West-Vlaanderen. Jaargang 5
(1956)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Literatuur[André Demedts 50 jaar]Wie op vijftigjarige leeftijd een biografie kan voorleggen als deze van Demedts, waarvan toch unaniem wordt getuigd dat het alles deugdelijk werk is, heeft een verleden achter de rug waarop hij mag prat gaan. En we hebben het vanzelfsprekend niet eens over de talloze bijdragen die de auteur voor bladen en tijdschriften allerhande schreef, gezwegen nog van het niet langer bij te houden aantal spreekbeurten over litteraire en andere onderwerpen, waarvan een volledige opgave op zichzelf een indrukwekkend lijstje zou uitmaken. Teveel van het goede? We denken er niet aan de titel van zijn recent geprimeerd toneelstuk te misbruiken, en al kan een aardig debat geopend omtrent de vraag of Demedts, ja dan neen, tot een parelvisser in onze Vlaamse letteren promoveerde, zijn ganse oeuvre is gekenmerkt door de ingrediënten: kern en schoonheid. Kan het voor velen een raadsel heten hoe Demedts het klaar speelt als publicist een zo grote, en als konferencier, een overrompelende aktiviteit aan de dag te leggen, het moet gezegd en beklemtoond dat de artiest-van-het-woord zijn tijd tot de laatste sekonde ten goede aanwendt, op een wijze die weinigen het hem zullen nadoen, en velen het hem kunnen benijden. Het zaadje werd een boom die overvloedige vruchten voortbracht. En waarvan de stam blijkbaar nog zwaartekracht genoeg bezit om, met het oog op de toekomst, het rijpe en rijke ooft te zien vermeerderen. Over de letterkundige André Demedts - want hij doet uitsluitend aan literatuur, hetgeen in dit land, in het rijk onzer schrijvers een zeldzaamheid is - gaan binnen onze litteraire keuken diverse, vrij uiteenlopende kritische meningen haar gang. Normaal is zulks alleszins, in acht genomen de bedrijvigheid door de auteur, op elk braakliggend terrein van de literatuur, aan de dag gelegd. Demedts liet inderdaad geen enkele tak onzer bellettrie onaangeroerd en wie àl het werk van de meest-aktieve onzer Vlaamse letterkundigen doormaakte, zijn toneelspelen beluisterde of een opvoering mocht bijwonen, zal graag toegeven dat het alles gedegen, bovenal ernstig werk is. Al ontkent niemand dat een zo verbazende produktiviteit ook haar schaduwzijde heeft. Neen, een meesterwerk, een publikatie die we klassiek heten en, menselijker wijze gesproken, de tand des tijds zal trotseren - al is een prognose in deze altijd erg broos! - schonk Demedts ons, tot nog toe, niet, al zijn we van mening dat het beste uit zijn poëzie en zijn laatste roman In uw Handen, een lang leven beschoren zijn. We hopen hartsgrondig dat de auteur de traditie van een Streuvels, een Teirlinck, een Claes, een Timmermans, een Walschap, een Roelants, ja een Baekelmans met zijn Tille, zal voortzetten, het wil zeggen dat vanwege Demedts binnen afzienbare tijd een boek mag verwacht dat door een nieuwe generatie als een duurzaam bezit zal betiteld worden. Het is ons reeds meermalen gegund over André Demedts te schrijven. We doen het ook thans met dezelfde geestdrift, naar we echter durven veronderstellen: met een tikje méér kritische vinnigheid hetgeen uiteindelijk het werk van de auteur moet ten goede komen. Vandaar dat we graag herhalen hetgeen we reeds vroeger schreven: Sintetisch dichter, kernvol prozaïst, begaafd toneelschrijver, uitstekend konferencier en, onder schuilnaam Koen Lisarde, begenadigd auteur voor de jeugd, behoort Demedts tot onze letterkundigen van eerste rang. Het kan dan niet anders of lauweren en priemen bleven hem niet gespaard. Pro en contra zijn een auteur van zijn waarde steeds beschoren: lof om de deugdelijkheid van zijn werk, priemen om het kunstgehalte dat, hoe men het ook kere of draaie, een kritikus volkomen eerlijke kansen biedt ten anatomischen titel. Voor een tijdschrift als West-Vlaanderen zou het moeten volstaan dat wij het, hoofdzakelijk over de Westvlaming André Demedts hebben. Want zelfs Boschvogel die we vroeger al eens - een beetje te voortvarend - de meest Westvlaamse onzer schrijvers hebben geheten, kan het niet halen bij Demedts die, tot in zijn verste konsekwenties, de eksponent is van de all-round Westvlaamse kunstgenieter, kunstbeschouwer, kunstbeoefenaar, in de eerste plaats waar het om onze schone letteren gaat. Demedts be-leeft het artistieke leven in deze gouw, draagt het in de huid, strooit het rond, overdadig. Niets van hetgeen t'onzent in 't Westland plaats heeft, ontsnapt aan Demedts; wordt door hem, tot in de minste biezonderheden, nagegaan, en ten goede uitgebaat. West-Vlaanderen is de gouw van Demedts. Hij is dan ook, zoniet de meest-begaafde, ontegensprekelijk de meestkomplete onzer Westvlaamse woordkunstenaars. Zulks leert ons de ondervinding wanneer we onze biblioteken, kulturele verenigingen en onderwijsgestichten allerhande aandoen. Hij is er de bestendig genodigde, hetzij met zijn boeken, hetzij met zijn woord. Hij is, naar we konden nagaan, in West-Vlaanderen, de meestgelezen Westvlaamse auteur, op de voet gevolgd door Boschvogel. | |
[pagina 207]
| |
Cliché Hernieuwen
Wat Antwerpen is voor Van Hemeldonck, is onze gouw voor Demedts. Hij bezit in hoge mate de deugden der zuiderse Westvlamingen: de onverdroten, haast hartstochtelijke liefde voor een labeur zonder mate; maar anderzijds zijn we niet blind voor de tekortkomingen die de bewoners tussen Leie en Schelde niet kunnen ontduiken: een overdadigheid waardoor wel eens een tekort aan kritische zin; het verzetten van een berg arbeid, waarbij de onvolkomenheden vanzelfsprekend niemand ontgaan. Het is een logika waar niemand buiten kan. Ook André Demedts niet. En hij weet zulks, beter dan wie ook.
We hebben het niet gemakkelijk, in een panoramatische bijdrage, de ganse Demedts te ontleden. Vandaar dat we ons, willens nillens, onthouden ieder publikatie van deze auteur afzonderlijk te behandelen, schoon we vanzelfsprekend bij zijn beste werken even halt houden. Er is vooreerst de dichter. We zouden zeggen: er is vooral de dichter die, ook nog in deze tijd - hoewel de laatste bundel Vaarwel ten jare 1940 verscheen -, ons nog steeds meer bekoort, meer overtuigt dan de prozaïst Demedts. Als dichter bewees hij uit het hout gesneden te zijn van de groot-begenadigden. Als prozaïst is hij vollediger mens, als dichter gaver kunstenaar. En voortgaand op het toch gezaghebbend oordeel van meer dan één onzer litteraire historici, staan we met onze mening niet alleen. We gaan zelfs een stap verder en verklaren zonder schroom en bewust van onze gedurfde uitspraak: indien Demedts - overtuigd als we zijn dat hij in zijn poëzie eenzelfde peil, zo artistiek als naar de inhoud, zou vermogen te handhaven als in zijn laatste bundel die reeds een vaste paal was op de grote weg - alléén dichter ware gebleven, naar het voorbeeld van een Pieter G. Buckinx, dan zou zijn litteraire reputatie thans een zeer stevige, om niet te zeggen een onaantastbare zijn geweest. Zulks kan tot nog toe niet van de prozaïst gezegd worden. Wie er even Dr. Lissens, in diens recent, tevens bekroond litterair handboek De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot Heden op naslaat, is het overduidelijk dat het artistiek waardecijfer van de prozaïst Demedts niet dezelfde hoogte bereikt als dit aan de dichter toegekend, al moet anderzijds gezegd dat de uitnemende roman In uw Handen toen nog niet was verschenen. Over de bundel Vaarwel getuigt Dr. Lissens o.m. ...in de huidige Vlaamse poëzie één van de weinige uitingen waarin de universele droefheid van het bestaan en het verlangen naar de dood, ‘het waar vaderland’, zo aanrijpend worden gezegd. (blz. 195) Anderdeels echter dient de verklaring van de dichter Demedts, betreffend de betekenisvolle titel Vaarwel van zijn laatste dichtbundel, op haar volle waarde gekwoteerd waar de artiest ons verklaarde: Ik beken dat de titel inderdaad opzettelijk gekozen werd. Hij betekent vaarwel aan een bepaald levensinzicht én vaarwel aan de poëzie. Aan een bepaald levensinzicht. Ik ben altijd een vijand geweest van een literatuur die loutere kunst van woorden is en voorstander van een letterkunde die in het leven, in het konkrete, waarachtig doorleefde leven wortelt. Het onderscheid is een beetje op de spits gedreven, om mijn standpunt te kunnen verduidelijken. Want ook de kunst, die zich als een schepping door het woord zonder existentiële grond aandient, is nog een uiting van een bepaalde levenshouding en de kunst die niets anders beoogt dan zo eerlijk als het maar kan vertolking van een bestaanswerkelijkheid te zijn, is ook een schepping door een verwoording, door een artistieke verwoording, of het zou geen kunst meer zijn. Het komt op het leggen van de nadruk aan. Ik heb hem steeds op waarachtigheid gelegd, zonder te menen dat die opvatting alleen tot resultaten kan voeren. Toen Vaarwel verscheen, was ik bijna 35 jaar. De gedichten die in de bundel opgenomen werden, ontstonden tijdens de tien voorafgaande jaren en kunnen beschouwd worden als aantekeningen over een innerlijke evolutie. Zij heeft mijn wezensgerichtheid afgewend van de vele en verspreide, naar het ene, werkelijk essentiële probleem, dat van religieuze aard is. Wat is de zin en het doel van het leven? Ik geloof dat het is zichzelf zodanig te voltooien, dat men los van alle bijkomstigheden en bevrijd van egoïstische verlangens op God en bij God uitkomt. Kunnen | |
[pagina 208]
| |
wij God en meteen onszelf zodanig leren kennen, dat wij begrijpen en aanvaarden welke onze plaats en betekenis in het zijnde is? Ik heb de sintese niet gevonden tussen eeuwig en tijdelijk, eindeloos en beperkt. God is het enige wat blijvend belang bezit, maar wat is dan mijn eigen waarde? Het geloof geeft uitsluitend antwoord op die vraag en hoewel ik het antwoord geloof, heeft het mij niet zodanig vervuld, dat het mijn besef van nutteloosheid, van volstrekte overtolligheid heeft kunnen opheffen. Men kan éénmaal verklaren: ik ben niets; men kan het niet voortdurend herhalen. Mijn poëzie zou slechts die éne vaststelling kunnen uitdrukken en echo worden van zichzelf. Op dàt ogenblik leek het mij beter er poëtisch het zwijgen aan toe te doen. Betekent die beslissing een definitief vaarwel aan de poëzie? Misschien ja, misschien neen. Zal de tijd en de gelegenheid mij worden gegund om mijmerend, levend en dóórlevend de uitweg te vinden uit dat besef van ingemuurdheid? De uitweg bestaat. Anderen hebben hem gevonden in de mystiek of in het argeloze spelen als van een kind, dat door de tijd te doden ook zichzelf doodt en opgaat in de vervoering van het ogenblik. Dat kan op een dichterlijke manier uitgedrukt worden. Alleen voel ik er mij thans niet toe in staat. Ik ben niet innerlijk rijk en zuiver genoeg. Beslommeringen van allerlei aard verhinderen de ongestoorde koncentratie, de overgave aan het zijn zonder meer, die mij de mogelijkheid tot het schrijven van nieuwe gedichten moeten schenken. Misschien dat ik ouder geworden weer poëzie zal kunnen schrijven over de eenvoudige dingen om mij heen, maar dan zal zij anders klinken dan degene die vóór mijn ‘Vaarwel’ is ontstaan... Neen, de dichter in de kunstenaar Demedts is niet dood. Was steeds levend, ook in zijn proza, in zijn essayistisch werk, in zijn toneelspelen, niet het minst in zijn mooie verhalen voor de jeugd. Hij is en blijft een waarachtig dichter, voor wie de poëzie nog iets anders is dan een dartel ekspozeren van gemeenplaatsen. Ook voor André Demedts is en blijft het gedicht een levend en precieus zielsprodukt, het verwoorden van de allerzuiverste idealisering van ons aller diepste gevoelswereld. De dichter André Demedts. In Dietsche Warande en Belfort, februari-nummer 1956, blzn. 65-70, liet de dichter negen Seizoenenliedjes verschijnen. Hij heeft het werktuigelijk, zoals hij hoger schrijft over de eenvoudige dingen om mij heen. Lees één van die kleinoden; de dichter verplicht u tot het onverdeeld genieten van de negen korte gedichten. In deze, men zou zeggen uitsluitend voor 's dichters genoegen, mooie schoon veelal woordarme verzen hebben we Demedts zoals hij is, en o.i. blijven zal: de Schwermut-mens-kunstenaar. Want - evenzeer als in het geval Prosper van Langendonck - boven de estetische schoonheid, om niet te zeggen boven de retorische verarming door het soepele woord en beeld, weet de dichter dàtgene te handhaven dat het aandeel is van de begenadigden: de primauteit van de menselijke substantie. Onze bewijsvoering menen we overigens niet beter te kunnen staven dan met het gedicht De Paarden uit de bundel Vaarwel, dat zoniet het beste vers is door Demedts geschreven, dan toch o.i. het volledigst de dualiteit mens-kunstenaar in deze vreedzame dichter en denker illustreert.
De paarden
Gij zijt mijn paarden en ik heb u lief, onuitgesproken,
'lijk al wat ruig en sterk is en gemeend.
Gij hebt mij lief, het heeft mij lang ontbroken
aan het gevoel dat hart met hart vereent;
wat ik zolang verwachtte van mijn harts beminden,
hebt gij vanzelf aan mij verleend.
Ik lach nu soms, als wij te zamen konden,
wij zouden lachen om het heimwee van een jeugd,
om wat er in een mens al wordt gevonden,
aan honger, naar geluk, naar liefde, en zo veel,
dat schrijnend als een wonde
mij blijvend heugt.
En ieder heugen moet en zo bezwaren,
tot hij het recht verkrijgt, één enkle maal,
om uit te schreien al het leed van jaren,
en dan weer man te zijn van rots en staal.
Dan is er niets zo zacht als uwe hals mijn paarden,
om aan te huilen als het niemand ziet;
uw stom begrijpen maakt zo klein wat ons bezwaarde,
en zo vergeefs, zo nutteloos al dat verdriet.
Ik weet het wel, het beste waar 'lijk in de oude tijden,
ruiter en paard te zijn, gelijk één wil, gelijk één lijn,
te stormen op een vijand in, te strijden,
te winnen of te sneuvelen
en dan bevrijd te zijn.
Maar dat bestaat alleen in dromen,
het onrecht van de wereld heeft geen aangezicht,
er is geen kans voor ons, wij zullen niet ontkomen,
er is geen ander aarde waar wij konden wonen,
hier speelt het lot zich af dat in ons wezen ligt.
En zijn wij dan niet goed te zamen op ons werk?...
Wij worden samen oud en tam.
Slechts pakt mij telkens weer diezelfde drang,
- een lichte pijn, als van een schram,
een onrust -, als gij hinnikt 's morgens om mijn stap,
'lijk ik bij dag en nacht naar iets verlang, naar iets verlang...
| |
[pagina 209]
| |
Onder onze naar wezen en geaardheid levende Westvlaamse dichters is hij de eerste; van al onze Nederlandse dichters is hij één der zeldzamen wiens poëzie, bestendig, doordrenkt is van diepmenselijke inhoud; een poëzie doorvoeld en doorleefd. Geen lezer of hij ondergaat, niet zonder huivering, de tweestrijd die ieder rechtgeaard individu niet kan, niet wil ontgaan: de liefde tot het leven, tevens thàns reeds de blik wendend uit dit eindige, naar het Oneindige. Men heeft ons, Westvlamingen, waar het gaat om het taalbezit of het geschreven bewijs van onze taal-kennis, wel eens hardhandig aangepakt. Zo vroeger, zo nu. Een boek van een autentiek Westvlaming is voor de meesten onzer critici een zeer waarbij zeer nauwlettend wordt nagegaan of, benevens de zware tarwe, geen korreltje kaf naar buiten wil. In Streuvels' oudste produkten die litterair zeer hoog staan en waarbij o.i. de novelle De Oogst nog steeds een kleine diamant is, bekloegen de finessecritici dat ze vaak op hobbel en bobbel botsten; Matthijs werd te pas en te onpas aangemaand het onkruid tussen de tarwe te wieden; Duribreux werd al eens vaker verzocht zijn taalschat hogerop te voeren en het egaal geschrijf prijs te geven; van Boschvogel wordt beweerd dat hij iemand is die het er op aanlegt er een ere-zaak van te maken gezuiverd Westvlaams te schrijven; Germonprez is alles behalve het troetelkind van onze taalkundigen; Inghelram wordt zopas door Paul Hardy de raad gegeven dat hij losser moet gaan schrijven, terwijl de romancier Demedts - hoe dikwijls? - moest horen dat de minste zijner zorgen de kultus van de vorm is waarin hij zijn proza giet. Niet één Westvlaming kreeg ooit, bij ons weten, naast het bewijs van begaafde, het brevet van vakmanschap toegewezen, en nog steeds wachten we op de romancier-gouwgenoot die een taal schrijft zonder de minste groef, zuiver als een kinderhand. Of zou het dan toch juist zijn dat in ieder geboren en getogen Westvlaming de mikroob van een taal-partikularisme niet helemaal dood is? Zo ja, dan mag het wel een wonder heten dat een Gezelle de groot-bezitter was van een taaleigen in al zijn nuances in een tijd toen dit land vrijwel onmondig was! Neen, mals is men voor de vormgeving van de auteurs uit het Westland niet en zelfs een aspirant-begaafde met name Medard Verleye die in zijn eerste roman Rebellen zonder Vaandel netjes in het nauwe lijntje van de harde taaltucht marcheerde, moest na het verschijnen van zijn lang niet banale novelle Bonjour en Au Revoir vernemen dat ook hij een taalkundig vrijdenker wordt!
De prozaïst André Demedts: We willen allerminst beweren dat het niemand minder dan Cyriel Verschaeve is geweest die Demedts er als het ware toe gedwongen heeft proza te schrijven. Dat Verschaeve er wel degelijk voor iets tussen zit, we zouden haast zeggen de dichter van Jasmijnen de injektie heeft gegeven, lijkt ons niet uitgesloten. We stellen ons voor wat het voor een jong dichter - Demedts telde ten jare 1930 amper 24 lentes - moet geweest zijn wanneer iemand als Verschaeve, in het tijdschrift De Pelgrim,Ga naar eind1 een kwarteeuw geleden, de jonge Demedts de raad gaf een psychologische roman aan te durven. De jeugdige auteur aarzelde niet, want in 1933 verscheen de novellenbundel Mannen van de Straat, in 1936 zijn eerste roman Het Leven drijft, in 1938 de roman Afrekening, het jaar daarop andermaal een bundel novellen Voorbijgang, enz... Over de prozaïst André Demedts is een studie te schrijven, waarmee overigens reeds een begin werd gemaakt door Albert Westerlinck in zijn essay Het Lied van Tantalus. Bijdrage tot de studie van een menselijkheidstype in de litteraire kunstschepping op grond van een onderzoek over het werk van A. Demedts (1944). De studie hernemend zijn we van mening dat Westerlinck, anno 1956, meer dan één van zijn meningen zou herzien. Ik ben altijd een vijand geweest van een literatuur die loutere kunst van woorden is en voorstander van een letterkunde die in het leven, in het konkrete, waarachtige doorleefde leven wortelt... Aldus André Demedts. Aldus de romancier Demedts in zijn kortverhalen en in zijn romans. We zeiden het reeds: het is de auteur om kern en waarachtigheid te doen. In mindere mate om het schone woord, nooit om de freudiaanse manie. Het moderne lokaas, nl. de uitbeelding van primaire typen, heeft de prozaïst nooit kunnen bekoren, hoewel de hoofdfiguren in zijn verhalen en romans allerminst zorgvuldig nagebootste volksprentjes zijn die met het leven alleen maar de romantiek gemeen hebben.
In zijn nog steeds leesbaar boekje Wij en de Litteratuur | |
[pagina 210]
| |
(1931), is Albert Helman van oordeel dat virtuoos- of ernstig-geschreven werken ons vaak armer en minder gelukkig maken dan wij te voren waren, wanneer anderzijds een goed en goeddoend boek het vermag ons te ontrukken aan de atmosfeer van het alledaagse en ons één moment buiten en boven onszelf brengt. Onwillekeurig werden we aan deze uitspraak herinnerd na lezing van Demedt's beste roman In uw Handen, een werk dat we zonder aarzelen een pleidooi voor een literatuur van zelfbeheersing durven te heten. Het is goed er even aan te herinneren dat de Vlaamse romankunst een opvallende evolutie doormaakte. Want niet één watertje, ook het meest-troebele, of het werd doorwaad, niet altijd ten profijte van de auteur, en veelal tot schade van zijn publiek. Het was de tijd dat psychonanalyse, het fatalisme, het Freudianisme, de psychorealistiek, het atavisme, de patologie, en enkele -ismen nog, veelal en haast uitsluitend de donkerste zijden van het leven belichtend, niet alleen schering en inslag waren, doch in het werk onzer schrijvers primeerden. Sinds is er een kentering ten goede en zijn heel wat schrijversmet-naam op hun wankele stappen teruggekeerd. Tussen de zeldzamen die zich nooit aan dergelijke obscure wirwar gelegen lieten, is er in de eerste plaats André Demedts. Hoewel hij er evenmin voor terugschrok het probleem van het goed en het kwaad, zonder schroom, te ontleden, bleef de kunstenaar, tot de laatste syllabe, trouw aan de droom van zijn jeugd: eerlijkheid en zelfbeheersing. In zijn beste proza, nl. in de roman In Uw Handen, zijnde de moeizame levensgang van een priester, slaagt Demedts erin een, in de Vlaamse letteren zoekgeraakte hoedanigheid van de eerste tot de laatste bladzijden vol te houden: de zelfbeheersing. Het gegeven is allereenvoudigst: pastoor Bogaerts kan niet meer met zijn tijd mee en zal de verantwoordelijkheid van een grote parochie ruilen voor een geestelijke bediening op een dorpke van amper een voorschoot groot. De priester is van oordeel niet langer opgewassen te zijn tegen de roes van boosheid die onze tijd overrompelt en moet het aanzien dat, op zijn gemeente, een geneesheer, godloochenaar in de dop, de vrouw van een zijner vrienden voor zich wint, deze laatste van het leven beneemt om ten slotte, op de leeftijd van 35 jaar, zelfmoord te plegen. In de roman In Uw Handen staat sereniteit tegenover sadisme; zielsschoonheid tegenover zielsbederf; licht tegenover duisternis. Hetgeen ons niet ontgaat is het feit dat Demedts, in deze rijpe roman, zoveel méér dan in zijn andere verhalen, blijk geeft van een scherpe en preciese kijk op de door hem behandelde figuren. Een zware als delikate opgave waarin echter geen spoor van enige aarzeling, tevens een volledig inleven in de sfeer welke bij Demedts nog iets anders, we zouden zeggen zoveel meer is dan een louter litterair spel, of gewrocht. Het hele verhaal door tast hij naar de binnenste pit, want zelfbeheerst, en vol hoge levenszin, schrikt de auteur er niet voor terug de probleemstelling aards en hemels te belichten. Het zal eenieder, die begaan is met de heropbloei van de Vlaamse roman en de veredelende funktie door de kunstenaar nagestreefd, verheugen dat André Demedts met de roman In uw Handen een kunstwerk schonk waarin de mens, hij weze priester of leek, het natuurlijk evenwicht van de aardse loutering in de hunkering naar de eeuwige bestemming weervindt.
André Demedts vijftig jaar! In het eerste nummer van West-Vlaanderen, januari 1952, lezen we op blz. 17 van de hand van Paul Hardy waar deze laatste het proza van Westvlamingen onder de loupe neemt, het volgende: Men zou zonder veel opsporingen uit het werk van André Demedts een bundeltje Aphorismen zur Lebensweisheit kunnen samenlezen, wellicht niet veel blijmoediger dan het Schopenhauerse equivalent, maar aan de andere kant doorstraald van de kristelijke eeuwigheidsgedachte, die de door de doem der eindigheid bezwaarde menselijke konditie draaglijk maakt. De publikatie van soortgelijke wijsgerig-litteraire bloemlezing kan wellicht in overweging genomen worden tegen het jaar 1956, wanneer André Demedts een halve eeuw op Westvlaamse bodem zal vertoeven... De wens van Paul Hardy wordt eerlang werkelijkheid.Ga naar eind2 We verheugen ons oprecht om het initiatief. Bij het doorbladeren van deze gelegenheidsuitgave, de kunstenaarvan-het-woord bij zijn 50ste verjaardag aangeboden, zal men onze mening bijtreden: André Demedts is een eerlijk radikalist, een begenadigde. louis sourie |
|