dat hij het betracht met nieuwe technische middelen en andere uitdrukkingsvormen. Nemen wij enkele sprekende voorbeelden.
Het creatieve genie Goya dringt in het begin van de XIXde eeuw reeds door in de geheimen van het onderbewuste en in het mysterie van de droom, geheimen welke de moderne psychologie later zal verklaren.
De ellende van de XIXde eeuwse mens en de vertwijfeling van de XXste-eeuwse mens kan moeilijk op dezelfde wijze weergegeven als de staatsie van de manarch en de praal van de hofhouding. Wanneer Picasso in 1902 naar Parijs terugkeert en er zelf de realiteit doormaakt van een ellendig bestaan, vertolkt hij echte droefenis en een reële piëteit in de wanhoop van de blinde, de weemoed van zijn harlekijnen en de smart van de moeder met het zieke kind. Niet alle kunstenaars zijn er in geslaagd de ellende van de mens op een kunstzinnige en echte wijze weer te geven. Bij velen vindt men onbeholpen en goedkope namaak. Niet alle kunstenaars uit de barokperiode zijn er in geslaagd even glansrijk de weelderigheid van het leven weer te geven. Bij velen vindt men onbeholpen en gemakkelijke kopie.
Niemand kent het oordeel van de komende generaties over de Guernica van Picasso. Men kan moeilijk loochenen dat de Guernica het resultaat is van een diepe ontroering, van een sterke sensibiliteit en van een ongeëvenaard uitdrukkingsvermogen. Men wordt door dit werk aangegrepen, of verbijsterd wendt men er de blik van af. Beide gevallen bewijzen wellicht dat de kunstenaar er in gelukt is de opstandige ontroering van de mens uit te drukken tegenover de uitspattingen van zijn vernielingsmogelijkheden.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de vele nieuwe objekten en gevoelens welke met nieuwe tinten en verrassende vormen werden tot uitdrukking gebracht en niet altijd op dezelfde geniale wijze.
De kunstenaar op zijn beurt moet toch inzien dat de hedendaagse mens niet alles begrijpt wat hij hem aanbiedt. Het komt hem soms voor alsof de kunstenaar zelf op zoek is naar een stijl. Het is alsof voor de eerste maal een stijl, aan de hele periode gemeen, afwezig is. Men stelt de vraag zo er nog een individuele stijl is en zo de kunstenaar aan zich zelf trouw blijft. Probeert de briljante Picasso niet alles alsof hij wilde bewijzen dat men ook op die andere wijze schitterend kan schilderen? Naar het ooggetuigenis van velen, die de kerken van Assy, Vence en Ronchamp hebben bezocht en vele moderne kerken in West-Duitsland, zijn deze kerken elk afzonderlijk heel mooi. Zijn ze reeds de uitdrukking van eenzelfde nieuwe grote stijl, gedragen en begrepen door een verjongde, autentiek christelijke gemeenschap? Of zal het eigene van de moderne stijl bestaan in de afwezigheid van permanente elementen? Dit is niet a priori uitgesloten. Maar feitelijk schijnt de kunstgeschiedenis dit te weerleggen.
Waarom heeft de moderne kunst en de moderne religieuze kunst haar eigen stijl nog niet gevonden? Deze vraag leidt meteen een derde en laatste beschouwing in over de religieuze kunst.
Over deze ontstentenis van eenzelfde kunststijl vindt men in vele essay's belangrijke bemerkingen. Iedere periode heeft inderdaad haar bijzondere moeilijkheden. Nochtans moet men de grondoorzaak blijven zoeken in de moeilijkheid van de opgave zelf. Deze opgave is buitengewoon zwaar voor ieder echt kunstwerk en dan nog meer bepaald voor het religieuze kunstwerk. Dit werd voldoende onderlijnd en dan nog wel in de bijkomende kontekst van de moderne kunstopgave.
De kunst zal altijd een probleem blijven. Het is immers de worsteling om een werkelijkheid te transposeren op en niet-werkelijke wijze, die men de estetische genoemd heeft. In bepaalde gevallen, is het de poging om te onthullen en uit te drukken wat de oppervlakkige realiteit verbergt of niet kan weer geven en wat nochtans in die werkelijkheid reëel aanwezig is. Dit bereikt een kunstenaar niet zonder bezinning, zonder echte en totale levenservaring. La souffrance est le sacrement de l'homme. Deze zin is wel van Rodin. Dit bekomt de kunstenaar evenmin zonder de grote begaafdheid waarmede hij juist die werkelijkheid kan transformeren. Deze omwisseling, en een zekere deformatie welke er essentiëel mede verbonden is, vindt men in iedere kunstperiode terug. Al is het slechts het overbrengen van een werkelijk landschap op het bidimentionele plan in een schilderij. Een korenveld van Van Gogh is reeds het resultaat van deze worsteling. Men voelt het. En het is een van de elementen van ontroering bij het beschouwen van een kunstwerk.
De specifieke opgave van de religieuze kunst ligt in de weergave van de godsdienstige ontroering in de ontelbare nuancen en vormen waarin ze voorkomt. Voor bepaalde gevallen blijft onvermijdelijk waar hetgene Pichard schrijft in L'Art Sacré. De steen des aanstoots van de religieuze kunst is de creatie van vormen waarin de Aanwezigheid van God zich manifesteert. Is dit ten andere niet, iedere maal op een ander plan, het zelfde probleem voor elke daad en elk getuigenis van echt christelijk leven en denken?
Paul Van den Bosch, die in zijn essay Les enfants de l'absurde eerder het vermoeden wekt dat godsdienstige kunst niet mogelijk is, drukt toch nog op de volgende ontroerende wijze zijn aarzeling uit: Est-ce à dire qu'après le Moyen âge il n'y ait plus désormais dans notre art d'Occident de peinture foncièrement chrétienne? Il en est encore, et de la plus grande, mais elle se réduit à des manifestations sporadiques: quelques hommes solitaires qui abordent de front le drame chrétien et qui le peignent pour l'avoir vécu: Rembrandt, Gréco, Rouault. Le malaise que provoquent en nous les expositions d'art sacré vient du fait que nous sommes témoins d'une