dat hij reeds zo lang verbeidde; 'n stemmig villatje, omkaderd door het eeuwig deinen van de zee, waar hij het rustige klimaat nu voor goed scheen gevonden te hebben, en het zou nog lang duren. Want steeds vergeleek hij zich met zijn nog in leven zijnde Moeder, nu vier en tachtig. Hij was 'n optimist, mijn Vader. Hij zou het ook tot die leeftijd halen...
De laatste twee weken vóór zijn dood, waren we bij hem. Hij heeft nooit de ziekte beseft, welke hem meedogenloos en dag voor dag neerhaalde en zo onmenselijk wreed sloeg. Hij schreef nog verder aan Wat nu, Marilou?, hij dicteerde het mij, zoals in de goede tijd, doch wij die op de hoogte gesteld waren, zagen hem achteruitgaan, iedere morgen 'n beetje. Hij maakte zich kwaad, omdat hij uit zijn eigen handschrift niet meer wijs raakte en er was bij hem misschien 'n besef dat hij tijdelijk volledig rust zou moeten nemen. Voor niet lang, want toen zei hij steeds: ‘Begin October zal ik weer volop aan het werk kunnen gaan’. En hij meende het... Na het werk gingen we geregeld nog samen een partij spelen op de Russische Biljart in de ‘Nemrod’, zijn kort tijdverdrijf van alle dagen. Urenlang zat hij dan soms voor zich uit te staren en iedereen die hem kende voelde zo goed aan dat er iets niet in de haak was. Hij die eens het volk als niemand vermaken kon, die 't allenkante smart in vreugde wisselen kon, zat daar nu zelf naar een beetje opluchting te snakken. Zijn trouwste vrienden, ze gunden het hem zo graag, doch of hij er nog werkelijk plezier aan genoot, hebben we nooit kunnen weten. Want nu, wilde hij veel alleen zijn...
We waren reeds terug te Kortrijk toen als 'n donderslag het bericht kwam dat de ziekte acuut geworden was: misschien nog twee dagen te leven. Wij die nog durfden hopen op enkele maanden, werden plots voor het afgrijselijke geplaatst: we zouden hem weldra moeten missen. Toch bleef het vuur onzer hoop steeds in ons gemoed nazinderen, tot we in 'n kliniekkamertje te Brugge voor de naakte waarheid en het wrede noodlot geplaatst werden.
Op die ogenblikken heeft mijn Vader beseft dat hij sterven moest. Zoals ik hem steeds gekend heb, kon ik opmaken dat hij bang was voor de dood. Lijden kon hij niet. Maar ook in die uren bleef hij groot, en over hem was er een gelatenheid van onmetelijke schoonmenselijkheid. Samen met mijn Moeder doorstond hij die laatste uren van 'n doodstrijd, welke ten slotte een gelaten glimlach werd van iemand die zijn plicht gedaan had en zijn kunst kwistig had uitgestrooid. Alleen had het langer kunnen blijven duren. Maar het mocht niet, en hier wil ik de woorden van zijn Moeder inroepen, die bij
Willem Putman, Jozef Storme, A. Vander Plaetse. - Foto Vincx, Kortrijk.
het sterfbed wenend stotterde: God heeft hem gevraagd om in de hemel muziek te spelen, zoals hij het op aarde deed.
Mijn Vader is reeds vier maanden dood nu, en het valt ons met de beste wil van de wereld niet mogelijk ons zijn ontvallen te realiseren. Soms denken we dat hij nog leeft, tot dan bij een bezoek te Knokke deze illusie weggevaagd wordt in de kale naaktheid van iets dat men onbeschrijfelijk mist en dat nooit meer te herstellen is.
Vooraleer te sluiten, wens ik een deel over te schrijven uit zijn laatste afgewerkte roman Mijn Tweede Leven, waar hij het dagboek van Jola Taeymans zeker op zich zelf heeft willen toepassen: ‘Schrijven is mijn levenstaak, mijn beroep en zelfs - indien gij dat verkiest - mijn roeping. Men kiest namelijk zijn beroep. Roeping is echter wat de stempel van God onuitwisbaar op uw wezen drukt. Ik schrijf onder dwang. Ik schrijf zoals ik adem, zoals ik haat en liefheb. Schrijven wil voor mij zeggen: leven.’
Mijn Vader was 'n Peer Gynt. Wat wij nog kunnen doen voor hem is bidden dat hij hierboven de rust moge hebben, die serene rust waarnaar hij steeds zo vurig getracht heeft...
poly putman