West-Vlaanderen. Jaargang 3
(1954)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Albert Servaes, O.L. Vrouw Boodschap (tekening). Verz. J. Camerlynck-Vanneste. - Foto Martin, Roeselare.
| |
De Maria-levens van Albert ServaesSPIJT een niet te ontkennen herleving van de religieuze schilderkunst sedert het ontstellend laagtepunt in de loop der vorige eeuw, zijn er ook nu nog veel fabrikanten van heiligenbeelden, kruiswegen, e.d., maar weinig échte religieuze schilders, sensu stricto genomen, want ik geloof nog altijd dat de kunst en de poëzie een vorm zijn van religie. Misschien zijn ze dat alleen sinds de allerjongste tijd niet langer, sinds namelijk de vernietiging van het Woord en het Beeld door de jongste verworvenheden van atonalisme en abstractisme op een waarlijk verbijsterende wijze de ontwijding van het leven en de kunst hebben blootgelegd, en de laatste nihilistische consequenties van het ‘pact van Faustus’ hebben ingelost: thans eist de Boze grijnzend zijn loon. Onder hen die het hem hardnekkig onthouden, die trouwens nimmer dit pact zijn aangegaan in de hoop hun kunst aan een verjongingskuur te kunnen onderwerpen waarvoor geen prijs hun te hoog was, is Albert Servaes zonder twijfel een der belangrijksten. Want onder de religieuze schilders, of, om het zeer eenvoudig en duidelijk te zeggen, onder de schilders van godsdienstige onderwerpen, die in de loop van de twintigste eeuw hun werk hebben voortgebracht is hij schilder bij uitstek, d.w.z. een kunstenaar bij wie het picturale element niet in de achtergrond treedt voor het godsdienstige, hoezeer het hem ook als schilder om het godsdienstige onderwerp te doen is. En curieus: juist | |
[pagina 93]
| |
als schilder van godsdienstige onderwerpen is Albert Servaes het grootst. Op dit terrein wijst zijn werk geen inzinkingen of ontsporingen aan die het wel eens in andere genre's oplevert, en die men zo graag tegen hem uitspeelt. Andere schilders, grote internationale reputaties, slaan er ook soms overtuigend naast. Daarover zwijgt de pseudo-geautoriseerde critiek of bejegent het met verontschuldigende inschikkelijkheid. Maar dat is voor een ander kapittel.
* Naast Rouault zie ik, buiten Servaes, op het moment geen andere levende schilders, die én als kunstenaars der kleur én als uitbeelders van godsdienstige onderwerpen figuren van de eerste rang mogen heten. Wij willen niet twisten wie van beiden de grootste is. Om daar met kennis van zaken te kunnen over oordelen, zou men gelijktijdig tentoongesteld werk én van de Vlaming, én van de Fransman moeten kunnen vergelijken. Maar één ding vergete men niet en nooit: de enige ingrijpende vernieuwer van de religieuze kunst is Servaes met zijn Kruisweg geweest, reeds in 1919. Daarmee vergeleken zijn de vroegere pogingen van Maurice Denis bloedarmoedige bedenksels, schoolser trouwens dan men menen kan (al hoeft men daarbij niet aan de Sint Lucas-scholen te denken), daarmee vergeleken was Toorop's religieuze kunst fraai, maar artificieel symbolisme, een wat laattijdig nakomertje van de prae-Rafaëlieten. Voorzaten had Servaes' kruisweg zeker niet, of men zou dan moeten teruggrijpen naar zekere Romaanse houtsculptuur, waarvan de dramatische spanning en innerlijke getormenteerdheid expressionistisch in niets moet onderdoen voor de aangrijpende vormentaal van zeker hedendaags werk. In elk geval, Servaes' kruisweg is een mijlpaal in de ontwikkeling der moderne religieuze kunst, en was de belangstelling voor het godsdienstige in deze onze half weer heidens geworden tijd groter, dan
De Profeet Isais
De H. Catharina van Sienna - Foto De Vogelaere, Gent. zou de schepper dezer tweemaal veertien statiën (er is immers de getekende en er is de geschilderde Kruisweg) een nog veel groter naam hebben dan nu. De controverse rond deze werken is overigens groot geweest en had haar repercussies tot in Rome. Het geschrijf en gewrijf over Matisse's nogal kinderachtige krabbels, die in de kapel te Vence ook een Kruisweg moeten voorstellen, heeft naast de revolutionnaire daad van Servaes en de er uit ontstane reacties niets te betekenen gehad. Servaes is als religieuze schilder bij die Kruisweg niet op zijn (overigens betwiste) lauweren blijven slapen. Tal van andere tekeningen en schilderijen met godsdienstige, inzonderheid ook tot in het mystische opgevoerde motieven heeft hij in de volgende jaren nog van zich gegeven. Het meeste daarvan is vast onvoldoende gekend. Om die schilder naar zijn juiste waarde te kunnen schatten ware het absoluut nodig al die rechts en links verspreide werken eens in een grote tentoonstelling bij elkaar te brengen. Ook zijn eerste Maria-leven kent men niet of nauwelijks. Waar het zich thans bevindt weet ik niet eenmaal, maar het is mij in 1934 als een der eersten gegund geweest de zestien doeken van de pas voltooide cyclus in 's meesters werkplaats te bezichtigen: nóg, thans uitgerekend twintig jaar later, zie ik die prachtige reeks schilderijen voor mijn ogen telkens dat ik er aan denk. Volle tien jaar heeft Servaes er aan gewerkt (niet weliswaar zonder dat hij intussen af en toe een landschap of een tekening voortbracht), maar toch al die tijd zijn aandacht hoofdzakelijk op het Maria-leven concentrerend: ik meen voor het overige, dat Servaes' cyclus het eerste volledig leven van de Moeder Gods uitmaakt dat ooit door één enkel kunstenaar werd in beeld gebracht. Natuurlijk hebben ontelbare schilders en kunstenaars allerhande afzonderlijke episoden van dit op geschiedenis, geloof en legende gevestigd leven behandeld. Maar, heb ik het goed voor, dan is de Vlaamse meester de eerste geweest om de voornaamste etappes in een aaneengesloten reeks van zestien doeken uit te beelden. Hierboven wezen wij er reeds op dat Servaes als religieus schilder zonder compromissen hoegenaamd de kunst der kleur hoog blijft houden. In geen aan het Maria-leven voorafgaand werk wellicht is Servaes er zo volkomen in geslaagd, het zuiver picturale met het godsdienstige element te verenigen, beide tot een onafscheidelijk geheel samen te smelten. In de geschilderde Kruisweg was de kleur slechts bijkomstig, met gelijkmatig bruin-geel over de verschillende staties verspreid, die daardoor onderling weinig afwisseling vertoonden. Het Maria-leven echter, in wezen minder dramatisch van spanning, tenzij juist daar waar het de lijdensweg naar Golgotha | |
[pagina 94]
| |
doorkruist, biedt op zichzelf gelegenheid tot een grotere afwisseling van themata, gaande van de intiemste huiselijke toneeltjes, tot de smartelijkste tragediën en anderzijds tot de meest glorieuze transfiguraties. Van deze veelvuldigheid van motieven heeft de kunstenaar gebruik weten te maken: de hele cyclus biedt een levendige afwisseling aan van kleur en lijn en tevens van algemene interpretatie, zonder dat de diepere eenheid er door wordt gestoord. De hele reeks is ingedeeld in vier groepen van vier stukken elk, respectievelijk betrekking hebbend op de kindsheid van Maria, op haar moederschap, het drama Christi en tenslotte op het glorieuze
De H. Maria staande voor Gods troon
leven van O.L. Vrouw. De meester heeft er zorg voor gedragen iedere groep van vier tot een picturaal geheel te verbinden door het herhalen van dezelfde zich uit de grondkleur loswerkende coloristische dominanten, terwijl op andere tinten die in de eerste groep slechts een secundaire rol speelden, in de volgende groep het toonaangevend accent wordt gelegd. Aldus wordt de gesloten eenheid van het geheel gehandhaafd, en is er niets aan het toeval overgelaten: wat een les voor de haastigen en impulsieven van nu! Servaes' eerste Maria-leven is, picturaal, hoofdzakelijk gebouwd op een basis van licht en donker. Somwijlen zijn het spelingen van bruin en goud, als bij Rembrandt, andere malen van donker grijs-blauw en helder geelgroen, elders nog, vooral in de groep schilderijen van het drama Christi, van schemerend vaal-grijs tegen donker blauw en zwart. In deze milieu's van licht en schaduw, tekent het getemperd rood of blauw van een kleed of een mantel zich warm en harmonisch af. Dit doelbewust vasthouden aan beproefde bases van kleurconstructie sluit hier overigens een zeer persoonlijke expressie geenszins uit. Wie de cyclus ziet is overweldigd: terwijl het vertrouwde overtuigt, verrukt het nieuwe in een grootse synthese van beproefde picturale waarden en soms vermetele tegenstellingen. Wat die schilderijen m.i. niet weinig ten goede komt is hun gemiddeld formaat (eerder een klein dan een groot gemiddelde), wat de schilder toegelaten heeft de coloristische werkzaamheid van elk doek behoorlijk te concentreren en zo de kwaliteit stuk voor stuk hoog te houden. Servaes zag hier groot, maar wist de spanning te verhogen door dit grote niet uit te wateren op een ruim vlak, maar het integendeel op een klein samen te ballen. Ook de geenszins alledaagse figuratie, tot eenvoudige maar sprekende composities uitgewerkt, wint hierdoor aan expressiekracht. Het zou me te ver brengen ieder doek afzonderlijk te beschrijven. Ik moge volstaan met er op te wijzen dat er onder die schilderstukken, nauwelijks één voorkomt, dat ik minder geslaagd acht, terwijl er zeker ten minste vier of vijf meesterwerken onder zijn. Dat alles is, als gezegd, veel te weinig geweten; een klein deel daarvan zou de roem kunnen uitmaken van meer dan één schilder. Reeds het allereerste doek, de Geboorte van Maria, met de bruin-zwarte atmosfeer, waar het rood van Moeder Anna's kleed en het diep blauw van de, door het venster zichtbare nachthemel heerlijk leven, is een prachtig schilderij. Wonderbaarlijk in de tweede reeks is ook de Vlucht naar Egypte, een reeds duizendmaal behandeld motief, waaraan Servaes niettemin een geheel zelfstandige interpretatie heeft weten te geven. Aandoenlijk is Maria's gelaatsexpressie; kinderlijk bezorgd, schemert het zacht-lichtend op, omstuwd door schimachtige figuren in de donkerblauwe nacht. Onder de vier doeken van het drama Christi, alle bijna even magnifiek geslaagd, spant het eerste toch de kroon. Sinds Jakob Smits zag ik geen modern interieur zo vol innigheid en wijding tevens. Een onzeggelijke ontroering gaat uit van dit sober geschilderd, in zwarte en bruine tinten gehouden binnenhuis, waarin Jezus als knaap, in een wit grijs gewaad, hiëratisch staat tussen de zorgende Moeder en de zich enigszins in de schaduw houdende Jozef. Met geringe middelen is hier zeer veel bereikt. Tragisch en monumentaal is de ontmoeting van Jezus met Maria langs de weg naar Golgotha. In de sterreloze nacht staan de beide figuren, indrukwekkend en groot van lijn, onder de schaduw van het enorme kruis en de grote eenvoud van het geheel maakt de atmosfeer van smart en noodlot des te aangrijpender. Hetzelfde geldt voor het Stabat Mater: naast het donkere hoofd van de gekruisigde Christus (een typische Christus van Servaes, met het laag voorover- | |
[pagina 95]
| |
hangende gelaat bedekt door de haren) schemert het wenend aangezicht der Moeder-Gods in een aureool van bovenmenselijk lijden - terwijl zij in de volgende statie, de Piëta, gelouterd en verheerlijkt door de smart, straalt in goud. Treffend in de vierde groep is vooral de Nederdaling van de H. Geest, waar Maria in een blauwe mantel staat in de kring der apostelen: een zeer fraai schilderij, ook in de bizonderheden. Als het supreem orgelpunt van die kleurensymphonie is het laatste doek van de cyclus: Maria, bemiddelares van genade, waar O.L. Vrouw straalt in hemelse glorie, een heerlijke vlinder a.h.w., een Koninginnepage, waarvan men de pop gezien heeft in het busselkindje van het eerste doek... Minder en het minst geslaagd van alle zestien stukken is wellicht de Hemelvaart. Servaes is tenslotte een Vlaams realist: motieven in verband met de bovennatuur liggen hem wel eens minder. Vermoedelijk heeft Servaes zelf niet gedacht, dat hij er, na die monumentale cyclus geschilderd op doek, nog ooit toe zou gebracht worden een tweede Maria-leven te produceren. Twintig jaar nadien nochtans, in zijn Zwitserse ballingschap, zou de grijze meester, door de maecenas uit Deurle, de heer Jules D'Hondt, opdracht voor een nieuw Maria-leven gegeven worden. Ditmaal kon hij zich, begrijpelijkerwijze, echter de weelde niet veroorloven (bij manier van spreken) jarenlang aan de uitvoering van die opdracht te besteden. Dit nieuwe Maria-leven bestaat dan ook niet uit schilderijen, maar uit pasteltekeningen van betrekkelijk klein formaat.Ga naar voetnoot* Met het geschilderde is het dus nauwelijks te vergelijken, ook niet in opvatting noch voorstelling. Terwijl het eerste als een reeks van achtereenvolgende statiën gedacht is, welke naast elkaar dienen te worden opgehangen, is het nieuwe werk veeleer als een glasvenster opgevat, in negen en twintig vakjes verdeeld, de zestien buitenste, voorstellende de eigenlijke statiën van het leven van Maria, sluiten twaalf tekeningen in, voorstellend twee profeten van het oud Testament, die de Moeder Gods hebben aangekondigd, de vier Evangelisten van het Nieuwe, alsmede de zes voornaamste heiligen en pausen, die hun leven aan de H. Maagd hebben gewijd. Deze twaalf tekeningen sluiten op hun beurt het centrale blad in, voorstellend O.L. Vrouw, staande voor Gods troon. Dit nieuwe Maria-levenBoven: De profetie van Simeon. Midden: De vlucht der Heilige Familie. Onder: De Pieta.
| |
[pagina 96]
| |
is dus tevens als een apotheose der Moeder-Gods opgevat. Ook dit werk is typisch Servaes (wat men alreeds aan de voorstelling van sommige motieven, onder meer de Kalvarie en de Piëta merken kan) en is, minder nog misschien dan het eerste, met geen andere manier uit de Kunstgeschiedenis ter kenschetsing te vergelijken. Ook die tekeningen berusten evenals de schilderijen op een basis van clair-obscur, maar anders. De achtergrond is donker, ietwat chocolade-bruin wat de gezamenlijke indruk betreft, daartegen tekent zich de compositie af (en deze is doorgaans vrij
De Evangelist Mattheus
persoonlijk en los van alle sleur). Maar de factuur dezer pasteltekeningen is vrij ingewikkeld. Nu eens zijn het lijnen en vlekken, donkerder dan de achtergrond; dan eens zijn het strepen en contouren in helder bijna wit kleurkrijt; meestal zijn het donkere en klare omtrekken tesamen (ietwat op de wijze van de Oud-Duitse meester Altdorfer), waarbij de lichtaccenten haast altijd de hoofdfactoren der figuratie aangeven. In alle statiën valt bovennatuurlijk licht in, dat de contrasten van hel en donker bepaalt. Er is één uitzondering: de Dood van Maria, waar de lichtbron de figuur der stervende zelf is. Ook bijna al de tekeningen der apotheose zijn van onaards licht, van boven invallend, overgoten. Alles tesamen maken die tekeningen gewis een veel minder realistische indruk dan de schilderijen. Tenzij uiteraard de twee of drie laatste composities, waarvan het toneel naar de hemel verplaatst is, zijn de voorstellingen van het eerste Mariale ven onbetwijfelbaar aards, zij het ook in wijding gehuld. De tekeningen daarentegen brengen de beschouwer als in een onwezenlijke sfeer, van mystisch licht doortinteld. En in feite is het ook gespannener, onrustiger zelfs dan het eerste. Het is een Maria-leven van na de tweede wereldoorlog, zoals de Kruisweg destijds in het teken stond (en een teken wàs - om een moderne kunstcritische term te gebruiken) van het eerste wereldconflict. Tegenover de sereniteit van het geschilderde Maria-leven van 1932 stelt dit van 1952 zijn spanningen en zijn nervositeit, zijn van de lichtstralen der hoop doorspeelde angsten van de hedendaagse mens. Al staan naast Maria's zeven weeën haar zeven blijdschappen, zoals het leven van haast alle moeders is ook het leven van de Moeder-Gods meer gevuld door lijden dan door vreugde en kon Servaes het tragisch zien op aarde, mits het te verheerlijken in de wereld der transcendentie. Dit zijn tweede Maria-leven met de vereenvoudigde, - maar niet tot het onbeholpene toe vereenvoudigde - figuren, met zijn vinnige, als van innerlijke spanning trillende lijnvoering, staat stylistisoh ook meer nader tot het zo exlijnvoering, staat stylistisch ook nader bij het zo expressieve Romaans dan bij de Gothiek, schoon de composities op zichzelf het stadium ener rijpe, klassieke kunst vertegenwoordigen. Met hun bruinachtige grondkleur tamelijk gelijkmatig van coloriet, leveren die pasteltekeningen ongetwijfeld geen zo grote verscheidenheid en rijkdom van tonen en tinten op als het geschilderde Maria-leven. Het is uiteraard een bescheidener werk. Toch zijn de meeste composities boeiend, ja soms fascinerend en zou het een hele studie en ook een hagiografische kennis, groter dan de mijne, vergen ze te ontleden. Beperkt men zich uitsluitend tot het terrein der kunst, dan valt het niet moeilijk vast te stellen dat Servaes de voor een deel reeds zo vaak behandelde hoofdmomenten in het leven van Onze Lieve Vrouw weer opvallend heeft vernieuwd, tot zo bekende als bijvoorbeeld de Engelse Groetenis en de Aanbidding der Koningen toe. Men moet de, samen in een groot houten raam gevatte tekeningen, zoals ze in de verzameling van de heer J. D'Hondt voorkomen, stuk voor stuk aandachtig bezien. Dan merkt men dat er ook hier niets aan het toeval werd overgelaten en dat de kunstenaar van aloude motieven en requisieten zeer behendig gebruik heeft weten te maken - voor een nieuwe, treffend moderne compositie. Niet anders dan zoveel hedendaagse kunstenaars - op wier voorbeeld hij trouwens niet heeft gewacht - heeft Servaes zich hier in zekere zin op vóór-Renaissancistische stadia der kunst geïnspireerd, zonder daaraan de klassieke voorstellingswijze te slachtofferen. Een kloeke synthese van oud en nieuw vrijwaarde hem tegen buitenissigheden. URBAIN VAN DE VOORDE |
|