West-Vlaanderen. Jaargang 3
(1954)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
[Toneel]Vondel's Lucifer in een Antoon Vander Plaetse interpretatieVONDEL'S Lucifer werd door het Klein Seminarie te Roeselare in de Februari-maand voor ongeveer zeven duizend toeschouwers opgevoerd in een moderne interpretatie, die wij nieuw, gedurfd en practisch over de gehele lijn geslaagd durven heten. In de gelegenheidsverslagen werd de plaats, die deze Lucifer-opvoering in het perspectief der opeenvolgende Vondel-interpretaties inneemt, nagenoeg volledig buiten beschouwing gelaten. West-Vlaanderen stelde er echter prijs op de essentiële elementen van deze Antoon Van der Plaetse en Heiko Kolt-creatie vastgelegd te zien. Sommige toeschouwers hebben zich een ogenblik geërgerd gevoeld als bij het zien van Arno Brys' taferelen in de Redemptoristenkerk te Roeselare: orgelmuziek, recorder-voorzegger, niet figuratief ontworpen kostumering en de aanhoudend etherische en subtiele mimiek - was dat Vondel? Wat de opvoering aan scenische en choreographische schoonheid bood noemde men vreemd aan Vondel; het was enkel een scenische compositie naar aanleiding van Vondel; te veel was geschrapt, te weinig verzen overgebleven om de Vondeliaanse dramakarakteristieken te behouden en anderzijds te veel overgebleven tekst om een werkelijk modern actie-drama te zijn; de interpretatie van Vander Plaetse beantwoordde niet aan onze geestesgesteltenis en aan onze Vondel-opvatting. Dit waren ongeveer de bedenkingen die de klassikalen in de weegschaal wierpen, met inachtneming natuurlijk van de nodige dosis lof voor de geleverde inspanning.
Belzebub. ‘Mijn Belial ging heen op lucht en vleugels drijven...’
Maar moet onze Vondel-opvatting noodzakelijk Renaissancistisch blijven? Redt men Vondel en ook Shakespeare niet voor de moderne toeschouwer door deze te besnoeien van te uitvoerige mythologische of moraliserende lyriek, waarvoor wij te nerveus geworden zijn? Is dit juist niet de taak van een modern regisseur? En beschikt hij alleen onder de kunstenaars niet over een recht op verregaande artistieke vrijheid? Een regisseur heeft juist als artistieke opdracht het werk van een auteur door persoonlijke visie tot een nieuwe opvoeringsversie te brengen. Wij hebben de indruk dat Antoon Vander Plaetse daarin totaal geslaagd is spijts de moeilijkheden voortspruitend uit de aanleg en spelmogelijkheden van humaniora-studenten en spijts het gevaar actie te willen brengen in een drama gebaseerd op de drieëenheid van tijd, plaats en handeling, waarin deze laatste uiteraard tot een minimum beperkt is. Ja, het was Vondel, het was Lucifer. Nog nooit is o.i. het Sonore vers van Vondel zo tot zijn recht gekomen. Dit is het ongeëvenaarde resultaat van deze nieuwe voorstellingswijze, die er essentieel in bestond het spel van opstand en val als een conflict van zuivere geesten en niet van mensen voor te stellen. De uitwendige voorstellingstechniek was gekenmerkt door zwevende bewegingen ontheven aan de zwaartekracht der stoffelijke wezens, door een asymetrische Choreographie in het optreden der reien met liturgische en oosterse bewegingsbeelden en door een ver doorgedreven symboliek in de veruitwendiging van de gedachteninhoud; speling van licht en duister, wit of rood vooral op de zilveren driehoek, die op het achterplan God's aanwezigheid en het hemels karakter van de tragedie illustreerde. De plaats van de sprekers, hoog of laag, de onderscheiden speelvlakken, de houdingen en de choreographische mede-variërende gelaatsuitdrukking, de afwisseling van individueel en groepsspel hadden eenzelfde symbolische grondbetekenis. Soms had een beetje minder gebarenspel het bij de niet rechtsstreeks bij het spel betrokken spelers even goed gedaan. De orgelmuziek als overgangsmotief tussen de scenen verhoogde de religieuze grondstemming van het stuk en de regie-bedoeling het stuk niet renaissancistisch maar bijna middeleeuws-liturgisch te willen interpreteren. Wat er vreemd leek in deze opvoering was de Choreographie. Deze is immers een kunst die onze volksaard vreemd is maar het blijft een kunst met hoge artistieke, expressiviteit en het is een weldaad dat Heiko Kolt ons deze kunst deed waarderen. Wij hadden de indruk dat de interpretatie van Vander Plaetse oorspronkelijk was. De maat van deze oorspronkelijkheid bleek achteraf door een vergelijking met vroegere Vondelinterpretaties deze van Ben | |
[pagina 112]
| |
Royaards, Johan De Meester en Joris Diels.
Lucifer. ‘Gij snelle geesten houdt nu stand met onze wagen’.
*
Tot de historiek van ‘Lucifer’ behoort zeker de predikanten-opvatting uit de xv11de eeuw die het stuk verderfelijk noemden ‘daar op een vleselijke manier de hoghe matery van de diepten Godes wordt voorgesteld’. Dit puriteins taboe duurde tot laat in de xixde eeuw. In 1848 werd ‘Lucifer’ na honderd jaar in de vergeethoek geraakt te zijn, weer opgevoerd door Van Lennep's Rederijkerskamer te Amsterdam, ‘waarbij de leden als solisten in een oratorium naast elkaar op het podium de verschillende rollen hadden staan declameren’.Ga naar voetnoot1 De eerste moderne opvoering is deze van Royaards in 1910, met de regiseur in de hoofdrol en Jan Musch als Belial. De opvatting was statisch-renaissancistisch en gericht op een volmaakte versdeclamatie. Uit de foto's blijkt een streng gestyleerde architectonische decorstructuur, zonder spoor van enige vooruitstrevende vernieuwing. De gesproken verzen werden voortdurend door muziek begeleid en de reien werden gezongen op muziek van Hubert Cuypers. Het Vlaamse Volkstoneel heeft Lucifer, onder regie van Johan de Meester tot een alomgeprezen repertoriumstuk gemaakt, vooral in 1937, Vondelherdenkingsjaar. Het stuk werd in het Nederlands ook te Parijs en Aken opgevoerd. Johan de Meester speelde Lucifer, Staf Bruggen Belzebub. Johan de Meester kende hier en in het buitenland grote bijval met zijn expressionistische toneelvernieuwing; hij werd op gelijke voet gesteld met Appia, Max Reinhard, Meyerhold en Taroff. Zijn regie van Lucifer was gekenmerkt door een dynamisch expressionisme, technische durfprestaties en misschien een teveel aan uiterlijke actie. Het rhythme van vers en actie verdrong de louter declamatorische waarden. Er ging een extatische massawerking uit van dit spel, het was een ruimte-kunststuk geworden, maar een beetje in het ijle. Joris Diels bracht in 1937 ook een eigen Lucifer-interpretatie, exotisch-precieus, in Bijbels-Japanese of Grieks-Egyptische stijl, zoals de toenmalige verslaggevers schreven. Het verzenschoon werd met precieuze intonaties voorgedragen. Het decor was een medespelend element, met gouden trap en gestyleerde drijvende wolken, in wier lichte of dreigende kleur zich de stemming van de actie projecteerde. Lucifer zelf droeg slangen op zijn mantel en op het hoofd een vijfstralenkroon. Joris Diels speelde de hcofdrol, Arthur van Thillo Appolon, Jos. Gevers Belzebub en Ida Wasserman Rafaël. Men apprecieerde het uiterlijke als een toneelbeeld uit de sprookjes van 1001 nacht en de opvoering zelf als een declamatorische extase, als 'n ‘plastische monumentaliteit’, pompeuze uitdrukkingen voor een te pompeuze interpretatie. De muzikale begeleiding was op muziek van Daan Sternefeld.
*
Last not least is er de Vander Plaetse-interpretatie, twee opvoeringen in 1937 te Roeselare en te Izegem door humaniora-studenten en de opvoeringen in Februari 1954. De diepzinnigheid van Vander Plaetse's interpretatie wordt begrijpelijk wanneer men verneemt dat hij het stuk ongeveer tweehonderd maal heeft doorgelezen... op gevaar af natuurlijk een zo vertrouwde introspectie op het stuk te verwerven dat men de symboliek te diepzinnig zou gaan uitwerken. Over zijn opvattingen deelde Antocn Vander Plaetse ons het volgende mede: ‘Voor de groeperingen, houdingen en gebaren legde ik de grondslagen; Heiko Kolt verfijnde alles, tot wij ten slotte samen zochten naar het juiste, het schoonste gebaar en eindelijk alles hebben vergeestelijkt. Opzettelijk heb ik toepassingen van bepaalde theater- of aesthetische stijlvormen vermeden en ernaar gestreefd een oorspronkelijke vertolking te schenken. De grondidee van mijn regie is de volgende: De goddelijke Almacht, Gerechtigheid en Liefde tegenover: opstandigheid van het schepsel, het waanbeeld van de zelfvergoding, het katastrofale in alle grote zondedaden (afstomping van de geest en ontluistering van de ziel.) In de voorstelling moet dit gestalte krijgen door: ruimtegevoel, tijdloosheid, sereniteit, rust, liefde bij de goede engelen; beperktheid, maatgevoel, afgunst, onrust en zelfaanbidding bij Lucifer en zijn trawanten. Alles moest vergeestelijkte realiteit worden (b.v. de engelen stappen niet, doch zweven!). Ten slotte moet iedere kunstprestatie spreken tot de mens van de tijd. Indien het mij gelukt deze opvattingen klaar, artistiek en technisch-zuiver uit te bouwen zal de moderne mens een spiegelbeeld opvangen van zijn eigen houding als individu (Lucifer) en als gemeenschapswezen (Luciferisten) tegenover de geweldige moderne problematiek. Ook hij, evenals de engelen, staat voor de ontzettende keuze: deemoed of zelfvergoding’. Deze samenvatting van Vander Plaetse's visie verklaart de bovenvermelde stijlkwaliteiten van de opvoering. Vander Plaetse zei zelf dat hij aan deze opvoering de schoonste ogenblikken van zijn leven beleefd heeft. Het is de gave van een kunstenaar ‘zijn’ schoonste ogenblikken tegelijk ook die van vele anderen te maken. MR ROGER FIEUW |
|