[West-Vlaanderen 1955, Nummer 4]
Waarom dit nummer over Frans-Vlaanderen?
Om het land te leren kennen.
Dit deel van de gescheiden Nederlanden is zo innig met ons
Lion de Flandre - Cliché ‘Les Amis de Lille’
verwant als het door een natuurlijke verbondenheid maar mogelijk is. Naar afkomst, zeden en gebruiken, ook ten dele nog altijd naar de taal, is het volk dat er woont ons zo eigen als de bewoners van Ieper en Veurne, of zo eigen als de verfranste Brusselaars, die niet ophouden Vlamingen te zijn omdat zij geen Nederlands meer kunnen spreken.
Het landschap van Frans-Vlaanderen, de aanleg van dorp en stad, de bedrijvigheid der bewoners, hun wereldbeschouwing, hun handel en wandel, hun voorkomen, hun plaats- en familienamen, hun kunst en kultuur, alles wat het land bezit en zijn eer uitmaakt, draagt de stempel van een volkspersoonlijkheid niet verschillend van de onze.
Zelfs de geschiedenis blijft eeuwen lang dezelfde. Slechts door omstandigheden van buitenuit en verdragen die boven de hoofden der betrokkenen werden gesloten, ontstond er een scheiding, zoals tussen Vlaanderen en Nederland, wanneer zij door de godsdienstoorlogen uiteen werden gescheurd. Sindsdien zijn de drie Nederlanden, Noord-, Zuid- en Frans-Nederland verschillende wegen opgegaan, maar ondanks de verscheidenheid die door de afzondering werd versterkt, is de wezenseenheid gebleven.
Om van het land te leren houden.
Méér dan onze belangstelling, is het onze liefde waard. Het is een schoon land, noords en streng, met wijde horizonten, grote boerderijen en vertederend aangrijpende volkswoningen, verborgen bij een waterput, onder het loverdak van populieren. Land ook vol bedrijvigheid, met havens, fabrieken en mijnen. De hoofdstad Rijsel is een fraaie stad, met indrukwekkende monumenten en een rijk museum. Maar niet alleen Rijsel, ook Atrecht en Dowaai, Duinkerke en Valencijn, Belle en Sint Omaars, Hazebroek en Kassel, om de andere kleine steden niet te vermelden, bezitten een erfschat aan kostbaarheden.
In Frans-Vlaanderen, zijn abdijen en middeleeuwse steden, is de dietse beschaving ontloken. Tien eeuwen lang heeft het land mannen en vrouwen opgeleverd die, ieder op zijn gebied, tot de groten behoren: Godelieve van Gistel, Willem van Rubroek, Ogier van Bousbeke, Jacob de Meyere, Dathenius, Michiel de Swaen, Watteau, Maxence van der Meersch. Het gaat trots, en met recht, op zijn mystiekers en wijsgeren, kunstenaars en geleerden, zijn volkse kunst en folklore.
Mocht het onze genegenheid niet anders te bieden hebben dan zijn tragische geschiedenis, zijn moeilijkheden en de strijd van enige trouwen om zichzelf te bewaren volgens de wetten van de natuur, die naar onze christelijke opvatting Gods wetten zijn, zou dat volstaan opdat wij van het land zouden houden zoals het is.
Om mede te leven met het land.
Zoals wij trachten onze samenwerking met Nederland en de Unie van Suid-Afrika uit te breiden en onze invloed in Kongo te versterken, moeten wij ernaar streven betrekkingen met Frans-Vlaanderen aan te knopen, inniger te maken en te vermenigvuldigen. Ieder op zijn plaats. Mettertijd zou het moeten gebeuren dat Frans-Vlaming en op onze kongressen en studiedagen optreden, dat zij medewerken aan onze uitgaven en aanwezig zijn op onze feestelijkheden, zodanig dat er tussen beide landen een wisselwerking ontstaat, die even vanzelf sprekend als verrijkend voor beide deelhebbers is.
Laten wij daarom de geest van zelfingenomenheid verafschuwen, die een innige toenadering moet belemmeren. Wij moeten Frans-Vlaanderen zien en gaarne zien met de ogen van de Frans-Vlaming en zelf; wij moeten hen bewonderen om wat zij verwezenlijkt hebben en ons verheugen om de grote mogelijkheden die zij in zich dragen. Niemand is minder of meerder waard onder broeders bij wie verstand en hart in evenwicht zijn. Eeuwen lang is Frans-Vlaanderen de wering geweest, die vóór onze grens de vloed van de verfransing hielp afdammen. In de toekomst kan het de bemiddelaar worden tussen de franse en de dietse kultuur in haar drieërlei verschijningsvorm: Vlaams, Nederlands en Afrikaans.
Het kan bijna niet anders of in de komende jaren zal Europa meer en meer één worden; nieuwe organisatievormen zullen vroegere instellingen overkoepelen en vervangen. Wat mensenwerk is ontstaat en vergaat met de tijd. Maar de volkeren zullen blijven, zolang het leven zelf er is, en in een grote ruimte waar de overbodigheden uit een voorbijgestreefd verleden opgeruimd worden, moeten wij elkander kunnen ontmoeten en helpen bij een harmonisch naar elkander groeien, steunend op de wetmatigheid van de natuur. Dat is de idee, die in de eeuw die voor ons ligt, sterker dan de tegenstrijdige opvattingen moet worden, opdat zij de oude wensdroom van de geestelijk Verenigde Nederlanden tussen Somme en Dollaart tot vervulling zou kunnen brengen. Ondertussen doet ieder wat hij kan. Frans-Vlaanderen moge leven!
andre demedts