| |
| |
[pagina t.o. 210]
[p. t.o. 210] | |
WISSELSCHAAL VAN HET A.B.N. TORNOOI
ingericht door de provincie West-Vlaanderen. Jaarlijks wordt deze schaal betwist tijdens een aantal A.B.N.-avonden in verschillende Westvlaamse steden. Tijdens het jongste tornooi ging de schaal naar de stad Ieper. = Deze schaal, in geslegen zilver, met middenmotief in émail cloisonné en met gegraveerde randversiering werd ontworpen en uitgevoerd door Maurits Claeys uit St Andries-Brugge.
| |
| |
| |
[Kunst en geest]
Het nationale element in de kunst
Men zal zich herinneren dat we in het eerste nummer van de lopende jaargang enkele bedenkingen lieten verschijnen onder de titel ‘Losse beschouwingen over het Regionalisme’. Sommigen hebben hierin ten onrechte een aanval willen zien tegen de modern gerichte kunst in het algemeen. In feite was het opzet alleen de aandacht te vestigen op een werkelijk euvel dat de kunst in Vlaanderen vertoont: vele kunstenaars denken dat zij - om modern te zijn - zorgvuldig alle typisch Vlaamse karakteristieken moeten weren uit hun werk; zij zoeken opzettelijk het buitenlandse na te bootsen in de waan dat zulks de enige manier is om op internationaal plan betekenis te veroveren. Overigens weet iedereen dat van bepaalde zijde dit ‘ont-aardings’-proces van onze Vlaamse cultuur schijnt te worden aangemoedigd (‘ont-aarding’ weze hier begrepen als ‘verlies van de eigen Vlaamse aard’).
Zo pas lazen we het eerste nummer van een weelderig ogenschijnlijk internationaal - maar door Belgische instanties gepatroneerd - kunstblad. Het editoriaal ervan verklaart: ‘Or, l'art d'aujourd'hui, c' est un fait, se dépouille progressivement de ses particularités régionales, nationales, et le premier devoir d'une publication consacrée à ses plus récents développements est de prendre, avec lui conscience de l'étape franchie et des étapes à franchir en répondant à son désir d'unification, d'universalisme, et en modelant sur son comportement le sien’.
Het probleem werd belangrijk genoeg geacht om het voorwerp te worden van een beperkt enkwest over het nationale element in de kunst. Aan enkele personen, die het Vlaamse kunstleven van zeer nabij volgen, werd gevraagd naar hun mening. Moet het nationale in de kunst bevorderd worden? Moeten we de ontwikkeling van een anationale en cosmopolitische kunst een gelukkig feit achten? Moet de kunstenaar enkel artistieke oogmerken nastreven of moet hij ook de strevingen van zijn eigen volk uitdrukken?
Wij laten hier enkele antwoorden volgen. Zij hadden nog talrijker kunnen zijn ware het niet dat dit nummer tijdig moet verschijnen in verband met de Rodenbach-feesten.
Dr. Albert Smeets
| |
[Edgard de Bruyne]
Ik begrijp niet hoe men kan beweren dat de kunst zich op nationaal of internationaal plan ‘beweegt’. Zij is eenvoudig menselijk - op straf van geen kunst meer te zijn. Kunstenaar is hij die zijn menselijkheid zoals zij is, artistiek weet uit te drukken d.w.z. zijn menselijk aanvoelen van het leven en zijn menselijk nastreven van volmaaktheid in de vormschepping. Wil iemand bewust nationaal of internationaal wezen in zijn kunst, dan loopt hij gevaar in de ergste tendenz-kunst ten onder te gaan.
Een Vlaming zal echter zichzelf niet volledig en diep beleven als mens wanneer hij niet spontaan de wijze aanvoelt waarop hij natuurnoodzakelijk tot de Vlaamse mensheid behoort. Er is ontegensprekelijk een ‘Vlaamse’ manier: om de dingen te zien en de vormen te scheppen; zij weze bepaald door het ‘ras’ (?) of door de ‘geschiedenis’ of door het ‘milieu’: dit is bijzaak. Bijzaak schijnt me zelfs het materiaal waarin de kunstenaar zijn vormgevoel uitdrukt. De beeldhouwer moge een Vlaamse eik kiezen of marmer uit Italië, steeds kan hij Vlaamse vormen scheppen indien hij ‘existeert’ wat hij is. En daarom zal zelfs een Verhaeren Vlaamse kunst scheppen in het materiaal van een vreemde taal wanneer hij iets van het rhythme, van de beelden, van de klanken eigen aan de Vlaamse traditie in zijn poëtische vorm weet te versmelten.
Indien men Vlaming ‘is’ dient men zich existentieel bewust te worden van de krachten die men in zich draagt en waarvan men vanzelfsprekend een dieper gevoel kan verwerven door het inwendig contact met de Vlaamse kunst van vroeger. Het volstaat voor een kunstenaar volledig te zijn wat hij is, zonder opzettelijke ‘tendenzen’ om zijn mensheid uit te drukken. En dit betekent dat hij dan zijn hoogst individuele persoonlijkheid zal veruiterlijken in een werk dat door alle mensen aangevoeld zal kunnen worden. Zijn schepping zal van zelf - indien zij authentiek kunstig is - individueel en ‘internationaal’ waardevol zijn in de maat zelf dat zij ‘menselijk’ zal wezen.
Het ‘nationaal’ karakter van het kunstwerk is niets anders en dient niets meer te zijn dan het natuurlijke gevolg van dit beginsel. Daar elke mens tot een volk behoort waarin de mensheid zich concretiseert, zal de authentieke kunstenaar die Vlaming is, welk ook het thema weze van zijn schepping, op een Vlaamse wijze de werkelijkheid aanvoelen en in Vlaamse rhythmen verstoffelijken, in de maat zelf dat hij op werkelijk persoonlijke wijze het algemeen-menselijke zal nastreven en niets anders.
prof. dr. edgard de bruyne
| |
| |
| |
Volksverbonden of bovenvolkse literatuur?
Nu hoop ik maar dat mijn bijvoeglijke naamwoorden niemand zullen doen opschrikken. Volksverbonden is een deugdelijk woord, hoewel het nog te Duits klinkt om in de woordenboeken opgenomen te worden en bovenvolks, dat gevormd werd naar analogie met bovenmenselijk en bovennatuurlijk, is volmaakt Nederlands, zinrijk en begrijpelijk voor iedereen. Aangezien de begrippen ‘verbonden met’ en ‘staande boven het volk’ denkbaar zijn, moet er ook een woord bestaan om ze uit te drukken. Ik heb de meest voor de hand liggende vormen gekozen, schijnbaar onverschillig voor wat er verder mee gebeuren moet.
Op zekere leeftijd, zelfs als men dat niet altijd gedaan heeft, verlangt men niet meer gelijk te halen. Dan wil men nog alleen de waarheid, de eenvoudige waarheid, om het even door wie ze gesproken wordt. In verband met volksverbonden en bovenvolks is er, mij dunkt, onder mensen die niet vooringenomen en boven het vlak der persoonlijke gevoeligheden uitgerezen zijn, volledige overeenstemming mogelijk.
Uit het oogpunt van de kunst beschouwd, waar als eerste maatstaf de schoonheid dient te gelden, bestaat er geen tegenstelling. Een schrijver van formaat erkent men hieraan dat hij persoonlijk, eerlijk en bekwaam is. Persoonlijk zijn betekent, niet willen gelijken naar iemand anders omdat hij succes heeft, of niet willen gelijken op niets omdat men dan alle dwazen op zijn hand heeft. Persoonlijk zijn is dat enige en onvervangbare dat men in zich draagt ontdekken en tot voltooiing brengen. Men kan niet buiten zijn afkomst en omgeving, zijn wereldbeschouwing en bestemming. Men kan vooral niet buiten de idee die men over zichzelf heeft gevormd.
Iemand met een geoefende blik merkt onmiddellijk wanneer een schrijver begint vals te spelen, wanneer hij zijn persoonlijkheid verbergt of verraadt, veronachtzaamt of vermoordt, om anders te schijnen dan hij is. De geschiedenis van de modes in de letterkunde is de geschiedenis van de menselijke oneerlijkheid. Wie de visie van de Amerikaanse of Russische mens overneemt, zonder dat zij in en met hem gegroeid is, heeft geen besef van eerlijkheid. Een schrijver moet tot zichzelf doordringen en zichzelf kennend van binnen en in zijn verhouding tot de omwereld, mag hij niets willen verdonkermanen, veranderen of voorwenden, om zijn werk een ruimer verkoop te bezorgen. Die eerlijkheid maakt hem volksverbonden.
Een groot schrijver is noodzakelijk bekwaam in zijn vak. Hoe kan het anders? Dus heeft hij het schrijven geleerd en dat niet van de minderen dan hij. De reuzen uit de wereldliteratuur hebben hem helpen groeien en zichzelf uitdrukken. Door het voorbeeld van hun persoonlijkheid en eerlijkheid heeft hij geweten wat hij van zichzelf moest eisen. Volksverbondenheid is een ramp waar ze bekrompenheid en onkunde zou betekenen.
Een kunstenaar moet open staan voor wat elders verwezenlijkt wordt en alle wijsheid en schoonheid in zich opnemend, alle stijlvormen proevend en waarderend, zal hij knap genoeg worden, om op het peil der groten, zijn eigenheid te doen blijken. Dat hebben Gezelle, Buysse, Streuvels, Van de Woestijne en Timmermans gedaan. Op hun aller werk past het etiket waarmede deze aantekening begon: volksverbonden én bovenvolks. Ik verontschuldig mij alleen omdat deze krabbel eens te meer op het lesje van een betweter gelijkt.
andre demedts
| |
Moeten wij het nationale bevorderen in de kunst?
Wat kunnen stellingen toch strak zijn! Veel te strak voor levend wellende uitingen, zoals de Kunst. Ook veel te ekstreem!
Beweegt de kunst op internationaal plan? Er zijn internationale stromingen, die de kunst raken. Ook gedachten, opvattingen zelfs. Er zijn kunstenaars, op zoek naar internationale vormen, wellicht naar een internationale formule. En dit niet voor de eerste keer. De Renaissance heeft het vóór ons beproefd; de Franse imperialistische geest op zijn beurt. Gedachten, opvattingen, vormen, formules: maar de levende kunst spoot daar boven uit en schiep nieuwe belevenissen, zoniet met nationale, dan toch met eigenaardige trekken. En in die trekken lag het volk weerspiegeld. Misschien juist omdat de kunst boven de normen van het particularisme uitgegroeid was.
Moeten wij het nationale in de Vlaamse Kunst vrijwaren of bewonderen? Natuurlijk zou het verkeerd zijn bepaalde elementen tot nationale verhevenheid op te voeren. Het beeld, de voorstelling, het onderwerp, zijn
| |
| |
daarvoor niet vatbaar. Zijn voor de schilder de reien in Brugge meer nationaal dan een bruggetje in Bretagne; het Westvlaamse strand meer dan de kusten van Normandie; een Vlaamse boer meer dan een Zeeuwse visser? Is Gudrun het meer dan Kristoffel Colombus voor een dramaturg? Kan de gevoeligheid, de ontroerbaarheid, de geprikkeldheid, de zienswijze nationaal heten als element, wanneer die faktoren toch met elke stijl, met elke kultuurperiode anders worden, vaak totaal tegengesteld?
Het nationale in de Vlaamse kunst wordt door de tijd en door de geestesgesteltenis van het hele volk mede bepaald, en verandert van uitzicht naar gelang de generaties en de gebeurtenissen opschuiven. De kunstenaar schuift mee op, het volk schuift in vertraagd tempo mede achter aan.
De kunstenaar leeft, meer in de toekomst dan in het huidig moment; het volk konserveert, meer in het verleden dan in de huidige tijd. Het kan derhalve geen zin hebben het nationale te willen vrijwaren en bevorderen in en rond de kunstenaar. De kunstenaar moet vrij zijn, vrij leven, vrij scheppen. Indien het er hem ernstig om te doen is internationale stromingen, gedachten, vormen en zelfs formules op te vangen, te verwerken en opnieuw uit te beelden, dan moeten we hem gerust laten en vrij. Ons rest niets anders tenzij hem begrijpend te benaderen. En na te
gaan of wij van onze tijd zijn, met het oog op de toekomst.
Maar we zouden ongelijk hebben bij de kunst-genieter een mentaliteit te kweken van zorgeloze onbekommerdheid om de eigenaardige trekken van ons volk in en om de kunst. Dit soort snobisme is dodelijk voor de eigen geaardheid van de kunstbelevende mens, en van het kunstbelevende volk. In dit milieu heeft de kunstenaar zijn klankbord, waarop zijn gemoed resoneert, waar hij nieuwe ontroeringen opvangt en tot nieuw scheppen aangedreven wordt. In de opvoeding van dit volk valt het nationale te vrijwaren en te bevorderen. Laat dan het internationale daar maar doorheen waaien, het zal de kunstenaar alleen deugd doen.
dr. marcel grypdonck
| |
De kunstenaar mag geen epigoon zijn
Kunst heeft zich steeds, - ten minste gedurende de bloeiperioden op internationaal plan bewogen. Men denke b.v. aan de invloed door de Italianen uitgeoefend op de Vlamingen, op de invloed van de Vlaamse schilders aan het hof van Frankrijk en later in Spanje en Portugal, op de invloed van Rubens, van
Caravaggio, van Picasso...
De Franse hofarchitectuur oefende in de xiiie eeuw een grote invloed uit, zo ook later in de Brabantse en nog later de Italiaanse renaissance en barok.
De barokke, klassieke en romantische muziek waren uitingen van een wisselende internationale kultuur.
Men vergete daarbij niet dat de kunstenaar - de echte natuurlijk - zijn tijd vooruit is, en de toekomst aanvoelt. Bertus Aafjes schreef onlangs: ‘Op het eind van de negentiende eeuw was Vincent van Gogh zijn medemensen reeds een halve eeuw vooruit. In een tijdperk van betrekkelijke vrede en burgerlijke gezapigheid leefde hij reeds met zijn hoofd en zijn hart in de wereld van onze dagen’.
De kunstenaar die meetelt in zake kunstontwikkeling mag geen epigoon, doch moet een vooruitstrevende zijn.
Het is een feit dat, hoe meer hetgene wij noemen de ‘beschaving’ zich uitbreidt, eenzelfde soort behoeften waarneembaar is op het gebied dat architektuur bestrijkt. Om zich te beschutten tegen weer en wind heeft men in alle landen van alle werelddelen wanden van doen en een dak; om licht en lucht te krijgen en een wisselwerking met de omgeving, worden gelijk waar, deuren en ramen aangewend. Heden ten dage beschikt men over artificiele materialen (staal en beton) waarmee in alle landen van de wereld kan voldaan worden aan de gestelde eisen.
Er zijn echter vele opdrachten die kunnen vervuld worden zonder behulp van deze bouwstoffen, maar wel met diegene welke ter plaats voorradig zijn, zoals hout,
| |
| |
natuursteen, baksteen...; willen of niet is er aan die bouwstoffen een zeker lokaal karakter verbonden. In onbeboste landen zal zich geen houtbouw ontwikkelen. Wij sparen grote ramen in onze huisgevels om de zon binnen te halen, terwijl in de warme landen de ramen met zg. zonnebrekers afgeschermd worden.
De verfijnde architect past zijn gebouwen aan het landschap, terwijl men het weleens aandurfde in het grijze Schotland een soort Akropool op te trekken die de lichte zuidelijke atmosfeer van doen heeft om tot zijn recht te komen.
Het is duidelijk dat, niettegenstaande onze internationale behoeften, materialen enz. we ver zijn van een ‘internationale architectuur’, tenzij indien men daardoor een architectuur verstaat die eenzelfde methode aanwendt om de verschillende problemen, in gelijk welk land zij zich voordoen, te omlijnen, te bepalen en op te lossen.
Een beeldend kunstenaar is iemand die met de middelen van de plastiek iets te zeggen heeft, en die middelen beheerst; kunstenaars zijn dan ook geen gelijkgeschakelde individuën; zij bezitten een persoonlijkheid waarin wel een en andere eigenschap van het ras waartoe zij behoren zal tot uiting komen. De taal van de kunstenaar zal bijgevolg wel min of meer de nationaliteit van de kunstenaar laten uitschijnen. Daarom echter moet de kunstenaar bewust zijn van zijn nationaliteit: een bewuste Vlaming zal steeds iets Vlaams in zijn werk hebben. Doch de uiting daarvan moet op natuurlijke wijze geschieden; verkeerd de man die zegt: ‘ik doe aan nationale kunst’!
De kunst van heden is in volle groei en het koren wordt van het kaf gescheiden. Iedere kunstenaar moet het zijne bijbrengen aan die ontwikkeling; zijn doel zal zijn kunst en niet nationalisme.
Maar, hoe beter Vlaming hij zal zijn, hoe meer de beste eigenschappen van zijn nationaliteit in zijn werk zullen te voorschijn komen.
huib hoste
Architect - Lid van de Koninklijke Vlaamse Academie
| |
De betekenis van het nationale in de kunst
Kunst is steeds een scheppingsdaad: het scheppen van vormen, waarin de kunstenaar innerlijke waarden uitdrukt, eigen ontroeringen mededeelt en bij de begrijpende toeschouwer gelijkaardige ontroeringen opwekt. De transcendentele waarden van het goede, het ware en het schone liggen aan de basis van elke ware kunst. Dat maakt dat kunst op de eerste plaats algemeen menselijk is, en het algemeen menselijke reikt boven de diversiteiten van standen, naties en rassen. De eerste vraag die zich dus een kunstenaar zal stellen - indien hij er een stelt - zal zijn: druk ik met mijn kunst iets van dat transcendentele en algemeen menselijke uit? Ik zeg wel: indien hij er een stelt. Want het is niet noodzakelijk, zelfs niet wenselijk dat hij vooraleer aan het werk te gaan zich dergelijke wijsgerige vragen of problemen stelle. De kunstenaar zal werken op de golfslag van zijn inspiratie en van zijn gevoelen en zich weinig of niet bekommeren om elk geteoretizeer, maar eerlijk met zich zelf pogen een eigen vorm te scheppen, die moet beantwoorden aan zijn uit te drukken ideëen of gevoelens en de weergave zal zijn van zijn eigen sensibiliteit. En hier, meen ik, raken wij de kern van het probleem. De kunstenaar zal - zonder daar uitdrukkelijk aan te denken - iets van het algemeen menselijke uitdrukken, maar het algemeen menselijke op zijn manier gezien, aangevoeld en beleefd. Het spreekt van zelf dat dit subjectief element bij ieder kunstenaar zeer verschillend zal zijn. Daar ligt juist de diepere betekenis van de kunst: dat die eeuwige, onveranderlijke, transcendentele en algemeen menselijke waarden, geen abstrakte waarden blijven, maar diep tot in de ziel, tot in vlees en bloed aangevoeld en beleefd worden, en die beleving in trefzekere zelfgeschapen vorm uitgedrukt wordt. Het ligt nu voor de hand dat een onbepaald aantal faktoren dit
subjektief aanvoelen en beleven zal beïnvloeden: erfelijkheid, sociale afkomst, opvoeding, omgeving, klimaat, ontwikkeling, kontakt met anderen en vooral het milieu en de tijdsgeest.
Het is voor ons, moderne mensen, niet meer mogelijk de levensproblemen en de transcendentele waarden op dezelfde wijze te beleven als onze voorouders. Voorbeeld: het existentieel angstgevoel, gegroeid uit de prangende vraag naar de essentiële zin van het bestaan, is een typisch moderne uiting van een eeuwige vraag, die voor ons katholieken door ons geloof, weliswaar niet tot in zijn laatste natuurlijk wijsgerige verklaringen, doch op praktische wijze wordt beantwoord. Het is wel typisch dat in onze eeuw van hyperbeschaving, van sociale en internationale machtsverschuivingen, in de eeuw waarop de mens is gaan sidderen voor zijn eigen uitvindingen en zoekt door te dringen tot de essentiële waarden, de mens met zijn grootste probleem in het centrum van de wijsgerige belangstelling is komen te staan. Andere voorbeelden van eigen tijdsgeest zou men kunnen aanhalen in de waarlijk gezonde drang van de moderne mens naar het essentiële, het ware, het echte, en afkerig te staan voor het overtollige, het illusionaire, het onechte. Vandaar in de hedendaagse bouwkunst en plastische kunsten het onverbiddelijk wegsnoeien van alle overtollige en de aandacht afleidende versierselen en details. Onze moderne rationele geest wenst waarheid, geen zinsbedrog. Bijv. in de schilderkunst: het verwerpen van
| |
| |
alle regels en wetten van perspectief of anatomie, die bij de toeschouwer de illusie moesten wekken van de werkelijkheid. Geen illusie meer, de werkelijkheid is: dat een tableau een tableau is, d.i. per essentie een spel van lijnen, vlakken, vormen en kleuren, die zich harmonisch tot elkaar verhouden op een tweedimensioneel vlak, en waardoor de kunstenaar zijn innerlijke ontroeringen en sensibiliteit uitdrukt. Waarom dan door middel van een heel stel van gecompliceerde wetten een illusie, iets onechts opwekken? In het verleden had men behoefte aan die nabootsing, aan dergelijke illusies. De moderne mens vraagt het echte en het essentiële, en dat essentiële zal hem dieper ontroeren dan het accessoire, dat dus best achterwege blijft.
Wordt het algemeen menselijke in zijn subjectieve beleving beïnvloed door de tijd, het wordt ongetwijfeld ook beïnvloed door het milieu. De plattelandsbewoner met Gods brede natuur rondom zich, levend met het rustig ritme van de natuur en de seizoenen, zal de diepmenselijke levensproblemen eenvoudiger,
rustiger - daarom helemaal niet minderwaardiger - beschouwen en aanvoelen, dan zijn medemens uit de grote stad. Hij zal bijv. zijn kleinheid aanvoelen tegenover zijn Schepper, wiens grootheid hij rondom zich dagelijks ziet, voelt en inademt, en zich niettemin koning voelen in de vereenzaming op zijn erf. Daar waar een stadsbewoner bijv. zijn kleinheid zal aanvoelen, als een verloren onbelangrijk mensje tegenover de grootheid en de nervositeit van de miljoenenstad, maar tevens weer een zekere fierheid zal voelen zich burger ervan te mogen noemen en te weten dat hij, als bevoorrecht kind, kan genieten van al het comfort en al de cultuur, die deze stad ten toon spreidt en aanbiedt.
Het komt tenslotte hierop neer: het algemeen menselijke op algemene wijze aanvoelen en uitdrukken is dan ook zeer algemeen, gemeenplaatselijk, onpersoonlijk en banaal, zodat men bij mensen, die beweren aldus te voelen, zich kan afvragen of zij het werkelijk ooit diep aangevoeld en beleefd hebben. Het wordt eerst belangwekkend, zal eerst dan treffend spreken tot de evenmens en hem ontroeren, wanneer het algemeen menselijke op een zo hevige en persoonlijke wijze ervaren wordt, dat men deze hevige individuële aanvoeling in een oorspronkelijke trefzekere vorm weet uit te drukken.
Het persoonlijke is wel een van de hoofdkenmerken van de moderne kunst. Van deze gezichtshoek uit beschouwd heeft het nationale zijn belang. Ieder volksgemeenschap heeft eigen karaktertrekken en eigenaardigheden, die haar een eigen persoonlijkheid schenken. Deze eigenaardigheden ontkennen, of erger nog laten verloren gaan om alle volkeren te niveleren en te universaliseren zou geen diepere beleving van het universele betekenen, doch wel een veralgemening en vervlakking. Daarom heeft het zin te waken op zijn nationale waarden, zonder daarom in overdrijving te vallen. Het nationale is zeker niet de hoogste waarde, het is veeleer de eigene manier van aanvoelen en beleven van de hoogste waarden. In het wereldconcert der volkeren moet ieder volk zijn eigen nationale waarden behouden, zoals in de schoot van de natie op haar beurt iedere persoonlijkheid, haar eigen karakter moet handhaven. Een sterke persoonlijkheid laat zich niet opslorpen door de naamloze gemeenschap, zij blijft zich zelf. Een natie late zich evenmin opslorpen, doch blijve zich zelf. Iedere persoonlijkheid en iedere natie brengen haar eigen rijkdom mee in de beleving van het algemeen menselijke.
Dit deden onze kunstenaars steeds in het verleden. Rubens onderging Italiaanse invloeden, doch nergens zal men in geheel Italië de Rubeniaanse uitbundigheid aantreffen. Bruegel keerde terug van Italië en schilderde zijn Vlaamse mensen en Vlaamse taferelen als voordien. De machtige Zwitserse Alpen, hadden op hem blijkbaar meer invloed dan de meeste motieven van de Italiaanse renaissance. Behalve sterkere compositorische kwaliteiten, schijnt hij niet bijster veel van de Italianen te hebben meegenomen... en... treffend feit: staat hij niet torenhoog boven de Italianizerenden van zijn tijd. Zijn sterke persoonlijkheid bleef gehandhaafd én als nationale persoonlijkheid én als individuele persoonlijkheid.
Het expressionisme, een typisch Germaanse kunstuiting, ontstond tijdens en na de eerste wereldoorlog in Duitsland, en beleefde een hoge bloei zoals in geen ander land op Vlaamse bodem, met de onvergetelijke namen van Permeke, De Smet, Servaes, Van den Berghe, Brusselmans. De Vlaamse ziel, meer hart dan rede, bleek bijzonder geaard om een dergelijke heroïsche kunststijl te hanteren. Het Vlaamse expressionisme onderscheidt zich overigens duidelijk van het expressionisme in de andere landen.
Vlaanderen is evenwel een numeriek kleine natie, daarbij in een niet steeds voordelig staatsverband verbonden, zodat het geen internationale propagandamachine kan in beweging stellen om de namen van zijn kunstenaars wereldfaam te doen verwerven, zoals sommige andere volkeren dit wel kunnen.
Het lijdt geen twijfel: er is een nationale geaardheid, niet steeds gemakkelijk te bepalen. Daarover alleen kan een studie gemaakt worden. Langs de andere kant is het zo dat thans veel meer dan in het verleden, door de vlugge communicatiemiddelen, de volkeren vlugger hun
| |
| |
geesteskontakten kunnen leggen en een stijl rapper over de wereld verspreid wordt. Ik zal de laatste zijn om te pleiten voor een eigen Vlaamse stijl, die zou vreemd blijven aan de internationale kunstuitingen. Dat ware ongetwijfeld eng particularisme, en een schadelijk verzaken aan de universeel verworven geestelijke rijkdommen. Gaarne nochtans vernam ik in het concert van de universele kunst, van onze Vlaamse kunstenaars meer nationale klanken. Bepaalde kunstuitingen, die uit het expressionisme evolueerden, of die gelijktijdig met het expressionisme ontstonden en evolueerden, zijn typisch Frans van karakter, - ik denk aan Matisse, Braque, Juan Gris, om er maar enkele te noemen. Nu weet ik wel dat men een zeer goede Vlaming kan zijn, trouw aan eigen taal, aard en zeden, en toch door persoonlijke aanleg en temperament meer geneigd zijn om te affecteren met bepaalde kunstuitingen, die in de grond toch meer van karakter, van rationele bouw en klaarheid, van kleuratmosfeer en lichtheid, duiden op de fijne, klare en rationele Franse geest. Wie zal het onze kunstenaars euvel duiden, van den vreemde te nemen wat goed is, op voorwaarde dat zij daardoor het eigene goede niet verloochenen?
Wat ik echter aan de kaak wou stellen is het thans voor ons Vlamingen zo vernederend feit, dat veel jonge talenten, in hun jonge overmoed, die niet steeds vrij is van een tikje snobisme, op grond van universele waarden, klakkeloos uitheemse stijlen imiteren, zonder ze vooreerst te doorgronden en waarlijk diep te hebben aangevoeld, en zonder er ook maar het minste tikje persoonlijkheid aan toe te voegen, ofwel uit gemis aan persoonlijkheid, ofwel uit intellectuele luiheid, ofwel omdat geheel hun geaardheid zó anders gericht is, dat ze in feite anders zouden moeten werken doch uit snobisme en modezucht liever meelopen met echte of vermeende grootheden uit een andere, veel grotere natie.
Wij, Vlamingen, lopen wel steeds dat gevaar. Wij leven in km-afstand dichter bij Parijs, het grootste cultuurcentrum van Europa, dan veel Franse steden. Waarom zouden wij ontsnappen, ja waarom zouden wij willen ontsnappen aan de geestelijke uitstraling van een zeer groot cultuurcentrum? Doch in die geest van redelijke ontvankelijkheid, moeten wij er op waken onze eigenheid, onze persoonlijkheid, niet te slachtofferen; anders zouden wij alleen ongeachte epigonen zijn van een vreemde cultuur. Trouwens niet alles wat Parijs ons biedt heeft evenveel waarde, al wordt het almaardoor op een vernuftige wijze met veel Fransnationale propaganda verspreid als kunst met wereldformaat. Wij moeten ontvankelijk kunnen zijn, doch tevens zorgen dat wij er niet inlopen.
Wij dragen in onze volkskracht rijkdom genoeg om een eigen cultuur te scheppen, die zich kan laten verrijken met goede elementen uit den vreemde. Zijn wij trouwens niet steeds verrijkt geworden met elkaar aanvullende of elkaar milderende Germaanse en Latijnse elementen, die Vlaanderen, Germaans van aard en wezen, toch een specifieke eigenheid hebben geschonken.
Moet de kunstenaar nu doelbewust nationaal zijn in zijn kunstschepping, moet hij vooraleer aan het werk te gaan zich goed in de geest prenten: Ik moet ervoor zorgen nationaal te blijven? Zeker niet. Zulks zou een geforceerde houding, en dus onnatuurlijk en onecht zijn.
Hij blijve in geheel zijn handel en wandel trouw aan zijn eigen Vlaamse geäardheid, leve midden zijn eigen volk, zij natuurlijk Vlaming zoals het iedere Vlaming past natuurlijk Vlaming te zijn.
Verder late hij zich niet leiden door een slaafse en snobistische zucht tot naäperij, die voor hem dikwijls de weg is tot een gemakkelijk succes, omdat hij zó modern, zó up to date aandoet, maar zeer dikwijls een kortstondig succes, omdat de scherpvorsende kunstkenner er weinig of geen persoonlijkheid in aantreft en dus niet overtuigd is van zijn diepe beleving en ontroering om het algemeen diepmenselijke.
Hij weze zich zelf, hij behore op natuurlijk ongedwongen wijze tot zijn volk, en blijve ontvankelijk voor alle geestesrijkdom die iedere vreemde cultuur, die de wereldcultuur hem biedt. Wanneer hij die hoge, zedelijke levenshouding aangenomen heeft, die waarheid en eerlijkheid impliceert, dan schudde hij alle teorie, alle nationale of universele problemen van zich af en zette zich onbekommerd aan het werk, met het éne verlangen: zich zelf uit te drukken op zijn eigen wijze, eerlijk en eenvoudig, en wanneer hij waarlijk kunstenaar is, zal hij én persoonlijk zijn, én nationaal, én universeel, én algemeen grootmenselijk.
God geve aan het moderne Vlaanderen zulke kunstenaars van formaat. Met deze overwegingen voor ogen herdenken wij fier gedurende dit jaar en in dit nummer Rodenbach, de Vlaamse levenswekker.
jozef storme
Lid van de best. Deputatie - Voorzitter van het C.V.K.V.
| |
Heden en verleden
Vlaanderen's artistiek verleden - ik bedoel op het gebied van de schilderkunst - overspant de respectabele tijdspanne van nagenoeg zes eeuwen. Indien, vooral sinds de tweede wereldoorlog en door de enorme rol die de Kunsthandel speelt het begrip internationaal een veel ruimere betekenis heeft gekregen, - men moet er alvast, in afwachting van nog andere gebieden, Amerika in betrekken dat, behalve het feit dat het sinds anderhalve eeuw al het beste wat op de Europese markt verscheen naar zich toe haalde, nu ook actief in de artistieke pro- | |
| |
ductie poogt een rol te spelen -, dan vergete men niet dat ook van de xive tot en met de xxe eeuw de West-Europese schilderkunst als een internationaal, levend en organisch geheel kan worden opgevat en in feite ook is geweest. En telkens wanneer Vlaanderen een daad stelde waarvan vroeg of laat erkend werd dat ze van internationale draagwijdte was, bleek ook dat ze tegelijk een bevestiging was van onvervalst Vlaams-zijn.
De uitzonderlijke betekenis van Vlaanderen door de eeuwen heen ligt in het feit dat de eigenlijke geboorte van onze schilderkunst aan een geniale naam verbonden is, die haar met één ruk internationale klank verleende - Van Eyck - en op slag, zowel door haar dieptegang, haar ernst, haar liefde voor de werkelijkheid als door haar ambachtelijke volmaaktheid een nationale geaardheid, een wijze van zijn openbaarde, een traditie inzette, die door andere geniale namen bevestigd en bestendigd zou worden.
In de xvie eeuw, wanneer de heersende internationale mode van het romanisme en het italianisme anti-nationaal was in haar streven, redt één naam, een grote vereenzaamde, onze schilderkunst van de ondergang en bestendigde een verleden dat haast twee eeuwen oud was: Pieter Bruegel. En wanneer met de xviie eeuw romanisme en italianisme en antieke mythologie alles dreigden weg te spoelen, voltrok Rubens een mirakel zonder voorgaande: gedurende een jarenlang verblijf in Italië assimileerde hij alles - zowel naar inhoud als naar vormtaal - wat het Zuiden in internationaal opzicht prioriteit op het Noorden verleende, om, na zijn plotse terugkeer in zijn vaderland, in een verrassende daad van inkeer, bewustwording en bezinning bij Bruegel en Van Eyck aan te sluiten en al de bloedwarme levenssappen te laten opborrelen die de Vlaamse traditie opnieuw bevestigden. En dichter naar ons toe, na anderhalve eeuw van dood water, in de tweede helft van de xixe en in het begin van de xxste eeuw, bewijzen namen als de Braekeleer, Ensor en Permeke ontegensprekelijk dat internationale kwaliteit niet van de affirmatie der nationale eigenschappen te scheiden is.
Ter bevestiging, ter verruiming en ook ter complicatie van het begrip ‘nationale geaardheid’ voeg ik er nog aan toe, dat b.v. de Waal Van der Weyden en de Duitser Memling beiden zonder de minste reserve bij de Vlaamse Primitieven moeten gerekend worden; dat de Kretenzer Greco in zijn definitief vaderland, Spanje, de eerste geniale persoonlijkheid werd die een door en door Spaanse geaardheid uitdrukte; dat de ‘Vlaming’ Watteau de hoogste uitdrukking bracht van de specifiek-Franse xviiie eeuwse gevoeligheid; dat daartegenover Van Gogh's door en door germaanse geaardheid ongeschonden bleef ondanks zijn 100% schatplichtigheid aan het Franse impressionnisme en zijn verblijf, gedurende zijn hoogcreatieve jaren, te Parijs, in de Provence en te Auvers, net zoals vroeger bij een Claus Sluter met wie de xiveeeuwse burgondische sculptuur eigenlijk ‘geboren’ werd, - en ook ten onder ging!
Welke beginselen kan men uit dergelijke historische feiten afleiden, die voor het heden lichtgevend zouden kunnen zijn?
Wellicht o.m. de volgende. Dat de schilderkunst, - daarin verwant met de muziek -, uiteraard een internationaal-begrijpelijke taal is; dat, hoe groter een kunstenaar is hoe meer hij ook is voorbestemd om, ondanks zijn nationale geaardheid, zijn boodschap van hooggestemde menselijkheid erkend te zien zelfs door totaal anders geaarde volksgroepen binnen eenzelfde kultuurgebied; dat de nationale eigenheid een diepere zin geeft - en de enig leefbare zin: als geboren uit individu en milieu - aan welke internationale stroming ook; dat wanneer ooit de moderne schilderkunst in alle landen identiek moest zijn, dit het teken zou zijn van haar volkomen waardeloosheid, niet als voorbijgaand, historisch tijdsverschijnsel, maar ten overstaan van de openbaring van het Leven, uiting van een tijd die slechts een dorre esthetische formule wist uit te werken en nooit de diepere gronden van het Zijn in de kunstdaad wist te betrekken; dat het ten slotte onzin zou zijn zowel het internationale als het nationale als leuze te willen voorop zetten: er is immers, in de kunst, slechts één imperatief, die aan alles een zin geeft: de kunstenaar die een uiterst zeldzame verschijning is, - wellicht nog niet één van de duizend die het penseel hanteren, - die wezenlijke uiting is van het heden en met ontelbare draden op geheimzinnige wijze aan zijn omgeving en aan het verleden is verbonden, én ook de toekomst voorbereidt, indien althans, op het gebied van de schilderkunst, de grote tijd van het Avondland niet voorgoed voorbij is.
dr. walther vanbeselaere
Hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen
| |
Valse criteria
Kan een kunstwerk een spiegel van volkse eigenaard zijn of een uitgesproken nationaal getuigenis bevatten? Ja, de voorbeelden uit de wereldliteratuur liggen voor het grijpen en ook in onze eigen letterkunde zijn ze aanwezig. Hachelijk wordt het, indien men aan de kunstenaar in deze richting eisen gaat stellen. Alles hangt er immers van af, of de schrijver het volkse en nationale persoonlijk doorleefd en oorspronkelijk verwerkt heeft: of er een primitieve reflex van nationale tradities en leuzen, dan wel een volstrekt eigen ervaring van de volkse en nationale werkelijkheid aan ten grondslag ligt.
Een tijdlang is de streekroman in de mode geweest.
| |
| |
Thans schrijft de mode veeleer het grote-stadsdecor voor, in plaats van weiland en boerendoening. De complexen en denkspinsels van overbeschaafde cosmopolieten vinden in de toonaangevende kritiek meer belangstelling dan de rechtlijnige gedachtengangen en lapidaire gezegden van hoekige landlieden. De oubollige burgerpastoor moet het veld ruimen voor de proletarische priester. Het probleem van de eenzaamheid in het huwelijk schijnt meer te boeien dan dat van de rijke boerenzoon die met de daglonersdochter wil trouwen.
De factoren die het ontstaan en de stootkracht van een artistieke mode bepalen, zijn niet zo gemakkelijk te achterhalen als die welke in een bepaald jaar de A-vorm van de taille-lijn voor de H-vorm doen wijken. Men kan niet zeggen, dat Hemingway op zekere dag de ‘hardgekookte’ stijl heeft ‘voorgeschreven’, zoals het huis Schiaparelli een nieuw model dameshoed decreteert. De literaire Jacques Fath's zijn trouwens zelden de scheppende kunstenaars zelf, doch de toon-aangevende critici in hun kielzog. De mode-normen berusten echter niet op een loutere gril, ze kunnen zich slechts doen gelden doordat ze aan een tijdsklimaat, een zekere conjunctuur beantwoorden en nadat de nieuwe richting, de nieuwe atmosfeer of de nieuwe stijl zich in het werk van een waarachtig kunstenaar indrukwekkend gemanifesteerd heeft. Een dozijn streuveliaantjes veronderstellen een periode van ontvankelijkheid voor streuveliaanse problematiek en stijl, plus één echte Streuvels.
Doordat met het ontstaan en volgen van een literaire mode meer gemoeid is dan een simpele verandering van kleur en snit, verovert zij niet zo maar in één seizoen de gehele markt. Er is niet één lezerspubliek, er zijn er meer, zoals er verschillende groepen van epigonen en snobs zijn. Toen zelfs het kleinste criticusje al wist, dat de romans van Hedwig Courths-Mahler kitsch-producten waren, noteerde de berlijnse dame nog steeds miljoenenoplagen. En - om op de echte literatuur over te stappen - wie zou de lezers de kost willen geven, die nog steeds
verslingerd zijn op ‘bloed en bodem’? De romancier, die door de ‘high-brow’-kritiek wordt gekleineerd kan zich vaak troosten met zijn populariteit bij ‘de eenvoudige lezer’, zoals de auteur wiens boeken slecht verkocht worden, zich soms laven kan aan de lofprijzingen der ‘toonaangevende’ recensenten. Beiden komen zij er wel, de een als ‘pionier van nieuwe’, de ander als palstaander voor ‘oude waarden’. Twee mogelijkheden, waar muziek en brood in zit: mode en tegen-mode.
Wie, als ondergetekende, kennis neemt van de romanproeven die schier dagelijks het lectoraat van een uitgeverij bereiken, heeft gelegenheid te over om vast te stellen, hoe tiranniek mode en tegen-mode zich doen gelden; en om zich te ergeren aan de vervalsende uitwerking der bewust vooropgezette bedoelingen. Vaak worden deze in een begeleidend schrijven expliciet bekend gemaakt: ‘ik meen dat mijn werk geheel beantwoordt aan de geest van de tijd’. Het talent is soms onloochenbaar aanwezig, maar de literaire persoonlijkheid door overmaat van bedoelingen tot onherkenbaarheid verminkt. Zo zelden treft men in een eigen stijl en eigen woorden een eigen denkbeeld of ervaring aan! Deze schaduwliteratuur der onuitgegeven manuscripten doorworstelend, bespeurt men soms met droefheid, hoe een jongmens met talent zijn mogelijkheden dreigt te verknoeien, door zich met alle energie in de ene of in de andere richting op te schroeven.
In plaats van zichzelf in zijn werk te bevestigen, beoefent het literaatje een verwerpelijk soort zelfverloochening: over zijn schouders heen, voelt hij de blik van machthebbers en gezagdragers en van hun propagandisten en apologeten op zijn schrijfmachientje gevestigd. In die hoek liggen de vlijtplaatjes en erekaarten, de beurzen en prijzen gereed. Daar staan ook de Verheven Voorbeelden opgesteld - de epigonen wringen zich in de gewenste bocht en de snobs klappen in de handen.
De schrijver, die zich ertoe zet, nu eens een echt freudiaans, existentialistisch, cosmopolitisch werk in elkaar te timmeren, is een stumper van dezelfde orde als zijn confrater die er een eer in stelt, weer eens een echt gespierd, nationaal-bezield, volks werkstuk af te leveren.
‘Volks’ en ‘onvolks’, ‘nationaal’ en ‘cosmopolitisch’ zijn bijkomstige trekken van een letterkundig werk en kunnen niet als criteria dienst doen. Levensechtheid, oorspronkelijkheid, algemeen-menselijk belang, stilistisch vermogen - daar komt het op aan. Proza en poëzie die deze kenmerken dragen, zijn waarden die het beste van een volk manifesteren, en die ook door andere volken als waarden herkend worden. Een kunstwerk, dat die waarden vertegenwoordigt, is een nationale daad, juist omdat de betekenis ervan de grenzen van het nationale onderonsje overschrijdt.
De literatuur van het nationale onderonsje kan in de strijd van een volk een taak vervullen - de bewust internationaal gerichte literatuur kan ertoe bijdragen, vensters open te stoten en de blik te verruimen. De waarlijk grote nationale literatuur onttrekt zich aan dit soort utilitaire rechtvaardigingen. Hebben Dante, Shakespeare, Goethe ernaar gestreefd, nationale aspiraties of internationale denkbeelden te dienen? Toch zijn zij de roem van hun volk èn van de mensheid geworden.
Tielt
maarten van nierop
|
|