Westvlaamse kunstschatten
Kloosterbouw in West-Vlaanderen
HET gemis aan kunstsmaak bij onze nonnekens is zo algemeen, dat het spreekwoordelijk geworden is: factae sunt in parabolam. Men hoeft ook geen sterke humorist te zijn om over deze mistoestand grappige dingen te vertellen. Laten we liever ernstig zijn. De verantwoordelijken zijn hier niet deze argeloze zusterkens; ze zijn eerder slachtoffer. De verantwoordelijken en plichtigen, zijn... hun kunstadviseurs: architecten, schilders, meubelmakers, en dies meer. Dit moet me toch eens van het hart. Al zal ik er ook ondank aan verdienen. Al schrijf ik in een tijdschrift voor kunst en kunstenaars. In zo 'n tijdschrift is doorgaans de laudatieve stijl geboden schrijftrant. Ben ik nu aan 't stenen gooien in een vredige kikkerpoel? We moeten toch onze tekorten kunnen erkennen. We zijn er niet bij gebaat als we alleen het wierookvat weten te hanteren. Ook daar waar het gaat over onze gebreken.
Dat onze kloosterzusters, ook nog in 1955, in ons gezegend West-Vlaanderen, zo dikwijls lelijk bouwen en hun gebouwen lelijk stofferen, bewijst eenvoudig dat ze heel volgzaam zijn, haast willoos; en dat ze misleid worden en geëxploiteerd. Hebben ze, bij toeval, een bekwaam adviseur gekozen, dan wordt die volgzaamheid tot een zegen. In de laatste jaren werden, in West-Vlaanderen, een aantal kloosters gebouwd en verbouwd, die wijzen op een kentering ten goede. En ons laten verhopen dat, na de lange, barre winter, de zomer in het land gekomen is.
Ik verwijs hier eerst op de verbouwingen in het klooster Ten Putte te Gistel. Met de zomermaanden pelgrimeert heel Vlaanderen naar Ten Putte. We zijn daar, jaren lang, gaan bidden in een pover, banaal heiligdom. We kunnen, om het woord van Pius X na te spreken, er thans gaan bidden in schoonheid.
Ten Putte is een zeer oude stichting. Met de Geuzenberoerten slaan de zusters op dool, om, na allerlei wederwaardigheden,
Godelieveabdij Gistel. Reconstructie Architect A. Degeyter. - Foto G. Manertz, Brugge.
zich te Brugge te vestigen. Waar ze, in 't begin 1600, een stemmig klooster bouwen in de Bouveriestraat. Maar de mensen blijven pelgrimeren naar 't geruïneerde Ten Putte, waar nog de stomp van 't oud torentje bleef staan, en een stukje van de vroegere kloosterkerk: heiligdom in de Godelievedagen, schuur voor de rest van 't jaar. In 1891 komen enkele zusters uit de brugse abdij Ten Putte herbevolken. Meester Bethune zal zorgen voor de huisvesting. Het schuur-kapelleltje wordt, op de toren na, volledig afgebroken, en vervangen door splinternieuwe neogotiek. We gaan niet veel kwaad zeggen over deze
Sainte chapelle, ze is nog in wezen; men kan ze dus nog
bewonderen. Een ontwerp voor verbouwing is al opgemaakt; maar het werd, bij gebrek aan middelen, nog niet uitgevoerd. Hopen we slechts dat het spoedig komt. Ik voel me volstrekt niet treurig te moede bij de gedachte, dat we nog een stukje van die zielloze neogotiek kwijt spelen. Als documentatie over deze kunstrichting, hebben we nog voorbeelden te over.
Meester Bethune bouwde nog het klooster. Juister gezeid een stukje ervan: een vleugel slechts van het traditionele kloostervierkant: de oostvleugel. De rest zou later volgen. Het is wel best dat men zich tot deze bescheiden inzet moest beperken. Want alles moest zo profijtig gebeuren, dat het onmogelijk goed zijn kon. Ook de meest bescheiden bouw, laten we maar zeggen het meest povere Kapucijnessenkloostertje, vraagt een zekere kostbaarheid. Niet door pracht en versiering; maar door de soliditeit van constructie, het gebruikte materiaal, deze oprechtheid en eerlijkheid, die wars blijft van schijnschoon en leugen. Die ooit San Damiano van Sinte Klara gezien heeft, of de Carceri van Sint Franciscus, begrijpt waar ik heen wil. In zijn Seven Lamps of Architecture, heet Ruskin dat: the Lamp of Sacrifice, en the lamp of Truth. Nu op Ten Putte waren de nodige middelen niet voorhanden. Meester Bethune had dus een zwaar blok aan 't been. Hij bouwde een zeer schamel vleugeltje, met smalle raampjes, en veel spitsboogjes, in die goedkope stijl die we in de patronaten en Taps van deze ongelukkige periode terugvinden. Meester Bethune was zeker geen alledaags architect. Hij heeft dingen gebouwd - b.v. zijn schoon complex te Vivekapelle - waarbij onze moderne architecten nog om les kunnen gaan. Maar hij heeft nooit de poëzie van de eigenstreekse architectuur begrepen. Zijn kerken, pastorieën, kloosters en scholen, die alle op historische voorbeelden willen aanleunen, kunnen even goed - of even slecht - in Vlaanderen gebouwd worden, of bij de Walen. Hij heeft ze dan ook, identiek dezelfde,
bij ons gebouwd, en bij de Walen. En dat is verkeerd. Ik geloof dat zelfs de meest moderne bouw - we mogen thans niet anders meer dan modern bouwen - ook nog een zekere lokale stempel mag dragen; zonder daarom te willen antikiseren. Een moderne stijl,