Kunst en geest
Verscheidenheid in de eenheid: het klimaat van het nieuwe Europa
WIE niet totaal beroofd is van Fingerspitzengefühl voor de toekomst moet inzien, dat de eenmaking van Europa niet langer een wensdroom is, doch de enig reëele levenskans voor het Westen. ‘Jedes grosze historische Geschehen begann als Utopie und endete als Realität’, schreef reeds in 1923 Graaf Coudenhove-Kalergi als motto in zijn boek Pan-Europa.
Een duidelijke aanwijzing voor deze ontwikkeling is het feit, dat op de drempel van het jaar 1953 het niet meer de Europese bewegingen zijn die de voornaamste stuwkracht opleveren voor de vereniging van Europa, maar wel de regeringen, en dit uit zuiver realpolitieke overwegingen. We ontkennen geenszins dat de meest vooruitstrevende vleugel in de Europese bewegingen, nl. de federalistische groep, onschatbare diensten bewijst door zijn studiecommissies en zijn voorlichtingscampagnes, doch anderzijds wordt bij de meer gematigde vleugel van de Europese beweging steeds luider aan de betrokken staatslieden het verwijt geuit van een al te grote voortvarendheid en gemis aan daadwerkelijke democratische controle. Steeds opnieuw worden de parlementen voor een voldongen feit geplaatst, zoals ter gelegenheid van de ratificatie van het Schuman-plan en, binnen enkele weken, de goedkeuring van het verdrag voor de oprichting van de Europese Verdedigingsgemeenschap. Deze malaise is niet volledig van grond ontbloot. Met reden verwijst men naar de gevaarlijke precedenten van Jalta en Potsdam, waar het lot van de Oosteuropese volkeren opgeofferd werd aan de onmiddellijke belangen van de grote drie. Bestaat thans ook niet het gevaar dat de akkoorden, die een onmiddellijke oplossing nastreven van Europa's problemen op militair, economisch en politiek gebied, practisch een ramp zouden betekenen voor het bestaan van de kleinere cultuurgebieden in Europa? Staat in het bijzonder Vlaanderen niet hetzelfde lot te wachten als de culturele minderheden in de Verenigde Staten ondergaan hebben? De Duitse, Spaanse, Nederlandse en andere cultuurgroepen worden er onweerstaanbaar opgezogen door de officiële cultuurreus, de Angelsaksische. Wel bewaren deze kleinere ethnische groepen nog een tijdlang hun eigen dagbladen en wordt in de eerste twee, drie generaties de oorspronkelijke moedertaal in de gezinnen nog gesproken, doch na de derde generatie blijft alleen nog de herinnering aan de
herkomst als een curiosum in de familietraditie voortleven.
Moet zulks ook het lot worden van de Vlaamse cultuurgemeenschap in het nieuwe Europa? Zal de nieuwe supranationale staatsmachine niet werken als een pletmolen, die op lange termijn een culturele gelijkschakeling in Europa zal teweegbrengen?
Het is niet voldoende zich tegenover deze mogelijkheid schrap te zetten met enkele romantische slagwoorden. Hoe kunnen we een opbouwende houding aannemen tegenover het Europese eenwordingsproces, zonder gevaar te lopen op lange termijn het Vlaamse cultuurerf te zien opgeslorpt in een melting pot?
De grondslag van de toekomstige Europese gemeenschap moet de federalistische levensvorm zijn. Alleen op deze grondslag blijft het leven van de kleinere cultuurgemeenschappen gewaarborgd, en krijgen ze zelfs een nieuwe kans voor inwendige verjonging en expansie. De Zwitserse wijsgeer Denis de Rougemont, die thans directeur is van het Europees Cultureel Centrum te Genève, heeft in zijn redevoering te Montreux in 1947 de federalistische houding aldus bepaald: ‘De federatie heeft niet ten doel de verscheidenheden weg te wissen en alle naties tot één blok te versmelten, maar integendeel, het doel is: de eigen hoedanigheden te beveiligen. De rijkdom van Zwitserland bestaat juist hierin, dat het hardnekkig zijn verscheidenheden verdedigt en bewaart. Zo ook zou de rijkdom van Europa en de wezenheid zelf van zijn cultuur verloren gaan, indien men zou trachten ons werelddeel te verenigen en er alles te mengelen, om een soort Europese natie te verkrijgen, waar Latijnen en Germanen, Slaven en Angelsaksers, Scandinaviërs en Grieken zouden moeten gehoorzamen aan dezelfde wetten en gebruiken, die geen enkele onder hen zou tevreden stellen, en allen zou verarmen. Als Europa zich moet federeren, dan is het opdat ieder van zijn leden zou kunnen deelachtig worden aan de hulp van al de anderen, en aldus erin zou gelukken de autonomie en de persoonlijkheid te bewaren, die met eigen krachten alleen niet meer zouden kunnen verdedigd worden tegen de druk van de wereldrijken die het bedreigen. Iedere Europese natie vertegenwoordigt een eigen, onvervangbare functie, zoals die van een lichaamsdeel. Welnu, het normale leven van het lichaam is afhankelijk van de vitaliteit van ieder orgaan, zoals ook het leven van een orgaan afhankelijk is van zijn harmonieuze verhouding tot alle andere organen’. En de Rougemont betoogt verder, dat het hier niet gaat om verdraagzaamheid, evenmin als er sprake is van verdraagzaamheid in de verhouding van het hart
tot de longen. Neen, het gaat hier om het leven zelf van Europa.
Deze eerbied voor de verscheidenheid moet zijn concrete uiting vinden in de organsiatie van de nieuwe supra-nationale