Voor anderen weer wordt de creativiteit beleefd als een hoge mogelijkeid van participatie, aan het oercreatieve werk des Heren. Zij kunnen zich voelen als medescheppers. Zij zijn werkelijk godsdienstige kunstenaars en hun werk is religieuze kunst, wat ook het onderwerp weze, in zoverre kunst, omdat het zuiver participerende schepping is en omdat het zuivere schoonheid benadert en oproept, omdat het werk in het opheffen van de estetische ontroering dwingt tot een verder nastreven van hoger volmaaktheid, die niet te zeggen limiet van die schoonheid, de onuitsprekelijke en ontstellende norm van hun werk.
Hun werk is religieus, zoals de aarde religieus is, zoals berg gletscher, zee en woud, bloem en ster en kleine vogel religieus zijn. Zo voelen zij het aan. Dat is zeer groot en zeer zuiver.
Bovendien geloven zij dat hun werk bij anderen de communicatieve kracht zal hebben om bij wijlen die zelfde ervaring, diezelfde ontdaanheid, dezelfde onrust, dezelfde oneindige schoonheidsvisie te wekken.
Soms is het jammer dat zij deze benadering Gods als de enige zien. Het is hun weg. Maar wilden zij de grote kunstenaars begrijpen dat de weg van anderen een even passievol en creatief nastreven is van absolute goedheid in de dynamische ombouwing der sociale structuren of in het eenvoudige goed-zijn en dat nog anderen hetzelfde ervaren in het rusteloos zoeken naar de waarheid, naar het inzicht in de werkelijkheid, naar het constructieve of het contemplatieve bezit. Maar tot dit fundamentele begrip voor de moderne kunst moest de levende kern van de christelijke gemeenschap proberen door te dringen om de kunstenaar voor de andere aspecten van het religieuze gevoelig te laten worden. Anders is er gevaar dat wie niet begrepen wordt, ook niet begrijpt.
Er zijn zelfs grote kunstenaars bij wie het religieus bewustzijn van hun taak typisch christelijk gehalte heeft gekregen; in de grote visie van de incarnatie en haar cosmisch perspectief, vinden zij een nieuw en helderder fundering van hun religieuze inspiratie. Hun schepping is verlost. In het verrijzenisperspectief krijgt zelfs dit aardse scheppen nieuwe waarde. Hun schepping is verloste waarde daar de aarde dit in Christus heeft gekregen. Maar wij geloven dat de kunstenaars die dit beseffen zeldzaam zijn. Het zou nochtans op een heel andere wijze dan door de thematiek van hun werk een typisch christelijke betekenis aan hun arbeid geven. Mocht de clerus beseffen dat het misschien de moeite waard is om oog te krijgen voor de kunst van deze tijd opdat deze kunst niet een beetje door haar fout, van dit laatste perspectief zou afgesloten blijven. De kunstenaar zou dan misschien beter dan vroeger gebracht worden tot de christelijke wijze van zijn in de wereld, en deze essentieel sacramentele en communitaire, zijnswijze zien als een zuivere mogelijkheid voor hen. Het essentiële van zijn arbeid zou dan niet zijn het christelijk dogma, de christelijke heilsgeschiedenis thematisch uit te beelden, maar het huidige moment van deze heilsgeschiedenis vorm te geven en naar het woord van Schilling, dat zo meesterlijk diep is: niet zozeer sacrale dingen, zij het met christelijke symboliek, kunstvol te bewerken, en te versieren, maar kunstvolle sacrale dingen te scheppen.
Zo zuiver zou dat zijn, dat er een perfecte adaequaatheid ontstaat tussen de vormen die werden geschapen en de consecratie die ze krijgen. Deze consecratie is alleen de voltooiing van boven uit van vormen die als dusdanig om deze wijding roepen omdat zij als sacraal, als voor de bijzondere omgang met het goddelijke werden ontworpen en nergens anders voor te gebruiken zijn. Zij zijn sacrale dingen die roepen om consecratie. Of zij gebouw zijn of heilig vat, of kleed of meubel of onderdeel van gebouw, of zij lamp, of raam of tapijt zijn, zij zijn sacrale dingen, zuivere kunst en zo adaequaat van uit hun bestemming geschapen dat zij onbruikbaar zijn tenzij om geconsacreerd te worden. Zij zouden anders vloeken of schreien. Dat is toch heel wat anders dan een zaak van versiering. Wij zijn hier toch schromelijk ver af van een sieraadkunst.
Deze adaequaatheid is geen eindpunt van denken, is geen oplossing van een probleem. Zij kan alleen in creatieve greep bereikt worden.
De kunstenaar kan geholpen worden door het feit dat de grote vóór-waarden tot zijn werk beter dan vroeger gerealiseerd zijn. De moderne tijd brengt met zich dat de levende kernen van de christelijke gemeenschap zich meer op het wezen van het christendom en van de christelijke zijnswijze bezinnen, dat men ook daar een grootse weg naar de autenticiteit begon te gaan, dat ook daar de grote rijke kernen van het gemaniereerd en overtollig overgroeisel werd ontdaan, dat het christelijke zijn, sacramenteel, sacraal en liturgisch handelend, zich meer van de eigen vormeisen bewust werd. Dat zijn gunstige vóór-waarden. Dat zal er de christelijke gemeenschap toe brengen minder en minder vals, onecht te zijn in de opdracht die zij aan de kunstenaar zal geven. Religieuze en christelijkcultuële voorwaarden scheppen geen kunst; ze inspireren, maken het de kunstenaar mogelijk op zijn opdrachten onbevangen in te gaan.