is een profetisch drama, geboren uit de macht van een jonge geest, die de groeiwetten en onweerstaanbare krachten van de volksgeest voorvoelde en onder mythische vorm heeft vertolkt. In de tijdelijkheid der worsteling steigeren en storten zelfs de uitverkorenen, de volksexponenten, maar het volk zelf wordt uit de onsterfelijke geesteskrachten onstuitbaar herboren. En dit is schier symbolisch voor Rodenbach zelf: als een tragische jonge held verdween hij in een te vroege dood, maar zijn volk leeft onweerstaanbaar voort. Wij fantaseren hier niet. Deze geschiedenisfilosofie is de ziening zelf van Rodenbach, zo ziet hij het heerlijke noodlot, het schiksel der geschiedenis:
Laat stijgend storten zelfs den Uitverkoren,
uit houwe Trouw wordt Moerenland herboren.
De staatsmansroem en de berekening van Carausius en de verraderlijke Streberei van Allectus storten ineen, onder de wervelwind van de levende volkszee en volksziel, waaruit, als symbool, de allesneerslaande zeekoning Herwig oprijst. De edele en rasechte Romein, Camillus, valt samen met het aan zijn grenzen krakende Rome. Ook de oude ziener, Wate, die het oude en nieuwe volk verbindt, sterft bij de opengaande nieuwe volksdag. Maar de liefde van man en vrouw, van Herwig en Gudrun, de liefde en de trouw der jeugd baren een nieuwe volk, en maken geschiedenis. Symbolen zijn al die personages, maar Shakesperiaanse symbolen: zinnebeelden die individualiteiten zijn.
Onherhaalbare individualiteiten, door de echt Elisabethaanse hevigheid bewogen, die het Engelse baroktoneel zo groot heeft gemaakt: de koel-betoomde en de prachtig uitgevierde hartstocht. Zo was trouwens Rodenbach zelf: hartstocht en beheersing, scheppende gedachte en bezonnen twijfel, natuur en kultuur, wildheid en berekening. Men zou nog de eerder lijdende en gefolterde personen kunnen onderkennen: Gudrun en Wate symboliseren het lijdende volk. Wate lijdt in de helderziende, groots denkende geest. Gudrun, de jonge vrouw, in het gekreun van het hart onder de scheuring der persoonlijke liefde. Voor Wate zijn Carausius en Herwig redders van het volk, voor de vrouw, Gudrun, zijn ze vader en geliefde. Carausius is de machtige staatsman, Wate de machteloze staatsman. Herwig is de machtige krijgsman, Wate weerom de machteloze kamper. Maar hij overheerst ze allebei door de macht van zijn geest. Wate ziet waartoe het edel krijgsmansspel van Herwig politiek kan dienen, en beter dan Carausius doorgrondt hij het hersenschimmige van een cosmopolitische politiek die tot eigen roem moet dienen, tegenover een bodemvaste staatkunde die het eigen volk groot maakt en dient. Wate is de ziener die de levenswetten spelt. Maar tegelijk de bezetene van een dreigende wanhoop en een brandend ongeduld. Geen olympische toeschouwer, maar een gefolterde profeet, tolk van zijn koningstam, zijn vete en zijn
Bladzijde handschrift uit Irold.
volk. Wate is als een Moeringse Jeremias.
Carausius is de man die zich aanpaste en binnen het Romeinse rijksbestel de kans schoon zag om zich op te werken. De vrije Germaan leeft nog wel in hem. En hij droomt ervan een onafhankelijk keizer te worden, maar zijn eigen politieke roem is hem meer dan de veiligheid van zijn volk. Niet hij is de dienaar, maar Moeringers en Wikings en zelfs de Romeinen moeten hem dienen, om zijn droom van wereldverovering, van wereldkeizerschap te bewerken. Zelfs zijn dochter Gudrun dwingt hij tot een huwelijk tegen haar zin met de vleier Allectus, wiens getrouwe diensten hij zich verzekeren wil. Zo is Carausius een personage van waarachtige maar zelfzuchtige grootheid. Teveel Streber en te weinig zelfvergeten dienaar van zijn volk. Berekenend, veinzend, schitterend aanvoerend en strijdend, maar in zijn grootheidswaanzin te weinig op het vlakbije verraad van Allectus bedacht. Dat alles wordt zijn ondergang.
Gudrun in haar vrouwelijke intuitie heeft beter de kruiper door, die geen man is, maar een vleier. Herwig integendeel is een man. En aan de liefde voor de waarachtige man kan de echte jonge vrouw niet ontkomen. Evenmin als de krijgsman Herwig ontkomen kan aan de geniale en zielvolle liefdeovergave der jonge vrouw.
Aan haar liefde ontwaakt in Herwig de tweestrijd. Herwig is schijnbaar een rukwindtype zonder verwikkeling. Doch in de diepte is hij een mens vol eerbied en geweten en vervuld van het plichtsbesef der trouw. Een brandende wroeging ontwaakt in hem, waar hij zich onttrouw waant. En hij wordt geslingerd tussen de trouw der liefde en de trouw aan de wikingswet en krijgmanskameraadschap. Hoe gemakkelijk ware hem het leven geweest waar er alleen te vechten en te sterven was. Nu moet hij in een zedelijke wereld gaan bewegen, waar de trouw aan de wapenbroederschap het lijdend hart der geliefde moet vertrappen. Hij kan enkel hopen op het begrip van Gudrun, die hem met tranenverblinde ogen