West-Vlaanderen. Jaargang 2
(1953)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWestvlaamse Kunstschatten.Onder deze rubriek hopen wij geregeld belangwekkende gegevens mede te delen over de Westvlaamse kunstwerken, verzamelingen, musea, restauraties, enz. Wij menen op de medewerking te mogen rekenen van de Westvlaamse kunstkenners en verzamelaars, van de Oudheidkundige en Geschiedkundige verenigingen en van de stedelijke toeristische diensten. Het is ons een eer deze rubriek in te luiden met een merkwaardige bijdrage van dhr. Huib Hoste. Architect, lid van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. | |
De St. Medarduskerk te WervikDEZE KERK mag vermeld worden als een minder bekende, ja, bijna onbekende perel onder de vele die de architectuurkroon van West-Vlaanderen versieren. Er zijn minder belangrijke gebouwen in deze rijke gouw die meer bezoekers | |
[pagina 90]
| |
trekken dan Wervik's bedehuis; zou dit liggen aan het feit dat Wervik gelegen is tussen twee belangrijke plaatsen: Kortrijk de rijke zetel der vlasnijverheid en Ieper dat vóór de eerste wereldoorlog beroemd was om zijn gave toestand en de monumentaliteit van zijn Halle. Ik ken Wervik sedert mijn prille jeugd omdat mijn goede moeder er geboren was en ik er als collegestudent een deel van mijn vacantie ging doorbrengen; ik heb er dan ook geen de minste verdienste aan dat ik sedert jaren de St. Medarduskerk ken; de eerste schetsen ervan welke ik in mijn archief vind dagtekenen van 1901. De kerk bestaat uit een middenbeuk met langs iedere kant een zijbeuk die rond het driehoekig koor lopen als deambulatorium, waar men in de as van het koor een kleine kapel aantreft die pas 1,75 m. diep is. Er zijn ruime kruisarmen. Wij willen hier geen verdere beschrijving van de aanleg geven en verwijzen liever naar onze schets van de plattegrond, van 1903 dagtekenend, welke wij vorig jaar op enkele afmetingen gecontroleerd hebben. Binnen gemeten is de kerk 76,50 m. lang (langs buiten 81 m.). De breedte in de kruisarmen is 32,50 m. en de middenbeuk is 10,20 m. breed. Het middenschip is 26 m. hoog en de zijbeuken 13 m. Onder het koor bevindt zich een kleine krocht, achthoekig van plattegrond, met in het midden een polygonale pijler waarop de graden van het ribbengewelf terechtkomen. Dit is een overblijfsel van de vroegere kerk: de gewelven zijn inderdaad doorgebroken door een paar zware stukken metselwerk, vermoedelijk grondvesten voor zich hoger bevindende pijlers. Van wanneer dagtekent de huidige kerk? Reeds tweemaal hebben wij moeten ervaren dat een deel der geschiedenis bestaat uit eenzelfde feiten die zich herhalen,
Kerk en omgeving volgens het kadasterplan.
zij het met behulp van andere middelen. Enkele dagen vooraleer de Fransen in 1382 de slag van Westrozebeke op de Vlamingen wonnen, hadden zij de brug die te Komen over de Leie lag veroverd. en gans de streek geplunderd en in brand gestoken. Ook Wervik, dat reeds tijdens de Romeinse inval bestond en nu door de lakennijverheid een grote bloei beleefde. moest eraan geloven. Daarover kan men in Froissart lezen. De drie toen bestaande Wervikse bedehuizen werden ten gronde vernield. Daar het archief der kerken mede in de vlammen opging, en dit der St. Medarduskerk ook in 1794 verbrandde, zijn over deze kerk geen oude archiefbronnen bewaard. Het wordt echter als waarschijnlijk beschouwd dat de bouw der nieuwe kerk spoedig na 1382 aangepakt werd (en de stijlkritiek bevestigt dit); daar zij de drie vroegere kerken moest vervangen, werd zij heel wat ruimer aangelegd dan de vernielde. Logischerwijze werd begonnen met het koor, en, toen de bouw voorlopig om een onbekende reden stopgezet werd, stonden naast het koor, het onderdeel van de kruisarmen en de voetstukken der eerste travee van het schip recht. De verdere delen van kruisarmen en schip vertonen weinig stijlverschil, zodat men mag besluiten dat de bouwonderbreking van korte duur zal geweest zijn. De hoeksteunberen alsmede de profilering van bogen, ramen, deuren enz. tonen dat de toren later aangebouwd werd. Niettegenstaande deze verschillende bouwperiodes vertoont de kerk langs binnen een merkwaardige eenheid, welke men zelden aantreft bij gebouwen van dergelijke omvang. Wij zegden reeds dat de profilering in beide delen zo goed of niet verschilt; de aangewende bouwstoffen zijn eveneens dezelfde, te weten: Doornikse
Profilen van boog en basementen in koor en middenbeuk.
Grondplan van het koor
steen voor pijlers, zuilen, kolommen en bogen, baksteen voor de muurvulling Aan de buitenzijde is het zo niet: de eerste bouw werd opgetrokken in grès van Atrecht, dezelfde steen waarmee de halle te Ieper, het koor van S. Maarten en het zg. Tempeliershuis aldaar gebouwd waren. In 1952 heeft men bij opzoekingen in het vernield gasthuis te Wervik dezelfde steen gevonden in een bronput welke men meent uit de Romeinse tijd te mogen dagtekenen (stenen wand bovenop een houten onderbouw). Bij de tweede bouw gebruikte men Brabantse witte steen en het is merkwaardig dat met deze steen zo weinig Brabantse vormen te Wervik kwamen aanlanden. Te dien tijde werd de natuursteen in de groeven in zijn definitieve vorm gekapt; zo zien wij met de Doornikse steen ook Doornikse vormen vervoeren (Scheldegothiek) en zo ging het ook tijdens de bloeiperiode der architectuur in Brabant. Dank zij dit verschil van materiaal, dat ten slotte niet storend is gezien de patine die erop ligt, kan men aan de kruisarmen tamelijk goed zien tot waar de eerste bouw zich uitgestrekt heeft. Zijn er aan dit gebouw eigenaardigheden aan te stippen? Jawel, en allereerst dat de plattegrond behoort tot de groep kerken met een deambulatorium zonder kranskapellen; men vergelijke hem met die van de O.L. Vrouwkerk te Brugge waar ook slechts één middenkapel is. Vervolgens zien wij aan de Zuidzijde van het koor (de kerk is georienteerd, heeft bijgevolg het koor naar het Oosten gericht), een zekere slordigheid in de aanleg: de Zuidmuur loopt scheef en geeft aanleiding tot een ietwat onhandige oplossing van het deambulatorium. Aan de Noordzijde daarentegen is de schuine aanleg merkwaardig. Het hierbij gereproduceerde uittreksel van het cadasterplan, dat, wat het kerkgebouw betreft merkwaardig onjuist is, laat ons op juiste wijze het verloop der straten zien; uit de vorm van het Noordelijk ambulatorium menen wij te mogen opmaken dat het huidig stratenverloop reeds bestond tijdens de | |
[pagina 91]
| |
bouw van de kerk en dat de bouwmeester ervan zich wist te schikken naar de omstandigheden. Van daar de schuine aanleg van de kooromgang; ten einde meer ruimte te laten voor het verkeer, heeft hij bovendien een hoek van de steunberen aldaar afgeschuind. Dit moge een les zijn voor onze architecten. Wij kennen meer soortgelijke oude voorbeelden van discipline: koor te Damme, zijbeuk St. Jacobskerk te Brugge, idem te Zoutleeuw, portaal te As. Als constructieve eigenaardigheid mogt gelden dat de luchtbogen die de hoge gewelven schragen niet alleen steunen op de buitenmuren van de zijbeuken, doch ook op de half zuilen binnen de kerk. Minder gewoon zijn ook de kapellen met verdieping die tegen de kruisarmen aangebouwd zijn. Uitzonderlijk is het ontbreken van een triforium en het vervangen ervan door nissen, een per vertikale geleding. Soortgelijke schikking wordt aangetroffen te Vignory en te St. Piat te Doornik. Kwam dergelijke schikking voor in vele kerken, zou zij daarvoor niet mooier zijn. Er spruit inderdaad een gebrek aan verhouding uit voort tussen het opengewerkt gedeelte - de nis - en de volgehouden wand. Dit gebrek - want het is er beslist een -, lijkt ons echter geen voldoende aanleiding tot de grote strengheid waarmee de ontwerper van de St. Medardus door enkelen behandeld werdGa naar eind1). Maar, zo brengen deze strenge Heren ons in het domein van de kunstbeschouwing. Zeker zal niemand eraan denken de Wervikse overheid van 1382 het verwijt toe te zwaaien niet een bekende kathedraalbouwer als ontwerper uitgenodigd te hebben. Al was de grote periode van de kathedraalbouw voorbij, hadden de bekende architecten meer dan werk genoeg met opdrachten voor uitbreidingen en verbouwingen, en de tijd dat de Brabantse architecten hun kunst ten allen kante gingen verspreiden was nog niet aangebroken. Wij moeten dan ook veeleer de Wervikse magistraat, die zo vooruitstrevend was drie kleinere kerken door een enkel ruim bedehuis te vervangen, dankbaar herdenken. En, die nieuwe kerk moest gebouwd worden in de moderne stijl van die tijd, hetgene dan ook gebeurde; dit was ten andere gebruikelijk; wij moesten eerst de ‘verlichte en wetenschappelijke’ XIXe eeuw beleven om mee te maken dat men ging bouwen met stijlvormen die de uiting geweest waren van de geest van vroegere tijden, om mee te maken dat men dusdoende een geestelijke leegte uitbazuinde en tevens de wording van een eigen architectuurtaal alle ontwikkelingsmogelijkheid ontnam. Zeker, hetgene hier het triforium vervangt, is verre van elegant; het deambulatorium had beter kunnen opgezet worden. ook met het oog op de meer normale overwelving ervan, maar... wie zich in de middenbeuk bevindt, naar het sanctuarium gericht, komt toch onder de indruk van dit hoog ruim schip. Wel weet hij dat te Amiens, Reims, Bourges enz. het schip slanker, zuiverder, mooier is; de bezoeker vergeet echter niet dat Wervik noch materieel, noch geestelijk ooit zo belangrijk zal geweest zijn als een dezer steden; hij stelt de maat van de kunstprestatie op de schaal van het stadje: ‘zelfs in dit plaatsje had de verhouding van dit hoge schip beter, verfijnder kunnen zijn; het heeft echter toch reeds heel wat betekenis Jat het geworden is zoals het nu is’. De bezoeker die zich in de zijbeuken begeeft, vindt niets af te dingen op de verhoudingen van deze brok architectuur; wel ziet zij er iets anders dan in de vroeggothische kathedralen, maar, hetgene hij hier te bewonderen krijgt, was eigen aan de tijd en mag ronduit als dusdanig geloofd worden. Wat het uitwendige betreft, wie weet zijn ogen te sluiten voor de gevolgen van onbeholpen restauraties, zal getroffen en dankbaar zijn om de eenheid welke beslist bestaat tussen hetgene in twee tijdperken ontstond, al zal de afstand tussen beide niet groot zijn geweest; dit voorbeeld van architecturale tucht zal hem laten genieten van het stoere dat zich in de vormen uitspreekt; bij het schip zal hij bijzonder genieten van de kloeke en rustige gang der luchtbogen, van de midden in deze verticale opzet doorgevoerde horizontale elementen. Hij zal met genoegen de hoek-steunberen van de flinke toren volgen om helaas verplicht te zijn de ogen dicht te knijpen bij het zien van het modern achthoekig gevaarte met stenen spits waarmee onze restaurateurs deze flinke toren bedacht hebben. Dit bouwsel heeft reeds twee oorlogen getrotseerd. Hoeveel specimens van dien aard had men graag geofferd om b.v. de Ieperse halle te mogen behouden?
Arch. Huib Hoste. | |
Het Merghelynck-Museum te IeperOP 9 MAART 1953 is het honderd jaar geleden dat jonkheer Arthur Merghelynck te Ieper het levenslicht zag. Deze verjaardag zal in de loop van de maand Juni plechtig worden herdacht. Wellicht zal deze gebeurtenis de naam van de bekwame genealoog en gewezen archivaris van Veurne en Ieper voor vergetelheid behoeden. Dit is overigens nu reeds ten dele gebeurd. Het eerste boekdeel van de Tablettes des Flandres heeft aan zijn nagedachtenis een piëteitsvolle opdracht gewijd. Bovendien is gebleken dat de geschiedkundige arbeid van Arthur Merghelynck meer en meer navolgers vindt, hetgeen deze baanbreker tot eer strekt. Wijlen Arthur Merghelynck heeft ons o.m. de twee stenen tafelen van zijn testament nagelaten. Aan het eerste daarvan, het Kasteel Beauvoorde te Wulveringem, hoopt ons tijdschrift een bijdrage te wijden in het Veurne-Ambachtnummer. Het tweede erfstuk verdient thans reeds de bijzondere belangstelling. Het hier bedoelde Hotel-Museum Merghelynck te Ieper werd gebouwd in de jaren 1774-1776 volgens de plannen van de Rijselse architect Thomas Gombert, leerling van de Vigny, bouwmeester van Lodewijk XV. Verder werkten mede: de beeldhouwer A.J. Deledicque, de steenhouwer Lutun, de marmerbewerker Jonniau, allen uit Rijsel, de sierkunstenaar Adam uit Valenciennes, de kunstsmid Swaegher uit Ieper e.v.a. Jonkheer François Ignace Merghelynck, overgrootvader van Arthur, betaalde voor dit patriciërshuis de aanzienlijke som van 10.582 goudflorijnen of in de huidige munt meer dan acht millioen B. fr. Op 15 April 1892 slaagde Arthur Merghelynck erin de voorouderlijke woonst terug te kopen. Hij liet het huis herstellen in de oorspronkelijke staat en verrijkte het bovendien met talrijke voorwerpen, waarvan vele met onbetwistbaar kunstgehalte. Merghelynck overleed echter reeds op 14 Juli 1908, uitgeput door het werk en welhaast blind. Het sterfhuis te Wulveringem. het Kasteel Beauvoorde, ging over naar de Vlaamse afdeling van de Koninklijke Academiën van België. De Franse afdeling verwierf het Hotel-Museum te Ieper. Op weinige kunstschatten | |
[pagina 92]
| |
na werd het fraaie gebouw echter tijdens de eerste wereldoorlog volkomen vernield. Na 1918 is dan de moeizame wederopbouw gevolgd. De ietwat late erkenning van de oorlogsschade gebeurde in September 1952! De nieuwe woning was nochtans voltooid in 1935. Doch de ziel ontbrak. Er waren geen kunstschatten meer, geen muurbekleding, geen plankenvloer zoals vroeger, alleen naakte muren en onbeschilderde vensterramen. Te Ieper zelf werd daarom een v.z.w.d. gesticht om de wederopbouw ook op het artistiek en spiritueel plan te voltooien. In 1938 bereikte men het eerste resultaat: men begon met het aanbrengen van het houtsnijwerk der wandbekleding. Doch een tweede maal stuitte een wereldoorlog het nieuwe leven. Toen de h. Daniël Tack. de betreurde voorzitter van de v.z.w.d., op 24 Juli 1946 aan haar ontviel, had hij tot zijn spijt moeten bekennen dat al de geleverde inspanningen nog steeds niet geleid hadden tot een definitieve uitslag. Het Hotel-Museum Merghelynck was een dood gebouw gebleven. Eindelijk blijkt nu het tijdstip aan te breken waarop het herstel grondig vordert. Met tussenkomst van de h. Victor Tourneur, bestendig secretaris, kende de Koninklijke Academie in Mei 1952 daartoe de nodige bevoegdheden toe. De h. Charles van Renynghe de Voxvrie wordt tot conservator aangesteld. Sinds jaren is hij innig vertrouwd met de geestelijke nalatenschap van de grote Ieperling. Samen met de v.z.w.d. De Vrienden van het Hotel-Museum Merghelynck treft hij een aantal belangrijke maatregelen. Voor het eerst sinds de wederopbouw in 1935 nemen huisschilders het gebouw grondig onder handen. Twee kleinere kamers worden dadelijk bekleed met de houten panelen die sinds 1938 daarop wachtten. Andere opschikkingen volgen met stukwerk en vloerbekleding. Inmiddels gelast het huis Pierre De Ruddere te Ieper zich met het herstel van de schaars geredde oude kunstmeubelen. Een verzameling van ongeveer 80 schilderijen waarvan velen zwaar geleden hebben door de Brand van Ieper. komt voor herstel naar het atelier van de Brugse restaurateur Lionel Poupaert. De eerste uitslagen van dit delikaat werk wettigen de hoop dat dit belangrijk iconografisch materiaal van het Merghelynckmuseum zal gered worden. Tot nog toe zijn een twintigtal schilderijen gerestaureerd. Aldus nadert de tweede phase van de wederopbouw - de definitieve ditmaal, - traag haar voltooiing. De h. conservator raamt de duur van het herstel op nagenoeg twee jaar. Geheel het gebouw moet de oorspronkelijke luister terug winnen, zonder vervalsing, dank zij de medewerking van de beste vakkunstenaars. Het ligt immers in de bedoeling zich nauwgezet te houden aan de oorspronkelijke plannen van 1774. Deze krachtproef kan de bewijzen leveren dat de hedendaagse vaklui het nét zo goed kunnen als hun collega's van twee eeuwen geleden. Het hoofddoel blijft nochtans: de gemeenschap terug in het bezit stellen van (de reconstructie van) een aanzienlijk familiehuis uit de tijd, dat langs vele onbekende kamers terug voert naar het hart van de streekgeschiedenis. Vooral deze laatste bedoeling mag men niet uit het oog verliezen. Zij vormt het voornaamste oogmerk van deze belangrijke restauratie.
G. Gyselen. |
|