West-Vlaanderen
Uitgave van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond
Nummer 5 derde jaargang september 1954
[Editoriaal]
DIT uitzonderlijk lijvig Septembernummer geeft de lezer een zo objectief mogelijk beeld van het verhalend proza in West-Vlaanderen. Geen enkele principiële exclusive werd uitgesproken. Wegens plaatsgebrek zal men echter - de redactie verontschuldigt er zich om - enkele namen moeten missen, hoofdzakelijk van schrijvers die zich op meer speciale genres hebben toegelegd zoals het jeugd- en het kinderboek, het reisverhaal, het essay en het toneel; voor dit laatste werd een uitzondering gemaakt voor het werk van Jos Janssen. Hetzelfde plaatsgebrek noopte er toe sommige der verhalen enigszins in te korten. ¶ Bijzondere zorg is besteed aan de illustratie der verhalen, die toevertrouwd werd aan Westvlaamse kunstenaars, mede om de samenwerking tussen letterkunde en plastiek in de hand te werken. Bovendien kan men achteraan de foto der auteurs vinden, vergezeld van een beknopte bio-bibliographische nota opgesteld door Fernand Bonneure. De titelpagina biedt de reproductie aan van een weinig bekend schilderij van Adriaen Van Ostade, De Lezer, een smakelijke voorstelling van het lezersgenoegen dat ‘West-Vlaanderen’ U toewenst bij het kennisnemen met deze novellenbundel. ¶ ‘West-Vlaanderen’ beoogt met deze bloemlezing de literatuur van eigen bodem meer bekend te maken, niet om er uit chauvinisme de betekenis van te overdrijven, maar eenvoudig om haar recht te laten wedervaren. ¶ Hierbij denken wij niet zozeer aan het lezend publiek; onderzoekingen hebben immers herhaaldelijk aangetoond dat de Vlaamse lezer onze schrijvers rechtvaardig beoordeelt; het gevolg hiervan is dat zij uitgevers vinden en zelfs meer dan anderen in het buitenland in vertaling verschijnen. ¶ En toch, wie ook maar van ver de literaire beweging volgt in Vlaanderen ziet duidelijk dat de meesten onder hen er niet de plaats innemen waarop zij recht hebben. Is er reden om er zich over te verwonderen? Wij menen
het niet. De Westvlaamse schrijver is meestal te bescheiden om zich op te dringen in de officiële kunstwereld; hij heeft niet genoeg de zin voor publiciteit, die nodig is hiertoe. Bestuursmandaten in letterkundige verenigingen en clubs laten hem te onverschillig; het lidmaatschap van academie of commissies laat hij te zeer aan anderen over. Hij meent dat het volstaat eerlijk zijn schrijverswerk te verrichten. Hij zou er zich niet mogen toe beperken met veel mildheid het tragi-comische spectakel, dat de republiek der letteren soms biedt, uit de verte te aanschouwen. In deze te grote bescheidenheid ligt ongetwijfeld voor een groot deel de oorzaak van de onvoldoende erkenning van de Westvlaamse schrijver in deze republiek, en tevens van de achting die het gehele Vlaamse volk hem toedraagt.
Dr ALBERT SMEETS