Toneel
Wat eist de speler van het toneel?
Referaat gehouden tijdens de Vlaamse Cultuurdagen te Kortrijk in 1951.
HET antwoord op de vraag is betrekkelijk eenvoudig: hij verlangt een stuk met dramatische waarde en met esthetische en technische gaafheid..
De dramatiek is de spiegel van het leven, een lichtstraal op de daden van de mens. De ziel van de acteur is een slagveld van hartstochten. Inderdaad, op het toneel wordt de belangrijke levensvraag: Wie ben ik, welke zin heeft mijn bestaan, wat is eeuwigheid? scherper gesteld dan in om het even welke andere kunstvorm. Dit essentieel menselijk probleem boort tot op de bodem van ons gemoed en van ons denkvermogen. Het theaterspel beeldt de strijd uit tussen geest en hart, zinnelijke neigingen en verheven hunkeringen, aardse kluisters en bovenaardse strevingen. De speler moet bijgevolg de toverroede bezitten om de zielsconflicten levensecht en dramatisch uit te beelden door woord, gebaar en mimiek, volgens de normen van de esthetica en van de techniek van het theater. De acteur laat ons in tekst, spel en gelaat horen en zien hoe de mens handelt. Hij houdt ons een spiegelbeeld voor van onze daden, van ons lot, van het drama dat wij spelen tussen deze twee grote levensverschijnselen: de kreet om bevrijding bij de geboorte en de zucht en de traan bij de dood: dan wordt het gordijn gehaald, het gordijn zakt! Drie belangrijke aspecten bepalen de waarde van toneelspel en opvoering: de nationale kleur, de universele trekken en het sacrale. De echte kunstenaar kan de ‘duizendklankige rauwe stem van zijn altijd behoeftige volk’ niet smoren; steeds weerspiegelt hij iets van zijn wezensaard en temperament, van zijn individuele houding en die van de volksgemeenschap, tegenover het leven, de mens, de sociale, politieke en andere verschijnselen, tegenover het transcendentele. De acteur vertolkt iets van de eigen levensvisie, gevoed en bevrucht door die van zijn volk, van zijn tijd en zijn omgeving; hij moet zichzelf getrouw blijven en kind zijn van zijn tijd. Dezelfde eisen stelt hij aan de schrijver. Wanneer de toneelspeler het persoonlijke verheft op het plan van het algemeen-menselijke, op zulke wijze dat ieder toeschouwer in de uiterlijke handeling zichzelf
erkent; als hij bovendien iets uitbeeldt van de strijd met het bovenaardse, dan ondergaat de toeschouwer de tragiek van het leven. Hij ontdekt tevens in zichzelf de menselijke kracht door Sofokles zo scherp geformuleerd: ‘Veel is geweldig hier op aard, maar niets is machtiger dan de mens!’; hij huivert voor die macht, voor het geweld van de drift, voor zijn begrenzing, zijn gespletenheid, zijn schamelheid.
Prachtige voorbeelden hiervan vindt men in de wereldliteratuur en ook in de Nederlandse scheppingen: Tell, nationale held van Zwitserland en prototype van vrijheidsdrang bij ieder volk en in ieder individu; Oidipus, de door het vernielende fatum getekende; Lucifer, door grenzeloze hoogmoed opgezweept, de eeuwige geestelijke opstandeling in ieder van ons; Van Paemel, de onderworpene van Vlaanderen; Vermeulen, die tegen de machten van de natuur en van het lot, tegen zijn eigen vergankelijkheid vecht; Gudrun, symbool van maagdelijke ongereptheid; Verbiest, de tragische held van de roeping; Jacob van Artevelde, het drama van het genie, enz.
Voor een groots en levensecht kunstwerk van dit formaat geef ik graag al onze zgn. ‘typisch-Vlaamse’ spelen en modeverschijnselen prijs aan de brandstapel. Vanzelfsprekend kunnen auteur en speler niet altijd die hoogte bereiken, maar steeds moet hun kunst gedrenkt zijn in levenswaarheid. De technische middelen, de muziek, het licht, het decor, de kostumen, de grime, enz. moeten worden ondergeschikt aan de inhoud van het stuk. Het spel is een essentieel bestanddeel van de dramatische kunst; een toneelspel wordt gespeeld; ook de regieconceptie staat in dienst van de dramatische handeling.
Van de pers en de radio vraagt de speler bevoegde critiek, geen dilettantisme. Beide organen moeten schrijver, speler, regisseur en toeschouwer voorlichten; de juiste en objectieve waarde van het werk en van de opvoering bepalen. Het gaat in dit geval niet om de gunst van de lezer noch om de sympathie van de kunstenaars, maar om de kùnst! Onze toneelcritici moeten benevens toneelinstinct en inzicht in de dramatiek, ook beschikken over kennis van woordkunst, spel, mimiek, geschiedenis van het theater, enz. En... vooral de waarheid dienen! Vertolkers en toeschouwers hebben recht op verantwoorde recensies.
Ten slotte: wat eist de speler van het publiek?
Een volk is groot door zijn élite. Massaproducten of zgn. kunst voor de massa zijn vaak behendige profanering van geestelijke waarden en bederven de smaak van het volk. Kunst is nooit afgestemd op de wispelturige neigingen van de massa; zij blijft een festijn voor uitverkorenen!
Staat me toe, ten slotte, een wens uit te spreken. Geef ons een auteur die in zuivere dramatische taal, in levensechte personages en met al de hulpmiddelen van de moderne techniek, de problemen van onze tijd gestalte geeft. De auteur die daartoe in staat is, zal terugkeren tot de grote klassieke schrijvers, maar als kind van de twintigste eeuw de tragiek van onze tijd vertolken: de mens worstelend met hart en geest tegen de doodsangst, het lijdensprobleem, de eigen kleinheid, de hartstochten en vooral tegen de waanbeelden die zijn wezen verscheuren: Ik sta ten hoogsten top van leven en gevaren, / O schamel-schoone mensch, bedreigde door de zonde, / en toch, opstandig hart, van eigenwaan doorwonde, / gij kranke en broze. O mensch, o mensch, dat niets u sehende / van Lucifer's wild hart en Lucifer's ellende.
(M. Brauns s.j.)
ANTOON VANDER PLAETSE