ring van ‘oude’ muziek was zeer groot... Zal men ons tegenspreken als wij beweren dat het was omdat deze muziek werd opgediend in haar aangepast kader? Iemand fluisterde na het concert: ‘was het een radio-uitzending geweest, nooit zou ik de moed gehad hebben tot het einde toe te blijven luisteren; thans heeft gans de auditie mij geboeid’. Er was daar natuurlijk het discrete maar gepaste commentaar van Dr Boereboom, er was echter voornamelijk de atmosfeer. Wat er te Brussel met de middagconcerten geschiedt in de Koninklijke Musea, te Haarlem in het Frans Halsmuseum (waar onder het concert van oude muziek de enig mooie Halsportretten hangen te trillen in het bevend kaarsenlicht) en op vele plaatsen in het buitenland is, Goddank, thans ook te Brugge mogelijk geworden. Het is een verovering van de Cultuurdagen en een prachtige vingerwijzing voor de initiatieven op kunstgebied van de stad Brugge: concerten en recitals inrichten van instrumentale en vocale muziek uit de bloeiperiode der Nederlandse muziek in aangepaste kaders: we denken aan Groeninge, Gruuthuuse, Sint Janshospitaal, de tuin van het huis Arents e.d.
Voor de plechtige voormiddag zittingen van de Zondagen 23 en 30 November was de raadszaal van het Provinciaal Hof zeker groot genoeg. En toch was het hier voornamelijk de plaats voor de jongere muziekminnaars die op zoek zijn naar inwijding. Hier vooral werd de afwezigheid van de hogere klassen van de onderwijsinrichtingen die zich ‘Humaniora’ noemen, met spijt geconstateerd. Het probleem van de moderne muziek werd er door Prof. Lenaerts van de Leuvense Universiteit klaar en objectief behandeld en belicht aan de hand van gramofoonplaten: fragmenten van Hindemith's Symfonische Dansen, Honegger's Jeanne d'Arc, Milhaud's Serenade en van Stravinsky's Mis werden ten gehore gebracht. Ook de voordracht van de muziekcriticus Willem Pelemans over de hedendaagse toonkunst in West-Vlaanderen was van aard om een talrijker publiek aan te lokken en te boeien. Een paralleel met de nabloei der Antwerpse romantische school en een contrast tussen de Westvlaamse componisten te Brussel, en deze welke in eigen milieu werkzaam blijven gaf aanleiding tot persoonlijke gedachten en belangwekkende opmerkingen. De gramofoonopnamen, die ook hier ten gehore werden gebracht, bewezen niet alleen, zoals ook bij de zanguitvoeringen van de volgende Zondag dat de raadszaal van het Provinciaal Paleis onaangenaam is op accoustisch gebied, doch ook dat er in de handel nog hoegenaamd niets te verkrijgen is van Westvlaarase muziek op gramofoonplaten... Ligt ook hier geen taak wegvoor het C.V.K.V.?
Het gemis aan grote belangstelling voor deze plechtige zitting was des te verwonderlijker omdat te dezer gelegenheid de proclamatie zou plaats hebben van de muziekprijskamp en van de prijsvraag voor het beste volkslied. Zou ons volk werkelijk gerust geworden zijn in de werkzaamheid van zijn scheppende kunstenaars? We zijn reeds niet zo rijk aan grote beloften, maar wat zal ermede gebeuren als zij zich niet gesteund gevoelen? Slechts vijf werken werden ingestuurd voor de prijskamp voor muzikale compositie: het ging om een werk voor orkest met of zonder vocaal gedeelte, in te zenden door Belgische kunstenaars die in West-Vlaanderen geboren zijn of er sedert vijf jaar verblijven en de ouderdom van 40 jaar niet hebben overschreden. De commissie die de werken had te beoordelen bestond uit volgende juryleden: Pr. Van Eeckhaute, lid van de Provinciale Commissie voor Schone Kunsten; Jos. Jongen, Ere-Directeur van het Koninklijk Conservatorium van Brussel; M. Poot, directeur van hetzelfde Conservatorium; Lod. De Vocht, directeur van het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen en toondichter Art. Meulemans. De bladen deelden reeds de uitslag mede: als de twee beste werken werden aanzien ‘Godelieve’ voor orkest, koor en declamatie van de toondichter uit Brugge, Jules Boucquet, leraar aan het Muziekconservatorium aldaar en een ‘Suite’ voor groot orkest, van de bestuurder der Muziekschool van Harelbeke, Jean Decadt. Waar bleef nu de geestdriftige Vlaamse jeugd om zijn bekroonde jonge kunstenaars te begroeten? Er zouden ook nog andere vragen kunnen worden gesteld: in hoever kan een premie van 5.000 fr. een toondichter nog aanzetten om een omvangrijk werk te scheppen dat hem dagen en dagen werk vraagt, kans heeft niet bekroond te worden, nooit uitgevoerd te geraken, en zeker reeds méér kost voor het copiëren alleen van partituur en partijen?
Aan de prijsvraag door de Provincie uitgeschreven voor het beste lied in volkstrant mocht iedereen deelnemen. Er werd verlangd: een liedertekst met of zonder refrein, een éénstemmige melodie met normale stemligging met klavierbegeleiding die echter moest kunnen weggelaten worden, Vlaams van inspiratie en verweven met het volksleven. De examencommissie was samengesteld uit volgende leden: Pr. Van Eeckhaute, J. Van Hoof, Lod. De Vocht, Arth. Meulemans, Ren. Veremans, en, voor de letterkundige waarde van het gedicht, André Demedts. Ieder mededinger mocht maximum drie liederen insturen. Er waren 32 inzendingen van 14 toondichters. Te weinig nietwaar? Was de prijskamp te weinig gekend of was de premie van 5.000 fr. voor sommigen niet aantrekkelijk genoeg om hun gevestigde naam op gebied van liederencompositie in gevaar te brengen? Wat er ook van zij, naar het oordeel van de examencommissie, - oordeel dat te eerbiedigen is, - kwam geen enkel lied in aanmerking voor de premie. Verbazing. Ongetwijfeld oordelen sommigen, ten onrechte, dat het tamelijk gemakkelijk moet zijn een goed volkslied te componeren. Het ware echter belangwekkend in ‘West-Vlaanderen’ een debat te zien openen nopens de vereisten van een dergelijk volkslied. Ook de mening te horen van gezaghebbende toondichters over de zogen. volksliederen die heden in Vlaanderen gedrukt, verspreid en gelanceerd worden... Zijn wij nog op de goede baan?
Over de prachtig geslaagde Ryelandt-hulde die de Westvlaamse cultuurdagen bekroonde was de pers vol lof en kunnen wij hier kort zijn. De belangstelling was algemeen, de uitvoering van ‘De Komst des Heren’ heerlijk. Een uitzonderlijk woord van bewondering en dankbaarheid moet echter gaan naar de maar al te dikwijls vergeten inspanningen en de niet genoeg gewaardeerde werkzaamheid dier prachtige schaar van zangers liefhebbers die het koorgedeelte op zich namen. Méér nog dan de solisten zongen zij met de nodige geestdrift en warmte die een dergelijk werk vereisen. Er zijn voorwaar weinig provincies in ons land die het hen zouden kunnen nadoen op dit ogenblik.
Testis.