Taptoe
Er woei een vlagerige wind. De straten glommen van den neerslag. Het regende bij tusschenpoozen. Toch was er een massa volk op de been. Tusschen het station en de Groen plaats kon men den dichten drom van wandelaars niet overzien. Met luid alarm braken trams en auto's er doorheen. Tergend joedelden ambulante draaiorgels.
Sprakeloos strompelde Dokus, te midden van die ontzet lende drukte, Melanie achterna. Geen oogenblik verloor hij den hoed van zijn dochter uit het oog. Vrij onzacht botste men tegen hem aan, trapte hem op de teenen en de keeren dat hij onwillekeurig revanche nam, schold men hem in een taaltje, waar hij geen woord van snapte, zoodat hij zich niet eens kon verweren. Zoo vorderde die rampzalige pro menade...
Op de Groote Markt was de drukte zoo mogelijk nog grooter. Flauwtjes en blauwig flakkerden de gasvlammentongetjes der illuminatie, langsheen den gevel van het a griorno verlichte Stadhuis, in den zwaaiende straal van schijnwerpers, gudste de regen nèer, zilverig...
Er heerschte daar een tumult als in tijden van troebelen.
De bereden politie paradeerde rondom het soldatenvolkje dat kleurige ballonnekens en smokende flambouwen torste. De straatjeugd had haar uitkijkposten veroverd. Bij trossen hingen de bengels aan de lantarenpalen. Enkelen waren zelfs op het bronzen lijk, van den door Brabo gevelden Reus geklauterd.
Plots schalden bazuinen.
Wild gejuich streek over de toeschouwers heèn.
Paardengetrappel zwol aan. De met ballonnekens beban gen staken werden opgestoken.
Op het balkon en in de vensters van het Stadhuis, be wogen zich zwarte schaduwen van genoodigden.
De menigte stuwde naar de trompetters toe.
En in de vroolijke onrust van den avond, schetterde