Westvlaamse kunstschatten
De verzameling ir. Tony Herbert te Kortrijk
De Koninklijke Kunstkring (Roeselare) exposeert de hier besproken Verzameling Herbert van 15 tot 31 mei in de ovenzaal van het Stadhuis. Dr Roger Fieuw, Voorzitter, en dhr Jozef Seaux, Ondervoorzitter, samen met de leden van het Bestuur, nodigen alle lezers van West-Vlaanderen uit op deze uitzonderlijk belangrijke tentoonstelling. Vernissage op zondag 15 mei om 10.30 u. Kunstcriticus Hooremans (ps. Elno) houdt er een voordracht over de moderne Vlaamse Schilderkunst op dinsdag 17 mei 1955 om 20 u.
MEN weet dat Gust de Smet in zijn testament op manifeste wijze één museum over 't hoofd heeft gezien: het Museum voor Schone Kunsten zijner geboortestad Gent, dat nooit iets van hem had willen kopen. Het gebaar had een betekenis, maar of er, van officiële zijde, incluis door onze museumdirecties, in voldoende mate over gemediteerd werd, kan worden betwijfeld.
De kans om een diploma van onoplettendheid en dubieuze smaak te verwerven, hebben de museums en de vooroorlogse overheid in ons land, tijdens de ontluikings- en bloeiperiode van het Vlaamse expressionisme, niet verkeken. De tweede generatie van Latem is nooit verwend geworden; tenzij, misschien, op 't laatste van zijn leven, Constant Permeke.
Slechts bitter weinig particulieren hebben van deze omstandigheid geprofiteerd - dat hebben André de Ridder en Paul-Gustave van Hecke, in hun herinneringen, en ook anderen nog, herhaaldelijk beklemtoond - en zo is het mogelijk geweest dat menig voortreffelijk werk uit die kunsthistorisch belangrijke jaren na Wereldoorlog I een weg vond naar museums en privé-verzamelingen buiten ons land. Wijlen Andry-Farcy palmde een en ander tijdig in voor zijn Musée de Grenoble; via de Emanuel Hoffmann-Stiftung kwamen in het Baseler Kunstmuseum verscheidene belangrijke schilderijen van de Smet, Permeke, van den Berghe (o.m. het mooie Geboorte), en, later, van Tytgat, terecht.
Voor zover men, wat betreft onze moderne schilderkunst, van een internationale roem kan spreken, heeft deze gang van zaken ons natuurlijk meer goed dan kwaad gedaan. Doch in nationaal-cultureel opzicht zijn de gevolgen falikant uitgevallen. Waar overheid en verzamelaars een afwachtende en onbegrijpende houding aannamen, kon men bezwaarlijk begrip en ontvankelijkheid verwachten vanwege dat moeilijk te bepalen deel der samenleving dat men de eenvoudige kunst-amateurs noemt. Het Vlaamse expressionisme behoort reeds tot het patrimonium, geconsacreerd door menige uitstekende monografie, door talrijke tijdschrift - en dagbladbijdragen en gegrondvest op die bewuste overtuiging van enkelingen waaraan niet kan getornd worden; doch de gemeenschap zelf heeft het nog steeds niet aanvaard en, blijkens de reacties op een recente grote tentoonstelling te Leuven, ontlokt het ook aan vele academici, gepantserd in een overvloed van litteraire en intellectualistische vooroordelen, nog zoiets als afgrijzen of vijandigheid.
Nu zou dit verschijnsel in niets een uitzondering vormen op wat men sedert decennia over heel de lijn en in heel de wereld t.o.v. de hedendaagse beeldende kunst kan waarnemen, indien precies de Vlaamse expressionistische schilderkunst niet de meest authentieke uitdrukking ware geweest van onze aard, van ons volkskarakter en onze nationale levenssfeer. Echter, waarheidslievender en eerlijker is er nooit bij ons geschilderd geworden dan in de revolutionnaire tweede tijd van Latem, maar zelden heeft een kunstenaarsgeneratie zo lang op weerklank en erkenning moeten wachten. Het is alsof deze kunst té revelatief was voor haar bestemming; zij was nieuw, zoals iedere plastische stroming van waarde, doch haar oorspronkelijkheid is ongetwijfeld van een te grote kracht geweest voor het aanpassingsvermogen van de in gewoonten en conventies verankerde gemeenschap.
Het maatschappelijk lot van het Vlaams expressionisme lag dan ook weldra uitsluitend in de handen van enkele particuliere bewonderaars die verworven en bewaard hebben wat door de samenleving geweigerd en zelfs geridiculiseer werd.
Terwijl veel nodeloze romantiek en bombastische zelf-intoxicatie in Vlaanderen de ijdele schijn verwekten van een vrij welvarende cultuurgemeenschap die zich bewust is van de betekenis harer waardigste vertegenwoordigers uit... het verleden, diende in de stilte en de afzondering door onafhankelijke persoonlijkheden, ten bate van die gemeenschap, het meest precieuze Vlaamse cultuurgoed der twintigste eeuw... gered.
Wat men bij ons graag met zoveel bewogenheid bouwen aan Vlaanderen pleegt te noemen, geschiedt dan toch wellicht elders dan men doorgaans wil beweren of vermoeden?
*
In Luikse en Gentse privé-verzamelingen, en vooral in de collectie van Gustave van Geluwe te Brussel, zijn de Vlaamse expressionisten met ere vertegenwoordigd, doch in de verzameling ir. Tony Herbert te Kortrijk vindt men ze in het meest homogene en nadrukkelijkste ensemble als alleenheersers over het huis van de amateur.
Deze verzameling is representatief voor ons expressionisme.