Middelen ter verbetering
Er zou kunnen overwogen worden of, zoals in Denemarken en sommige andere landen blijkt te gebeuren, de mogelijkheid niet bestaat aan bv. een 25-tal belangrijke schrijvers een jaarlijkse toelage te verlenen van 100.000 fr., die hen niet in staat zou stellen daarvan te leven, maar toch zou toelaten zulkdanige zekerheid te verwerven dat zij rustig kunnen werken. De geldmiddelen die daartoe nodig zijn zouden ten dele kunnen gevonden worden door de heffing van een geringe taks bij het uitlenen van ieder boek in een openbare bibliotheek. Voor de lezers zou dat een kleinigheid uitmaken, terwijl de opbrengst voor het gehele Vlaamse land honderdduizenden zou bedragen. De heffing van die taks kan uit het standpunt van de auteursrechten verdedigd worden. De opbrengst van deze lezerstaks zou kunnen overgemaakt worden aan het bestaande fonds voor de letterkunde, welke beheerraad de toelagen zou moeten verdelen zonder rekening te houden met de politieke of philosophische overtuiging van de begunstigden.
Er kan ook op de boekenmarkt en in de pers een sanering doorgevoerd worden, die de ernstige schrijvers ten goede zou komen. Iedereen is erover akkoord dat er te veel boeken verschijnen, die noch letterkundige noch menselijke waarde bezitten. Wij beschikken over geen afdoende middelen om dat euvel te voorkomen. Wij moeten ons hier kunnen verlaten op de bevoegdheid en het verantwoordelijkheidsbesef van uitgevers, hoofdredacteurs en critici. Waar verregaande inschikkelijkheid tegenover onze eigen auteurs, vooral tegenover beginnelingen, noodzakelijk is, zou tegenover vertalingen kieskeuriger moeten opgetreden worden. Iedereen kan vaststellen dat sommige verhalen bv., die in boekvorm of als feuilleton in bladen verschijnen, volstrekt onbelangrijk zijn, terwijl verdienstelijke Vlaamse schrijvers moeite hebben om een uitgever te vinden. Enige weekbladen en kranten hebben in de laatste jaren geregeld Vlaamse romans in vervolgen gepubliceerd; zij verdienen onze dank. Onze critiek is sedert de oorlog doorgaans strenger en degelijker geworden. Er wordt minder met vooropgezette zin goed- en afgekeurd. De kliekjesgeest en moedwillige misleiding, ongewettigde ophemeling en boosaardige afbrekerij van sommige recensenten heeft in het verleden onnoemelijk veel kwaad gedaan.
Verder komt in ons land een ongelukkige opvatting voor ten overstaan van het honorarium waar onze schrijvers recht op hebben. Inrichters van voordrachtavonden denken er soms niet aan, dat zij hun sprekers een billijke vergoeding zouden moeten aanbieden of ten minste een terugbetaling van hun reiskosten zouden moeten verzekeren. Hoofdredacteurs van bladen en tijdschriften zouden hun beheerders erop moeten wijzen dat een letterkundige medewerker evengoed als een sportkronieker of een plaatselijke briefschrijver een honorarium verdient en leiders van toneelkringen zouden zich niet mogen onttrekken, zoals het soms op een bedrieglijke manier gebeurt, aan het uitkeren van een opvoeringsrecht. Die veronachtzaming maakt wrevelig als de benadeelde later verneemt dat hij werkelijk gedupeerd is geworden en een veelvoud van hetgene men hem onthouden heeft werd besteed tot het inrichten van fuifavonden of plezierreisjes. Daarentegen is het onbetwijfelbaar dat sommige organisaties en redacties niet over de middelen beschikken om hun voordrachthouders en medewerkers te vergoeden; laten zij het dan vooraf mededelen en ervan overtuigd zijn dat geen schrijver met verstand en hart daarom zijn medewerking zal weigeren.
Er ontbreekt ten vierde een georganiseerde propaganda voor de Vlaamse letterkunde in het buitenland. De Koninklijke Vlaamse Academie heeft op dat gebied een initiatief genomen, dat gunstige gevolgen moet hebben. Zij heeft namelijk besloten in Duitsland, Engeland en Frankrijk een reeks Vlaamse meesterwerken in vertaling te laten uitgeven. Uit persoonlijke contacten is ons gebleken dat sedert de oorlog in Duitsland tamelijk veel Vlaamse literatuur werd verspreid. Dat is hoofdzakelijk te danken aan de toewijding van enige vertalers als Prof. Baerlechen, Dr. Decroos, Dr. Reykers, G. Graef en G. Hermanowski. Hetzelfde moest ook in andere grote taalgebieden mogelijk zijn, maar daar gebeurt het veel minder of helemaal niet, omdat er niemand is die er zich voor inspant. Wij hebben een dringende behoefte aan een literair agentschap, hetzij het op privé initiatief of onder de auspiciën van een openbaar orgaan wordt ingericht, om het Vlaamse letterkundige werk op de wereldmarkt te verspreiden. Het gaat hier in de eerste plaats om vertalingen, maar ook om bewerkingen voor het toneel, de film, de radio en de televisie. Wat de Noren tussen de twee oorlogen door een doelmatige propaganda hebben bereikt, moet ons tot voorbeeld strekken.
Hierbij moeten wij een beschouwing tussenvoegen voor onze letterkundige betrekkingen met Nederland en zijn overzeese gebiedsdelen, met Zuid-Afrika en Belgisch Congo. In al deze landen zou meer kunnen bereikt worden dan nu het geval is. Vooral met Nederland is de toestand abnormaal. Er werd reeds zo dikwijls over geklaagd, dat wij er niet veel woorden aan zullen verspillen. De Nederlandse uitgeverij zet een belangrijk deel van haar voortbrengst op onze markt af, waar het voor onze uitgevers moeilijk is, en moeilijk wordt gemaakt, om Vlaamse boeken in Nederland te verkopen. Allerlei vooroordelen, spelen hierbij een rol, maar de hoofdoorzaak schijnt wel een commerciële berekening, die weinig sympathiek aandoet. Verbittering kan hier niets oplossen. Er is slechts verbetering in die misstand mogelijk door een kordater optreden van onze onderhandelaars bij het afsluiten van verdragen, inzonderheid door een verstandig overleg van de beroepsverenigingen voor uitgevers en boekhandelaars in beide landen en door het scheppen van een gunstige atmosfeer. Tot dat laatste kunnen wij allen het onze bijdragen.
Tegenover Zuid-Afrika is het probleem anders gesteld. Er bestaat tussen het land aan de Kaap en ons land een oprechte en diep ingewortelde sympathie. Maar wij