[Documentatie]
Ik heb Gezelle gekend
Een voorrecht waar weinigen nog kunnen op bogen en waar, voor mij, dierbare herinneringen aan verbonden zijn!
Ik was namelijk gedurende vijf jaar, van 1885 tot 1890, orgelist in Kortrijks Onzelievevrouwkerk waar Gezelle toenmaals onderpastoor was. Ik kende hem reeds door zijn dichtwerken Kerkhofblommen en Dichtoefeningen. Ik had ook reeds voor hem gezant d.i. volkswoorden en spreuken opgeschreven die in de woordenboeken niet te vinden waren. Eerwaarde heer Mervillie had me, te Torhout, (rond 1882), de veertien liederen voorgezongen, door hem op Gezelleteksten gecomponeerd, o.m. Ach, hoe schoone vaart ge daar, Helderblanke mane klaar... Het was dan ook een grote gebeurtenis in mijn leven, toen ik te Kortrijk orgelist benoemd werd.
Gezelle zie 'k nog voor mij staan: met zijn goedig gezicht, zijn zware kop, zijn diepliggende schalkse ogen. Ik zie hem nog wandelen in de voorsacristie van de Onzelievevrouwkerk, weg en weer, van de ene hoek naar de andere, de bonnet wat achterwaarts geschoven, de handen, van een bidsnoer voorzien, op de rug. Was hij verslonden in gebed en overweging? Brouwde hij een gedicht of zocht hij stof voor zijn Loquela? Hij was een kindervriend; ik heb meermaals gezien hoe hij de misdienaars in de sacristie vriendelijk toesprak of plagend aan hun oren trok.
Ik heb Gezelle weten mis doen: ingetogen en godvruchtig. Ik heb hem horen zingen, met nogal ruwe baritonstem en overdreven accent, vloeiend nochtans, daar hij op de hoogte was van het hervormde Gregoriaans (hemelzang, noemde hij het).
Zijn sermoenen ook mocht ik aanhoren, o.m. zeker jaar het lijdensverhaal. Hoe hij prak? Heel eenvoudig, maar met een overvloed van wetenswaardigheden over land, volk en zeden; met nu en dan een opwelling van zijn dichterlijk gemoed en zijn godvruchtig hart. Eens sprak hij in de Paasweek met als onderwerp: De Emmausgangers. Zijn thema was: Mane nobiscum, Domine, quoniam advesperascit! dat hij, met ontroering in de stem vertaalde: Blijf bij ons Heer, want 't zijn slechte tijden. In zijn Rond den Heerd staan veel artikels die een gedacht geven van zijn preken.
Ik heb meermaals met Gezelle gesproken. Te dien tijde schreef ik wekelijks een artikel in de Gazette van Kortrijk, meest over Vlaamse aangelegenheden, zoals vervlaamsen van de opschriften, Vlaams in de Palfijnfeesten, en over andere onderwerpen, zoals de brandvensters van de Onzelievevrouwkerk. Daar ik in Gezelletrant schreef meenden sommigen dat die bijdragen door Gezelle zelf waren opgesteld. Hij gaf mij en anderen veel goede raad. Hij vertaalde Hotel du Nord in Noordgasthof en stuurde mij naar baron Béthune van Marke om inlichtingen over de brandvensters.
Ik ben in zijn huis geweest. Hij woonde toen in de Handboogstraat. Mathilde, zijn maarte, leidde me in zijn werkkamer. Daar schreef hij op een gewone tafel, die voor een venster stond, uitgevende op een achterkoer. De muren van deze en de aanpalende kamers waren bezet met boekenkasten. Op die rekken stonden meest oude boeken, met door hem onderstreepte woorden of wendingen die juffrouw Vande Wiele voor hem op fichen overschreef. Hele banken zaten vol van zulke briefkes. Men heeft er na zijn dood wel een karrevoer gevonden. Ten dien tijde werkte hij veel voor Loquela en ook aan Tijdkrans waarvoor hij vroeger gemaakte gedichten te pas bracht en ook nieuwe miek. Zekeren dag heeft hij, op mijn vraag O gij dikke welgedane voorgelezen. Hij las in 't Westvlaams (ij - i; ui - u; ou - gelijk het France cou); ritmeerde een beetje overdreven en bracht zijn zinnen uit met gulpen.
Op mijn vraag heeft hij ook een paar gedichten gemaakt, o.m. O Jesu, vol genaden, voor de eerste communie van mijn zuster Augusta en het prachtig doodsanctje van mijn schoonbroer, Leo Marques, apostolisch vicaris van Taganyka. Daarin komt die treffende strofe:
Voor één die viel, zo zie 'k, in 't land der slaven,
er duizende, hun ketens afgedaan
en kerstenen gedoopt, die naar de graven
waarop heel Vlaanderen weent, in beêvaart gaan.
Hij heeft ook mijn trouwbrief opgesteld. Later, als ik nog gedichten vroeg, voor d'ene of d'andere omstandigheid, wendde hij mijn vraag vriendelijk af met: gij zult dat nu wel zelf kunnen.
Hij leende mij ook bereidwillig zijn geestelijke gedichten om er muziek op te zetten. De eerste uitgave ervan, onder de titel Dertig geestelijke liederen, dagtekent van 1891. Gezelle had die gedichtjes gemaakt op gekende wijzen, meest Franse. In 1900 gaf ik ze opnieuw uit, ditmaal op eigen melodie en voorzien van orgelspel. Nu zitten ze geborgen in mijn Honderd Geestelijke Liederen.
Gezelle - 't staat in zijn levensbeschrijvingen - gaf destijds ook les in Engels. Dit gebeurde in de grote eetzaal van 't Noordgasthof. Ik heb ze eenmaal bijgewoond. We zaten met een twintigtal aan de tafels. Elk had eenzelfde Engels boek. Gezelle wandelde rond al uit dat boek lezend. Soms stond hij bij een woord stil en buiten de eigenlijke vertaling, gaf hij een hele reeks aanverwante woorden ten beste in onze en in andere talen. Zo leerden wij 't woord uitspreken, verstaan en onthouden. Ik heb me dikwijls afgevraagd waarom Gezelle die lessen gaf. Om geld te verdienen was het niet: ik twijfel er zelfs aan of hij voor dat werk een vergoeding ontving.
Gezelle vroeg me eens mee naar zijn patronaat van Bersaques poorte. Daar, in een grote zaal, vergaderde hij, de zondag achternoen, de fabrieksmeisjes van een