gaten uit dat hij een zuiver barokke stijl heeft terwijl de auteur van Houtekiet een expressionistische verschijning is waar Fonteyne afwijzend tegenover stond). In de tweede helft van de eerste wereldoorlog moest Fonteyne al een en ander geschreven hebben, menen wij, maar wij hebben van deze eerste litteraire probeersels jammer genoeg nooit iets ter inzage gekregen. Wel hebben wij gezien, dat hij intussen niet enkel letterkundige aandrift had: hij schilderde in die jaren kleine doekjes, meestal landschappen, en op een keer betrapten wij hem toen hij in de schuur van zijn vader bezig was met het boetseren in klei van een vrouwenbuste. Het betekende alles samen niet veel, maar dat hij periodiek ook de plastische kunstvormen beoefende, moeten wij vermoedelijk beschouwen als een aanduiding van zijn ongeduldige wil, om, waar hij niet met de pen de resultaten bereikte die hij beoogde, het dan maar te beproeven met het penseel of het boetseermes.
De oorlog heeft op Fonteyne's gewarige en zoekende knapenziel een geweldige indruk gemaakt en zijn levensbeschouwing onuitwisbaar getekend. Zijn boeken zouden hiervan de neerslag, wij schreven bijna: de ziedende lava, zijn. Oedelem lag in het etappengebied, op enkele kilometers van het front af. In de Westelijke einder, over dag en nacht, blaften de kanonnen, de Oedelemse grond sidderde zonder onderbreking. In de Herfst- en Wintermaanden werd ieder huis volgestopt met afgeloste frontsoldaten, mannen waar haast niets menselijks
Geboortehuis van Norbett Fonteyne op het marktplein van Oedelem
meer aan te bespeuren was, naar ziel en lichaam moe, vervuild, verbestialiseerd, en vaak dragers van ideeën die regelrecht tegen de gevestigde levensnormen waren gericht. De kroegjes floreerden en de deftigste gezinnen kwamen in opspraak. De jeugd groeide op in de bestendige dreiging van de dood, in een broeierige mist van zedelijke verwildering en de grondige aftakeling van de traditionele waarden. Fonteyne maakte uit, dat wat zich te Oedelem afspeelde maar een klein onderdeel was van de geweldige tragedie die geheel de westelijke wereld teisterde en onderste boven wierp, en dat deze gebeurtenissen een mijlpaal betekenden in de vervulling van Spengler's profetie:
Der Untergang des Abendlandes.
De jonge Fonteyne, zelf in de maalstroom opgenomen en zedelijk gekneusd, zou, spijt zijn sterke en uiterst individualistische persoonlijkheid, in geen mogelijkheid tot herstel geloven: hij aanvaardde de feiten. Deze oorlog heeft mijn generatie hopeloos kapot gémaakt, schrijft hij in Kinderjaren en in Pension Vivés laat hij de Melker, de mislopen en mislukte schilder wanhopig zeggen: In mijn generatie zijn er zovelen die aldus ondervreten werden, en verder: De dood in onze jeugd heeft het vlees zo dicht tegen onze ziel gedrukt. Samenvattend kan men getuigen dat Norbert Fonteyne de schrijver is van de teleurgang door oorlogsomstandigheden van zijn generatie. Zij die de donkere erotiek en het genadeloos realisme van zijn boeken met ergernis en afkeer bejegenen, begrijpen niet, dat de auteur met zijn geschriften bedoeld heeft, een aanklacht en een protest te leveren, al is het de aanklacht en het protest van iemand die geen nieuwe dageraad meer ziet lichten. Hij is de stem van zijn losgeslagen, gehavend en wanhopig geslacht, en wij kennen in de hele Nederlandse literatuur geen tweede stem, die uit dezelfde beweegreden sprekend, zijn diep accent en sombere dichterlijke gloed heeft benaderd.
Kinderjaren is stellig Fonteyne's markantste boek, naar opzet en bewerking waarlijk groots. Slechts een paar keer doet de toon iets gezwollen aan, en zijn beschrijving van de inen uiterlijke dingen onderscheiden zich steeds door spirituele geladenheid. Hij copieert niet maar dringt tot de ziel der natuurlijke en menselijke verschijnselen door, hij geeft er de essentie, de kern van weer, daardoor is hij doorlopend suggestief en wordt hij nooit plat, zelfs niet waar hij een krachtterm aanwendt of het licht laat vallen op onkiese situaties en objecten. Zoals gezegd is het decor van Kinderjaren Oedelem; de figuren die hij ten tonele voert zijn van Oedelem, wij hebben ze allen stuk voor stuk gekend en enkele er van zijn nog in leven. Maar zij zijn tevens van overal, het zijn geen plaatselijke types gebleven, geen anecdotische, folkloristische gevalletjes, ofschoon Fonteyne hen noch de allures, noch het uitzicht, noch de geestelijke primairiteit van de dorpeling ontneemt. Zij staan in het teken van de algemeen-menselijkheid en behoren tot een onbegrensde wereld. Kinderjaren is geen roman, maar een geromanceerde kronijk, en de hoofdpersonnage van het boek is Fonteyne zelf, de Fonteyne als