamheid,
die onthoofding dan ook als ‘kortstondig’ gekwalificieerd, het sterkt mij toch in de mening dat de tijdgebonden kwellingen - benevens de remedies welke men er tegen aanwendt, - de menselijke aandoeningen die van àlle tijden zijn, wél naar de achtergrond kunnen verdringen maar - ik durf zeggen: gelukkig! - nimmer zullen uitroeien. Laten wij derhalve niet kittelorig worden ten opzichte van diegenen in wier geschriften de specifieke inhoudskenmerken die aan de verhaalkunst van onze tijd eigen zijn, sereen worden opgelost in een klimaat dat onvervreemdbaar het hunne is, maar tevens
buiten de tijd schijnt te staan. Wij zouden in dat geval onrecht doen ten overstaan van enkelen - ik durf Maurice Gilliams vernoemen - die men, wanneer het moment voor het inzake juiste waardering zo onontbeerlijke historische recul zal gekomen zijn, misschien onder de grootste Vlaamse prozaschrijvers van deze beroerde eeuw zal rekenen.
Met het verzoek dit voorbehoud - evenals ikzelf doe - te willen in acht nemen, wil ik dan even beproeven een paar van de naar mijn faalbaar - en mogelijk falend - inzicht meest markante Vlaamse reakties aan te stippen in verband met de huidige stromingen en eigentijdse kenmerken van de buitenlandse romanliteratuur.
Als wij ons de vraag stellen hoe de Vlamingen reageren op de hedendaagse verhaalkunst in het buitenland dan meen ik dat wij de voorzorg moeten nemen eerst een vormaspekt onder de loep te houden vóór wij nagaan in hoever vrijwel universeel waarneembare gedachten- en gevoelssferen ook op het Vlaamse proza uitstralen.
Als wij de inhoud het vlees en het bloed van het verhaal noemen en de vorm voor het kleed er van willen doen doorgaan, dan blijven wij tegenover beide - inhoud én vorm - in gebreke. Ik voel derhalve meer voor een vergelijking waarbij wij de vorm als een huid zouden beschouwen die de inhoud onlosmakelijk om-