Rodenbach of Wate?
Anno 1907, zaten de leden van net Rodenbach-comité die moesten het ontwerp aanduiden, dat best geschikt leek voor het Rodenbachmonument, met de handen in het haar.
Mocht dit beeld Wate of moest het Rodenbach voorstellen?
In het verzamelde werk van Omer K. De Laey, bezorgd door E. Vliebergh en J. Persyn vinden wij uittreksels uit Hoger Leven van 1907 waarin De Laey pleit voor Rodenbach contra Wate.
Het blijkt dat de eerste maquette Wate voorstelde. Jules Lagae zelf voelde voor de Wate-interpretatie, en àl de leden van het comité oordeelden dat Wate betekenend was voor het levenswerk van Rodenbach.
De maquettes kon men gaan bekijken op de herbergschouw bij moeder Lagae te Roeselare In de Korenbloem, zeer precies medegedeeld door De Laey rechts op 't uiteinde der Ooststraat. Wanneer De Laey in De Korenbloem terechtkomt om de visu, te oordelen over Wate-Rodenbach vernemen wij volgens zijn confidentie, uit de mond van moeder Lagae, reeds de bekering van de communis opinio ten voordele van Rodenbach.
Wate, zei moeder Lagae, ge moet daarvoor nen boek hebben gelezen, zeggen ze, en Jules zegt dat er daar veel meer kunst in zit, en die heren, die hier kwamen eten te doctor Delbeke's, ze waren al te male voor Wate, maar als ze Rodenbach zagen, ze veranderden al te male van gedacht.
De maquette Wate die dus de nekslag had gekregen door al te male, is ons jammer niet bekend. Uit de beschrijving van De Laey kunnen wij opmaken dat het een bejaard figuur betrof met de armen in de lucht. Het zal beslist een romantisch en... declamatorisch stuk zijn geweest. De Laey op en top Renaissancist, die er voor uitkomt, dat hij de Grieken en Gothiekers als liefhebber kan hoogschatten, maar alleen met de mannen der Renaissance zich bloedverwant voelt, en daarbij nog een hekel heeft aan Knods en Klauwaertsgebazel geeft ons blijk van vooringenomenheid, wanneer hij Wate beschrijft als een effenaf volgens materialistische klassenhaat opgevat schrikbeeld.
Hoe hadden die heren van het comité dat niet onmiddellijk opgemerkt!
De pose zelf, schrijft De Laey, - twee armen in de lucht boven zijn kop uitgesteken, schijnt zodanig onvoornaam, dat noch de oudheid, noch de Renaissance, ooit iets dergelijks durfden nastreven; intellectualisme, beweert hij, heeft de schepper van Wate op doolpaden gebracht en meegesleurd in de ontleding van een passie welke hij in 't geheel niet voelde en daarom beredeneerde. De tirade verloopt verder aldus: het ijsachtig visioen van de Moerenkoning, die spijts alle zogezegde méér kunst, schromelijk terre-à-terre blijft smelt weg voor het zonnige beeld van de jeugdig-rekkelijke Rodenbach, die een rol papier, als een schat op zijn borst prangt, en heerlijk-eenvoudig de blauwvoet zijn dromen laat stijgen naar de wolken, zodat iedereen trilde bij het zien van de Rodenbach-maquette.
Deze citaten werden niet uit hun verband gerukt. Is het niet te doen, het bekende te vergelijken aan het onbekende, eigenaardig is het toch wel, dat Lagae (op het
Cliché Hernieuwen, Roeselare