| |
| |
| |
Een galerij Oostendse kunstenaars
In deze galerij komen de kunstenaars niet voor die elders in dit nummer of in de vorige nummers werden besproken zoals Arno Brys, Roger Cools, Suzy Decleer, Lia Timmermans, Remi Van Duin. Ook anderen ontbreken omdat de interviewers hen niet tijdig hebben kunnen bereiken, o.m. Bosschem, Debrock, Delee, Goddemaer, Hagers, Rose d'Ivry, Lateste, Paelinck, Pison, Schmitz, Servais, Sleeckx, Vandevelde, Vanhuyse en Willaert.
| |
Jozef Berden (o Oostende 1916).
Toen hij slechts 13 jaar oud was werd Berden reeds aangesteld als orgelist van de Koninklijke Parochie te Oostende, benoeming waartoe hij door zijn grootvader de orgelist Verschelde uitstekend was voorbereid geworden. Zijn verdere studies waren eenvoudig schitterend, eerst aan het Lemmensinstituut te Mechelen en later aan het Conservatorium te Brussel (Bijzondere Prijs Arnold, twee eerste prijzen en een tweede).
Hij is leraar in de notenleer en de harmonie aan het Oostends conservatorium maar staat te Oostende vooral bekend als orgelvirtuoos. Hij is officieel organist van de Kursaal, hield vele recitals aan het groot orgel van het N.I.R. en op verschillende plaatsen in binnen en buitenland, maar vooral in de Sint Jozefskerk. Hij is geen zoeterige traditionalist; zijn voorkeur gaat beslist naar de hedendaagse muziek, Honegger, Schönberg, Messiaen; hij aarzelt niet zijn geliefkoosde componisten met brio ten gehore te brengen en daarbij alle registers van zijn instrument te gebruiken, soms tot grote opschudding van kleinmoedige zielen. Dezelfde persoonlijkheid toont hij ook bij het drillen van het gunstig gekende jongensen mannenkoor van St Jozef. Het zal niemand verwonderen dat deze rasechte musicus zich ook aan het componeren heeft gezet; het zijn vooral missen en mottetten, waarvan sommige reeds verscheidene malen uitgevoerd werden.
Hij wacht - samen met alle muziekliefhebbers - op de inhuldiging van het nieuwe orgel van de kursaal, waar hij de faam van zijn voorganger meester Leander Villain, hoopt te evenaren. S.
Jozef Berden aan het orgel. - (Foto Everaert. Oostende).
Maurice Boel, Compositie. - (Foto Haine, Brussel)
| |
Maurice Boel
Buiten zeer selecte kringen, die overigens dikwijls van snobisme niet vrij te pleiten zijn, heeft de abstracte kunst meestal geen goede naam. De Oostendenaar Maurice Boel is een der belangrijkste vertegenwoordigers van deze richting; men vergeve het ons dat we met een vrij sterke dosis scepticisme bezield waren toen we hem gingen opzoeken. Wij bekennen graag dat wij verplicht werden onze standpunten enigszins te wijzigen. En ziehier waarom.
Vooreerst blijkt dat Boel niet iemand is die ‘zijn onkunde verbergt achter excentriciteiten’. Zijn opleiding te Oostende en te Brussel was degelijk. Hij beschikt over een geoefende techniek. Bovendien beschikt hij over een algemene cultuur, wat niet van alle schilders kan gezegd worden.
| |
| |
De abstractie is bij hem ook geen gevolg van ‘ledigheid en armoede’: hij toonde ons een reeks aquarellen - figuratief werk - ontstaan uit zijn laatste reizen in Zuid-Frankrijk en Spanje, die werkelijk pareltjes zijn van dichterlijkheid en atmosfeerschepping. Dergelijk werk toont ons wat hij in het figuratieve bereiken kan.
De waarheid schijnt te zijn dat Maurice Boel in de abstractie een zuiver picturale uitdrukking gevonden heeft, die organisch gegroeid is uit zijn voorgaand werk en die aan een innerlijke drang beantwoordt. Op 20-jarige leeftijd, zo zegt hij, droomde ik er reeds van een doek te schilderen dat volmaakt zou zijn en toch niets zou voorstellen. Is het te verwonderen dat de Jeune Peinture Beige hem een paar jaar geleden, heeft onderscheiden en dat men hem de meest echte abstract van ons land heeft genoemd?
Maar zult U abstract blijven? vragen wij hem, omdat wij ons niet kunnen afbrengen van de idee dat een abstract schilder een violist is, die maar één snaar van zijn instrument bespelen wil.
Hierop antwoordt Boel dat een kunstenaar zichzelf is en niet denkt aan wat komt. Toch beschouwen velen hem voor té intelligent om gedurende lange tijd de hogere menselijke inhoud van het kunstwerk prijs te geven, zij het ook voor de magie van lijnen, kleuren en vlakken. S.
| |
Jan de Clerck (o 27 Oogst 1881 te Oostende).
Een geliefde Oostendse figuur. De mensen keren zich om als hij voorbij gaat, deze grote grijsaard met zijn eerbiedwaardige baard en zijn ernstige ogen, die kijken naar de takken der bomen van het park, het werk der vissers op de kaai of het spel der baren aan zee.
Als we hem gingen vinden in zijn woning, die opgepropt is met herinneringen zoals vroeger het huis van zijn tijdgenoot Ensor, dan bewees hij ons onmiddellijk, dat hij nog volop in de kunstbeweging staat en er om bekommerd is zichzelf te hernieuwen; ik sta nu in mijn vijfde phase zegt hij, naar zijn laatste werk wijzend, het weergeven der klanken voortgebracht door de golven van de zee.
Wij bladeren in het mooie album dat in 1928 tot zijn eer werd uitgegeven en waar schitterende getuigenissen opgeschreven staan. Over de mens zegde gouverneur Baels: ‘Een mooie figuur, die Jan De Clerck. In zijn helderblauwe ogen steekt de vlucht naar hoger zien en betrachten. In zijn woorden en opvattingen de begeesterde strekking van een echt kunstenaar. Wat me immer trof bij hem, was zijn rein idealisme, zijn verre kijk op alle dingen en zaken.’ Prof. Paul De Keyser typeert hem als kunstenaar: ‘Zijn scheepje heeft hij laten drijven in vele wateren, naar alle richtingen van de artistieke windroos, maar men kan niet zeggen dat hij ooit is gestrand of schipbreuk heeft geleden, niet alleen omdat hij als geboren Oostendenaar wellicht de zeemanskunst verstond, maar vooral omdat hij overal zijn eigen wimpel is blijven voeren: hij zelf! De kleurgevoelige Jan De Clerck verloochent zijn Vlaamsen aard niet. Door alle vervormingen heen, blijft hij een warmbloedige colorist met een zeldzame zelfbeheersing evenwel, want in de grond is De Clerck een wils-natuur’.
Portret van kunstschilder Jan De Clerck. (Pentekening Paul Vermeire).
Jan De Clerck heeft een deel van zijn woning ingericht tot een soort museum, waar hij enkele representatieve werken samenbracht; wij raden onze lezers aan een bezoek te brengen aan deze verzameling. Toen we hem vroegen welk werk hij wenste in West-Vlaanderen te zien verschijnen, sprak hij een woord dat zijn goede aard weer eens bewijst: ‘Van mij moet ge niets plaatsen; het zijn de jongeren, die ge moet steunen; vraag aan iemand, Paul Vermeire bijvoorbeeld, dat hij een portret maakt.’ Zo krijgen onze lezers het portret van de oudste en edelste der Oostendse kunstenaars, getekend door een der jongsten. S.
| |
Armand Delwaide
Na de voor alle Oostendenaars zo angstvolle laatste oorlog heeft voor deze thans achtenzestigjarige schilder de grote watersnood van 1953 de maat van het dragelijke doen overlopen, door het grootste deel zijner werken te vernielen. Hij is nog niet bekomen van deze voor een kunstenaar onmenselijke slag, hij aarzelt zich ten volle aan het werk te zetten, hij denkt met weemced terug aan vroegere tijden.
Zijn werk situeert zich tenandere in het verleden: het impressionisme. Samen met Achille Van Sassenbroeck werkte hij bij de Brugse meesters Flori Van Acker en Edmond Van Hove, voor wie hij veel bewondering had. Later was hij te Gent, Brussel en Parijs tot hij zich te Oostende vestigde en er een zeer benijdenswaardige plaats verwierf in de toenmalige kunstbeweging, die beheerst werd door de grote figuur van Ensor, waarvan Delwaide een intiem vriend was.
| |
| |
Delwaide is geen extremist, integendeel. Hij houdt van het licht, van de intieme atmosfeer die de Noordzee in haar rustige dagen kenmerkt; hij houdt van een rustig landschap en een vredig interieur: een zeer gevoelig mens en een delicaat artist. S.
| |
Anto Diez (o Eisene, 1914)
Net als een deur onweerstaanbaar openvliegt onder de druk van een rukwind, zo wordt ge opgevangen en meegevoerd door de orkaan-mens, Anto Diez. Indien het werk niet volstond om de Spaanse oorsprong te verraden dan zou ongetwijfeld het temperament van Diez hierover boekdelen spreken.
Anto Diez, Kinderen.
Het schilderen zit hem in het bloed, hij ademt kleur en vorm zoals wij lucht ademen - en kan het anders. Zijn vader was een Spanjaard en een kunstschilder wiens zoontje, Anto, amper vier jaar oud, reeds de kleurrijke uniformen der soldaten tekende.
Diez studeerde aan de Academie te Brussel onder de leiding van Anto Carte, Delville, Victor Rousseau en Alfred Bastien. Zijn breed uitdeinend temperament nam hiermee geen genoegen zodat hij ook nog college liep bij de hoogleraars Bordet en Liebrecht aan de Brusselse universiteit. In 1940 werd hij als leraar aangesteld aan de Academie te Brussel. Intussen groeide ook zijn talent als grafisch kunstenaar en tekende hij later voor de Volksmacht van 1943 tot 1947; dit alles schonk hem routine, technische vaardigheid en een vaste hand. De faam van de Vlaamse schilderkunst hield hij hoog in het buitenland waar hij o.a. exposeerde te Parijs in het ‘Salon de l'art libre’ en onlangs te Arras met ‘Les peintres flamands’. Dat zijn werk bekroond werd met de ‘Prix Thorlet’ van de Academie française in 1955 was de logische bekroning van het werk van deze grote, nog jonge Westvlaamse schilder.
In weinige woorden kan het werk van Diez getypeerd worden: Spaans mysticisme gemengd met Vlaamse kracht en stoerheid doch getemperd door de Franse aristocratische fijnheid van een Gauguin; tevens een aanleunen bij Matisse en Modigliani in het zoeken naar nieuwe vormen en een grote bewondering voor Rouault in zijn wit-zwart tekeningen. Diez is op weg een voorname plaats te veroveren in de rij van de Belgische kunstenaars. C.
| |
Stefaan Dombrecht (o Oostende, 14 Oogst 1920)
Oostende schijnt de traditie van de goede muziek en meer speciaal van de goede orgelmuziek te willen in ere houden. Op het rustig pleintje achter S. Pieter en Paulus treffen we de bewoner van Huize Leander Villain, aldus geheten naar de gevierde voorganger van Dombrecht aan het orgel van S. Pieter en Paulus. Dombrecht voelt zich thans eon rijk man nu zijn kerk een nieuw orgel bezit, dat hem toelaten moet de traditie der grote recitals terug op te nemen.
Persoonlijk is hij een hartstochtelijk minnaar van de werkelijk diep religieuze muziek en een vijand van het smakeloze en theatrale in de kerk; dit ligt in de lijn van de opleiding die hij genoot te Torhout en aan het Lemmensinstituut te Mechelen. Hij studeerde cok aan de conservatoria te Oostende en Gent en is leraar aan de muziekschool te Diksmuide. Hij houdt veel van wat hij het muzikaal apostolaat bij het volk heet, nl. het dirigeren van fanfares en harmoniën. Als componist beperkte hij zich vooralsnog tot gelegenheidscomposities, die goed onthaald werden. S.
Dombrecht aan het nieuwe orgel van St Pieter en Paulus te Oostende. (Foto Roland, Oostende)
| |
| |
| |
Gaston Duribreux (o Oostende 1903)
Met Zure Druiven dat reeds zijn tweede druk beleefde, wat eerder een zeldzaamheid is in de wereld van de Vlaamse literatuur, werd Duribreux opgenomen in de rij der schrijvers van groot formaat. Door een stevige constructie geleid is hij hier diep doorgedrongen in de conflicten van de menselijke ziel en belicht hij zeer scherp de problemen die eruit voortvloeien. Indien zijn eerste werken nog op losse schroeven staan wat de bouw betreft en te wensen overlaten op het gebied van zuiverheid van taal dan moet elk objectief redenerend criticus toegeven dat de Nederlandse conversatietaal in de Zure Druiven los en ongedwongen voorkomt.
Leg daarnaast een van zijn laatste werken Schipper Jarvis en daar slaan sommigen aan het praten over het probleem Duribreux zoals anderen spreken van het probleem Graham Greene. Bekijk die man, praat met hem en zie hoe hij daar zit als een kerngezonde visser, een glimlach om de lippen om al de herrie die rond zijn naam en rond zijn werk gemaakt wordt! En nochtans... door het ganse oeuvre van Duribreux loopt één leitmotief van ideeën, een continuiteit van gevoelens; al zijn werken dragen de stempel van zijn persoonlijke visie op de dingen; ze zijn sedert De Roeschaert de dragers van Duribreux's levensbeschouwing eerst impliciet en later in de Zure Druiven en in Schipper Jarvis expliciet. Niemand kan immers buiten zijn karakter; de oplossingen van de hier gestelde levensproblemen liggen in het karakter. Jarvis kiest als levensoplossing de zee omdat hij niet anders kan want dit woelige leven past best met zijn karakter.
Het probleem Duribreux (voor zover een probleem bestaat) wordt nog scherper gesteld in zijn laatste novelle: De Parabel van de gehate Farizeëer (naar Duribreux's opvatting het beste wat hij ooit geschreven heeft en volgens Westerlinck het sterkst); dit werkje lijkt een reactie tegen de moderne katholieke roman à la Graham Greene wiens personages ‘le sauvetage par le bas’ bereiken zoals Mauriac het ergens uitdrukt. De Farizeëer van Duribreux bereikt de redding ‘par le haut’!
Rustig en ongedwongen praat Duribreux voor zich uit met een ietwat hortend debiet dat werkelijk niet schaadt aan het Duribreux-type! Zijn ogen zitten geborgen achter een bril en schijnen hun blik naast je weg de diepte in te jagen op zoek naar de oplossing voor een ander probleem dat hij in zijn volgende roman zal stellen: Kantwerk en Zwaan. Nooit werden in Duribreux's werk psychologische tegenstellingen zo accuut opgedreven als hier: tussen een gehuwd zakenman uit Brugge en zijn secretaresse groeit haast onbewust een verhouding steunend op een innerlijke toenadering. Op het eerste gezicht een banale intrigue. Achter een mysterieus glimlachje (ik ging bijna zeggen een Farizeeërglimlachje) verbergt ons Duribreux angstvallig de elementen van een diep-menselijke oplossing; ze ligt nochtans noch in de driehoeksverhouding naar het model van vele Franse boulevard-stukken, noch in de ‘deus ex machina’ van vele would-be moderne romans: de echtscheiding. Ze ligt nog steeds... bij Duribreux! Met gans de Vlaamse lezersgemeenschap hopen we slechts dit éne: dat Duribreux in dit werk de machtige gang en de kloeke taal uit zijn Zure Druiven moge weervinden! C.
| |
Fred Germonprez (o De Panne 1914)
- Hallo! Met Fred Germonprez.
- Meneer Germonprez, wij zijn vandaag bij U geweest, maar ge waart er niet.
- Spijtig, maar de journalistiek is nu eenmaal zo 'n buitenhuis-baantje.
- Van huizen gesproken. Proficiat met je nieuwe woonst te Westende; en de naam Ueze Scheure klinkt heel sympathiek. We wilden U een paar vraagjes stellen voor het Oostende-nummer. Gij hebt toch veel te maken gehad met Oostende?
- Ik heb er inderdaad lang gewoond. Oostende zelf heeft bepaald op mijn werk geen rechtstreekse invloed gehad, wel de vissers van Oostende of van Nieuwpoort of De Panne, want de visser blijft overal gelijk; de visser heeft de zee in zijn bloed gebeten, hem drijft het heimwee naar waar men geen kleinheid kan ontwaren... en de vis wordt overal duur betaald; zijn boot is zijn thuis en het sop is zijn vaderland. Nu ge hebt Iseland, Iseland gelezen; het werd voor het toneel bewerkt en de opvoering ging door te Oostende en er waren vele, vele vissers.
- Onze lezers willen weten hoe het staat met Uw literaire activiteit.
- Wel, ik wens ook De Moerduivels te verwerken voor het toneel met de tragedie van Coeberger. Mensen in de Schaduw is aan zijn vierde uitgave en het gaat naar de 15.000. Ik werk ook aan een roman,
die niet afgeraakt, want het is niet goed veel te publiceren: men moet maar publiceren wat goed is. Misschien komt die roman klaar voor 1956; hij heeft niets met de zee te maken; hij is gesitueerd in de smokkelstreek bij de Frans-Belgische grens, met een paar op drift geraakte jonge lui als hoofdpersonages. Ook Jan Bart staat nog op het getouw en voor de rest... à la graçe de Dieu... S.
| |
| |
| |
Luitenant Jos. Hanniken (geb. 1912 te Wierde, Namen).
Wij die met ons mooiste Frans wilden uitpakken... wij werden aangenaam verrast door de sympathieke begroeting van Luitenant Hanniken... in het zuiverste Nederlands!
Zonder veel omhaal begint de Luitenant zijn jeugdzonden op te biechten, waarover we maar best zullen heenstappen! Zijn neiging voor de muziek deed hem de beslissende stap zetten, hij trad als trompetspeler in het leger en bracht het tot dirigent van de muziekkapel van de Belgische Zeemacht. Als dusdanig is Hanniken een zeer gekende figuur te Oostende. Zijn Rotary-mars 1954 nochtans heeft zijn naam plots op de voorgrond van de internationale belangstelling gebracht. Deze mars, werkelijk een groot sucses, werd op fonoplaat opgenomen en is op weg een internationale best-seller te worden.
Dat zijn naam vooral in Holland een goede klank heeft bewijst de Hollandse Molenaar-editie van zijn voornaamste
werk Vuurbol (voor harmonie) dat in Holland, in Italië en in België als keuzestuk voorkwam in wedstrijden tussen harmonieën.
Onder de vele prijzen die Hanniken behaalde vermelden wij zijn IIde suite, die in 1949 door SABAM bekroond werd; met de kindersuite voor kamerorkest 1952 werd hij laureaat uitgeroepen door de stad Luik: in 1954 schreef hij een symphonie waarmee hij moest deelnemen aan de wedstrijd Koningin Elisabeth.
Of de Luitenant een voorliefde voor de katten koestert konden wij niet achterhalen; de stad Ieper gelastte hem nochtans met het componeren van een Kattenmars voor het alomgekende Kattefeest 1955.
Zijn bewerking van Vlaamse volksliederen, zoals 't Kwezelken en 't Reuzelied, een arrangement van Benoit-liederen laten geen twijfel over de richting welke hij inslaat: Vlaamse folkloreliederen opfrissen, ze een tikje modernizeren om ze alzo dichter bij de moderne mens te brengen. Wij zijn ervan overtuigd dat Luitenant Hanniken hierin ten volle zal slagen! C.
| |
Alfons, Jan en Jo Maes
Alfons Maes is een gekende figuur in de Oostendse toneelwereld, als gewezen voorzitter en deken van Nut en Vermaak, dat in 1880 te Bredene gesticht werd. Maar ook als toneelschrijver
(Foto A. Basseville)
staat hij bekend. Verzoening, zijn eerste stuk werd bekroond te Roeselare door een jury waarin Stijn Streuvels en Jozef Van den Berghe zetelden. Daarop volgden een twintigtal drama's, blijspelen en zangspelen o.a. Langs nieuwe Banen (1947), dat onderscheiden werd in de letterkundige prijskamp van Brabant. In zijn portrettenalbum toont hij ons de foto, waarop hij gelukgewenst wordt door Maarschalk Montgomery voor zijn bevrijdingscantate.
Er is echter een toneelstuk dat deze vaardige toneelschrijver niet geschreven heeft, nooit zal schrijven; omdat er teveel persoonlijke vreugde en leed aan verbonden is. Het zou kunnen heten: Ik had vier Zonen.
Vier zonen. Alle vier studeerden aan het Oostendse Atheneum. Een ervan werd geen kunstenaar; hij is thans, als Witte Pater missionaris in Ruanda-Urundi. Een tweede werd architect en erfde de passie voor het toneel en het voozitterschap van Nut en Vermaak.
De derde was Jan Maes; het was een begaafd beeldhouwer die binnenhuisarchitectuur studeerde aan de Academie te Gent, er de regeringsmedalje won en leraar werd aan het Vrij hoger Technisch Instituut van Oostende. Een uiterst verfijnd artist die beloofde een zeer groot beeldhouwer te worden. En een zeer gevoelig mens, als niemand gehecht aan zijn vrouw en zijn twee lieve kindertjes. Maar omdat hij zijn vaderland beminde trad hij samen met zijn
Jan Maes
vrouw in de weerstand. In 1944 werd hij door de Gestapo opgehaald en kwam om in het concentratiekamp Gross-Rosen. Zijn echtgenote toonde ons zijn laatst onafgewerkt beeldhouwwerk De Vrouw met de korenaren. Waarom werd aan zo 'n edel mens de vreugde van de oogst ontzegd?
De vierde is de reeds zo befaamde Jo Maes. Hij volgde zijn broer op
| |
| |
aan het vrij Hoger Technisch Instituut. West-Vlaanderen heeft reeds verschillende malen gewezen op het merkwaardige werk van deze zeer persoonlijke artist, o.a. de ceramiekpanelen en de glasgravures van het nieuw postgebouw, de glasramen in de leeszaal van de nieuwe Kursaal, Onze Lieve Vrouw van Fatima in St. Pieter en Paulus. Nu werkt hij aan een kruisweg in keramiek en aan de allegorische decoratie van een thermaal instituut. Om een ander aspect van zijn kunst te illustreren tonen wij thans een in surrealistische zin opgevatte gouache: Poëzie van de Zee heeft hij het betiteld: dit werkje geeft blijk niet alleen van zijn grote technische vaardigheid maar tevens
Jo Maes, Zeepoëzie (Gouache). - (Foto Everaert, Oostende).
van waarachtig dichterschap. Oostende en geheel Vlaanderen mogen fier zijn over deze grote kunstenaar.
De werkelijkheid is toch heel wat rijker dan het toneel, moet vader Maes denken. Neen, Ik had Vier Zonen wordt nooit geschreven. S.
| |
Frans Regoudt (o Blankenberge, 1906)
Een modern opgevatte hall gevuld met werken uit verschillende periodes doet ons onmiddellijk aanvoelen wie we mogen verwachten: een man die schildert om het genot van het schilderen, een man die naar de waarheid in de kunst gezocht en geëxperimenteerd heeft.
De rustig-diepe ogen die naar je bescheiden mening vragen zijn niet de ogen van
(Studio Ameye, Blankenberghe)
een fanaticus die door dik en dun een bepaalde stroming aanklampt. Een volbloed kunstenaar in de esthetische zin van het woord, dàt is Frans Regoudt.
Doorheen een galerij van schilderwerken toont de kunstenaar ons de weg die hij afgelegd heeft; komende van een relatief impressionisme met zijn Zittende Visser, gaande over het vastleggen van willekeurige vormen komt hij tot een gedempt surrealistische visie in enige marines en tot het grijpen naar het abstracte in enkele andere werken.
Doch boven dit alles staat die andere Regoudt, de grote portretschilder. Niet te Oostende noch te Blankenberge vond hij de weg naar het portret, doch te New-York waar hij in 1941 uitgeweken was. De Amerikanen toonden weinig sympathie en slechts een beperkte interesse voor de vele avantgarde experimenten ‘à la Regoudt’, doch ze bewonderden hem als portretschilder. Uit zijn Amerikaanse periode dateren een reeks portretten in een licht-bruin koloriet dat nog ietwat te scherp is doch dat in zijn latere Oostendse periode een zachtere zuiverheid zal bereiken. Zijn benoeming tot inspecteur voor het tekenen in het Middelbaar en Normaal onderwijs werd een ramp voor zijn schildersinspiratie die bedolven werd onder een vloed van administratief werk van eerder surrealistische afmetingen. De schildershand is voorlopig in haar vaart gestuit; zal Regoudt nu ‘de weg terug’ opgaan of zal zijn kunst in stagnatie vervallen? Hierop zal het temperament van de kunstenaar meer nog dan de tijd een antwoord geven! C.
| |
Gustaaf Sorel
Wat bij Sorel opvalt is zijn kleine gestalte maar tevens zijn grote begaafdheid. Een man die woekert met zijn talenten en er soms geen weg mee weet, een man die nog iemand kan worden indien hij er toe komt klaarheid te brengen in zichzelf.
Zeer vroeg kwam Sorel tot de schilderkunst;
| |
| |
hij studeerde aan de Academie te Antwerpen en te Mechelen waarna hij op verschillende exposities zijn beste werken voorstelde o.a. te Gent, Luik en Brussel. Onlangs exposeerde hij te Parijs in het Salon de l'art libre 1954 waar zijn werk gunstig door de Parijse kritiek onthaald werd. Vele van zijn werken werden door de stad Oostende voor het Museum aangekocht. Leraar aan de kunstacademie te Oostende oefent Sorel een diepe en heilzame invloed uit op al zijn leerlingen.
In het werk van deze schilder ligt geen zuiver realisme; hij suggereert meer dan hij schildert; zijn stijl kan best vergeleken worden met die van Van Schendel in De Zwerver verliefd: het suggereren van wat er omgaat in zichzelf en in zijn personages. Hij creëert een straatatmosfeer, enig in haar genre; de weinige personages worden niet gebruikt om de straat te vullen doch om het mysterieus-ledige ervan nog angstwekkender te doen aanvoelen. Een zware melancholie zoals in De Man in de Straat, een ‘Tristitia Rerum’ ligt over al die straten en de kubushuizen schijnen hun geheimen angstvallig te willen omsluiten.
Hier staat de schilder op de grens van het figuratieve en het abstracte, grens die hij nooit helemaal overschrijdt. ‘Und was nun, kleiner Mann?’ C.
| |
Jan van Dorp (Oscar Van Godtsenhoven) (o Genève, 1908)
Wij hebben gemeend dat de schrijver van Flamand des vagues, het grote epos over Oostende ten tijde der Oost-Indische Compagnie, niet mocht ontbreken in deze Oostendse galerij, hoewel hij geen Oostendenaar is. In de Coningamlaan te Brussel, waar hij woont, konden we hem niet treffen, omdat hij in het buitenland verbleef. Maar ziehier wat hij ons schreef:
A vous dire vrai je n'ai jamais ni habité, ni travaillé à Ostende. J'ai été très souvent en votre ville mais chaque fois pour n'y passer que quelques jours et - plus spécialement - a l'occassion des régates Anvers-Ostende que je disputais chaque année jusqu'en 1953 a bord du ‘Graziella II’. A ces occasions je couchais à bord, dans le port d'Ostende et mes contacts avec la population ostendaise ont été trop brefs et trop superficiels pour que j'ose émettre ici un jugement, jugement qui risquerait d'être erroné et qui - de toute manière - serait pour moi un mensonge.
La vérité est qu'après avoir connu Ostende au seul titre de villégiateur et de yachtman, je n'ai vraiment connu votre ville qu'en m'interessant à l'histoire de la Compagnie des Indes Ostendaise. C'est-à-dire que je sais vous faire de mémoire le plan de la ville d'Ostende en 1760 mieux que je ne saurais vous faire celui de l'Ostende de 1955!
Ce qui est vrai c'est, qu'à travers tout ce que j'ai lu sur l'histoire de votre ville, l'esprit d'entreprise, l'opiniâtreté, le courage des habitants d'Ostende m'a toujours frappé. Ce sont ces qualités typiques que j'ai essayé de rendre dans le caractère de Rinus De Boer, héros de mon roman Flamand des Vagues. Mais, une fois encore, ces connaissances étaient purement livresques. Le rôle du romancier étant de ‘créer’, d'imaginer, il peut - sans doute
en se trompant parfois - avoir une idée assez précise sur le caractère propre aux habitants d'une ville ou d'une contrée par la seule imagination aidée par ses lectures. Je crois, en imaginant, en lisant, être arrivé à mieux connaître le caractère ostendais que si j'avais habité dans votre ville pendant plusieurs mois. Mais, une fois encore, ce n'est là que mon opinion personnelle, et n'a que cette valeur.
Actuellement mes occupations commerciales m'interdisent - depuis 1951 - de songer à écrire de nouveaux romans. Peu être un jour retrouvais-je le temps et les loisirs de me remettre devant ma machine à ècrire. J'ai alors le projet d'écrire un livre, un roman plutôt, sur le caractère d'une demi-douzaine d'hommes se trouvant à bord d'un bateau disputant la fameuse course anglaise du ‘Fastnet’. Mais quand pourrais-je réaliser ce projet? Je m'en console en me disant qu'un auteur écrit toujours trop tôt et que, plus tard il écrit, mieux il a muri son oeuvre et meilleure sera celle ci. S.
| |
Het trio Vanthuyne
Indien Oostende kan bogen op de kunstenaarsfamilie Maes, dan kan ze niet minder fier gaan op de muzikale prestaties van een andere familie van kunstenaars: het trio Vanthuyne, bestaande uit de violist Gentil, de pianiste Laura en de cellist Louis, thans lid van het groot symphonisch orkest van het N.I.R. Het perfecte samenspel van deze groep werd zodanig geapprecieerd dat hij in 1933 vijf en twintig maal moest optreden voor Radio Brussel; sindsdien heeft hij in alle voorname
Het trio Vanthuyne. - (Foto François, Oostende).
| |
| |
sateden van Vlaanderen concerten gegeven die overal een gunstige kritiek uitlokten. De ziel en tevens de leider van de groep was Gentil Vanthuyne.
Deze man heeft steeds de liefde voor de muziek gesteld boven het kleinzielige gedoe van allerhande kliekjes; onverstoord werkte hij verder met de overtuiging dat eenmaal zijn werk naar zijn juiste waarde zou geschat worden. Hij werd dan ook leraar aan het Koninklijk Conservatorium te Brugge en te Oostende waar hij nu de hogere cursus in de kamermuziek geeft. Van 1926 tot 1940 speelde hij de tweede viool in het Kursaalorkest te Oostende en in 1950-51 werd hij uitgekozen als eerste viool te Knokke en Oostende. C.
| |
Pierre Verbeke
Nerveus snuffelt de hand van Verbeke in de vele recensies en tijdschriftartikelen die over hem en zijn werk in binnen- en buitenland verschenen zijn. Want Verbeke is een schilder die in het
buitenland voornamelijk met zijn Visserskoppen bekendheid verworven heeft en waaronder vele als meesterwerkjes in dit genre beschouwd worden. Door studie en geduldig oefenen heeft Verbeke zich een techniek eigen gemaakt, een vaardigheid welke vele jongeren, wier kunst al te dikwijls bestaat in een snobistische neiging naar een reeds vervagend isme, hem mogen benijden.
Vóór ons staat een man die weet wat schilderen is en die het geleerd heeft bij vader Permeke, nadien in de Academie te Brugge samen met Karel Van Lerberge en René De Pauw. Na de oorlog werkt hij aan de Academie te Antwerpen onder de leiding van Julien De Vriendt. Ook Parijs trekt hem aan, hier gaat hij in de leer bij een decorateur-schilder; kan Verbeke dan ook anders dan zin hebben voor compositie, oog voor intense luminositeit en gevoel voor de expressionistische uiting van wat er in zijn zeelui omgaat. Wat Duribreux gedaan heeft in de literatuur heeft Verbeke gedaan met kwast en verf: hij vertelt eenvoudig en gemoedelijk van het leven langs de Oostendse kaaien, van leed en vermaak in het visserskwartier en van het vergroeid zijn van de vissers met hun boot! Verbeke is de als bourgeois geklede zeebonk die er prat op gaat de geestelijke erfgename te zijn van de ganse Oostendse visserswereld. C.
| |
Jozef Verhelle (o Kortrijk 1910)
De gevierde stichter van de Hermes heeft een belangrijke rol gespeeld in het cultuurleven van Vlaanderen in de laatste jaren. Weldra is het twintig
Jozef Verhelle en André Demedts (Wespelaar.
jaar geleden dat hij leraar werd van de Poësis in het O.L.V. College waar wij hem aantreffen in zijn Kapharnaüm.
Over zijn dichtbundel Stormwake wil hij niet spreken. Meer belang hecht hij aan de periode van 1936 tot 1948, gedurende dewelke hij redactieleider was van het studentenblad Hernieuwen; wat hij bedoeld heeft bepaalt hij als volgt: de Katholieke gedachten incarneren in schoonheid, de band leggen tussen kuituur en godsdienst; na de oorlog heeft hij vooral het accent gelegd op de noodzakelijkheid de religieuse beleving aan te passen aan de noden van de jeugd. In de laatste jaren heeft hij door tientallen letterkundige voordrachten inzicht gebracht in de cultureel -religieuse problematiek van deze tijd; enkele ervan werden gebundeld, evenals de korte onderrichtingen die hij schreef voor sportieve jongeren (Jeugd voor het Altaar). Een sprankelende, schalks non-conformistische geest en een gouden hart. S.
| |
Paul Vermeire (o Oostende, S. Pieter-en-Pauldag 1928)
De toekomst hoort de jeugd: er staat voor ons een jongeman met buitengewone werkkracht, ongemene geestdrift, mateloos talent. Deze all-round kunstenaar is oudleerling van het Hoger Instituut Sint Lucas en tevens van de Stuerbautschilderschool te Gent: dat gaf hem de veelzijdige techniek, die wij bewonderen kunnen in de massa's werken, die hij en zijn huisgenoten voor ons opstapelen. Als tekenaar is hij van een verbluffende vaardigheid. Als schilder meet men hem prijzen om zijn zelfstandigheid ten opzichte van de voorbijgaande modeverschijnselen in de kunst. Als decorateur toont hij zijn belangrijk werk in het Casino van Knokke. Als grafieker ontwierp hij treffende affiches en illustraties. Als keramieker schijnt hij misschien het meest te zullen baanmaken. Tenslotte: een zeer sympathieke jonge kracht die veel belooft, want hier zijn aanwezig: technische scholing, doorzettingsvermogen, zelfstandigheid, fijne smaak en... Vlaamse bescheidenheid. De toekomst zal moeten uitmaken wat hij met dit alles zal kunnen tot stand brengen. S.
LIC. HONORE CASTEUR & DR ALBERT SMEETS
Paul Vermeire, Keramiek.
|
|