woord zijn intieme roep alleen nog stamelen kan.
Elke gewijde taal is van spirituele orde, is profetisch. Zij roept meer op dan zij uitdrukt, verwekt meer dan zij toont; zij spreekt van Aanwezigheid in het van-elkaar-verwijderd-zijn en van het Onuitspreekbare in het bezit.
Deze uitdrukkingskracht van het gewijde schijnt enigszins te zijn verloren gegaan in de loop der tijden. Onze tijd, overrompeld door monsters en tragisch in het nauw gedreven tegenover essentiële vraagstukken, staat dichter bij de kunst van de catacomben en de romaanse tympanen, dan bij de zo menselijke figuren uit de 13de eeuw.
Er zou een wonder parallelisme te onderlijnen zijn tussen het verloren gaan van de zin voor het gewijde in de kunst en het verlies van de zin voor de liturgie ten voordele van de devotie. Maar dat zou ons té ver van ons onderwerp afleiden.
Hoe zal de kunst dit karakter van transcendentie, afstand en aanwezigheid tegelijk kunnen uitdrukken? Aangezien het gaat om een voorbijstreven en dus in zekere zin om een vervreemding, hoe zou zij haar weg kunnen vinden in een terugkeer naar het verleden en zijn formules? Het lijkt wel integendeel aangewezen dat het vertrekpunt absoluut oprecht moet zijn. Als bij het vertrek geen waarheid is, zit de profanatie reeds in de wortel. De artist situeert zich in zijn tijd: daardoor bevestigt hij de betrekkelijkheid van zijn positie. Zijn roep naar de Hemel heeft alleen waarde als hij geschreven staat in de kontekst van eigen tijd en ruimte, doch
Gottfried Bohm - St. Albertskerk, Saarbrücken - binnenzicht. (Cliché: Baukunst und Werkform)
wat die roep inhoudt, stijgt eindeloos boven de schors die hem omknelt. De kreet is van alle tijden, maar de uitdrukking ervan kan alleen van deze tijd zijn. Bezit de kunst, die opnieuw meer voor-de-geest-roepend dan beschrijvend is geworden, niet een intiemere verhouding tot het wezen zelf van de boodschap van de religieuze kunstenaar, die zichzelf niet in de anecdote verliest, niet uitlegt of vertelt, maar het onzegbare, het gewijde oproept? Daarom moeten, zonder dat ze één regel van hun kunst verlaten, de architect, de edelsmid, de beeldhouwer, de glazenier, de schilder en wie kerkelijke gewaden maakt een rechtschapenheid bezitten, een totale oprechtheid, uitdrukking tenslotte van hun vrijheid. Als woordvoerder van het christelijke volk moet de gewijde kunstenaar de verzuchtingen van dat volk verwoorden.
Oprechtheid is veel meer voorwaarde dan bestanddeel. Alleen kwaliteit telt. Alleen door de kwaliteit van zijn kunst kan de mens antwoord geven op de eisen van de goddelijke onovertroffenheid. Kwaliteit en oprechtheid trouwens, doen niets anders dan de kunstenaar te dwingen tot authenticiteit en waarheid, die een schoolse terugkeer naar het verleden niet toelaten. Het is beschamend alsmaar te moeten herhalen dat alle gewijde kunst steeds van haar tijd is geweest en dat ieder tijdperk zijn gewijde kunst heeft gekend. Om dit te hebben kunnen vergeten, was de sentimentele terugkeer nodig van het romantisme in de 19de eeuw.
Kwaliteit vindt men terug in alle grote werken, wanneer men voelt dat men meegedragen wordt voorbij het alledaagse en het prozaische. Wat is dan echte gewijde