De koetsen
De vroegere Brugse wagenmakerij ontwikkelde zich nooit tot een fabricage van rijtuigen met authentieke
carrossiers, zoals
Berline van de familie Moles-Lebailly (einde xviiide eeuw) - Foto A.C.L.
in de Brusselse xviii
de eeuwse werkhuizen. Deze rijtuigmakers - de talrijke Simon's, Jones, Quesnel e.a. genoten in het buitenland een grote faam. Men stelde de kloeke degelijkheid van hun wagens bijzonder op prijs. De merkwaardige koetsen, die men in het Arentspark aantreft, komen uit deze Brusselse werkplaatsen.
Vooreerst zeker de reisberline van de familie Moles Lebailly, een wagen die de beroemde Pierre Simon merktekende. Deze berline dagtekent van ca. 1800. Echter ontbreken hier de reiskoffers die op het voorstel, boven het dak en achteraan tussen de wielen werden geriemd. Deze reiskoets is opmerkenswaardig licht van bouw en zij veert uitstekend.
De rijtuigmakers bereikten met dit type van reiswagen, - waarvan het verbeterd prototype in Berlijn was uitgevonden, vanwaar de naam berline - een niet te overtreffen ideaal, althans vóór de opkomst van het autovervoer. In de koetsenmakerij ontstonden het wentelend voorstel en de veren, pas in de xvide eeuw. De veren ontwikkelden zich uit de schommelende wagen. Toen hing de bak eenvoudig aan kettingen of banden te schommelen tussen vier houten opstaande balkjes, die op de hoeken aan het onderstel waren vastgemaakt. Wanneer deze vier stijlen, in de tweede helft van de xviide eeuw, uit staal werden gesmeed, was eigenlijk de veer uitgevonden. Men kon de hangriemen van de bak aan het boveneinde van de veren vastmaken, ofwel, wat een grote vooruitgang betekende, de riemen over de veren leggen die in C-vorm naar de kajuit waren gebogen.
Van het einde van de xviiide eeuw dagtekent tevens de staatsiekoets van de familie de Melgar. Dit sierlijk rijtuig is op de vier hoeken dubbel afgeveerd à la Daleine. De dubbele disselboom is zwierig gekromd in zwanenhalsvorm. Alhoewel de lederen hangriemen verstorven zijn en de goudkleurige binnenbekleding mottig is, zou niettemin alles nog aardig te herstellen zijn, zodat ook de frisse tinten - ponceau en blauwgroen - en het verguldsel, levendig zouden herrijzen. Men spande met vier of met zes paarden in. Achteraan stonden twee lakeien, vooraan zat de koetsier. Twee postiljons reden, de ene op het linkse disselpaard, de andere rechts voorop.
Onze Brugse dames, die met lichtere wagens naar de Oostkampse kastelen of de bossen van Tillegem uitreden, konden weliswaar de verfijnde wuftheid van de Parijse merveilleuses niet nadoen. Trouwens de uitstap bood op verre na niet de aanlokkelijkheid van een ritje in het Bois de Boulogne. Niettemin zag men, in de Brugse koetshuizen ook phaetons en andere rijtuigen naar Engels model. Ze vielen in de smaak, net zoals te Parijs, tijdens het Directoire en het Keizerrijk. De phaeton van het Arentspark dagtekent van ca. 1800. Inderdaad de portieren dragen de wapens van Pierre de Melgar de Breydelaere et de Sporkinshove en van Sabine Coppieters, die op 3 Februari 1798 in de echt traden. Te oordelen naar een gelijkaardige koets bewaard in de collectie van het Jubel-parkmuseum, meen ik het koetswerk van de Brugse phaeton aan Quesnel zoon, van Brussel, te mogen toeschrijven.
De Brugse remise verbergt nog een typische Zeeuwse sjees van de xviiide eeuw, waarvan de panelen met geschilderde