Vlaamsche Arbeid. Jaargang 25 [20]
(1930)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 426]
| |
Mijn grootvader
| |
[pagina 427]
| |
vele beekjes Leie- en Mandelwaarts kabbelen, waaromheen Noord- en Oostwaarts zachte heuvelen ophuppelen. Op anderhalf uur ten Westen lacht Thielt en even ver ten Oosten rijst Deinze. En naderbij ligt gevlochten de krans van weelderige wijken: de Kerssens, het Hoenderveld, de Kapellehoek, de Bunders, de Katteknok, het Goed Leven, de Vijvers, de Gavers en de Oosthoek. Zou het op rood veld vliegend zilveren duifken, met groenen olijftak in den bek, dat op het gemeentewapen prijkt, geen ongeëvenaarde evocatie van de ziel van Dentergem zijn? Een eeuw geleden, in het groote wendingsjaar, teldet u elf zonnige zomers; van den bevruchtenden Nederlandschen geest werd ook uw dorp toen gespeend, maar het kind is vader van den man. Rond uw een en twintigste jaar, spookten de rampzalige, zwarte jaren veertig, die het bevolkingscijfer van uw gemeente van 3.000 op 2.422 deden slinken, maar ú openbaarden het lijden van de menschen en lossloegen uit uw warm hart de vlam van medelijden en edelmoedigheid. En groot was de kracht van uw mannenjaren, toen de ijvervolle ‘Tijd en Vlijt’-er, herder Norb. ScherpereelGa naar voetnoot(1), in 1854 op de bevoegdheid en eensgezinde offervaardigheid van de besten uit zijn parochie beroep deed, ten einde een door zijn voorganger lang gekoesterd plan: het bouwen van een nieuwe kerk, ten uitvoer te brengen. Dit zijn momenten geweest, die u met al uw gaven opgetild hebben tot een door weldoen en ijverend arbeiden hoog geadeld leven. Uw romantische en sociale novellen zijn er een verre echo van, de opjubelende nieuwe, Gothische kerk, zette er de kroon op. Opgegroeid op een ter Kerssens gelegen uitgestrekte hoeve, hadt u al de schoonheden van de vreedzame Vlaamsche natuur van kindsbeen af ingedronken. Maar sociaal samenhoorigheidsgevoel riep u na de gruweljaren ten kom van het dorp, alwaar u uitstrooien kondt uw rijke mannelijke gaven als armmeester, bestuurder van de harmonie, ontvanger van de gemeente, schatbewaarder van de kerkfabriek, toezichter bij het bouwen van de nieuwe kerk, bouwer van een weezenhuis kortom begenadigde bezieler en rustelooze opwekker tot hooger, schooner leven van heel het kleine wereldje, dat een dorp heet. | |
[pagina 428]
| |
Of allen u in het hart droegen! In volle levensontplooiing velde de dood u toen neer. Van mond tot mond liep de mare en sloeg met verslagenheid. En rondom uw open graf stroomden velen samen, instemmend luisterend naar het trouwe vriendenwoord van burgemeester Opsomer, die prees den moed waarmede ge u toelegdet op al wat u werd toevertrouwd en dit van onderwijzer Ternest, roemend de ‘studie ter zelf-vorming en zelfvolmaking’ als uw geliefkoosde bezigheid, prijzend uw rechtschapenheid en uw liefde voor volk en taalGa naar voetnoot(1). In den dienst van uw volk stondt u geheel, niet enkel met het hart, maar ook met den geest. Ik snuffel in uw bibliotheek en ik ontdek er naast de stichtelijke en geschiedkundige boeken Fransche classieken, ik vind er oude legenden en volksboeken, ik ontmoet er heel de Vlaamsche romantiek: Conscience, David, Snieders, Snellaert, J. Van Beers, Pr. Van Duyse, Ledeganck, Heremans, J. de Laet, Zetterman; ik zie er de volksalmanakken van het Willemsfonds, de Nederduytsche Kunstbibliotheek, het Leesmuseum, het Nederduitsch Tijdschrift en letterkundig Jaarboek, het Taelverbond, de Nederduitsche Letteroefeningen: heel het Vlaamsche geestesleven van den tijd, al de pioniers en opbouwers van taal- en volksbewustzijn. Zij waren de lichten langs den weg van uw geestelijken opgang; de voortrekkers van het eerste uur waren ook uw vrienden en samen met hen ruktet u naar het Vlaamsche ideaal op. Het was de romantische lijd, de tijd van het literair weemoedvolle en idyllische, wonderbare en verre, de tijd ook van de renaissance onzer groote Middeleeuwen en boeiend wisten onze romantici van dit alles te vertellen. Hen nawandelend hebt u dan ook het literaire pad betreden en ons een viertal - nu lang vergeten - novellen nagelaten. Het zijn: 1) ‘Isidoor’ (Juni 1851), eerst verschenen in ‘Het Taelverbond, letterkundig tijdschrift’, 7e jg., 8e dl., p. 5-31, Antwerpen, J.E. Buschmann, 1851-52. Ook afzonderlijk uitgegeven te Antwerpen in den Nederduitschen Boekhandel van H. Peeters, 1851. | |
[pagina 429]
| |
2) ‘Het arme Weesmeisje’: een ware geschiedenis ten behoeve der noodlijdenden (64 pag.). (Gent, J. Tytgat. 1852.) 2) ‘De Verwoesting van Kerstenburg’: verhael uit de midden-eeuwen (135 pag.). (Gent, E. Vanderhaeghen, 1854.) In 1926 heruitgegeven als mengelwerk in het weekblad: ‘De Deinsche Burger’. Ook in het Fransch vertaald door E. de Borchgrave ‘Everard le Vautour’ (Paris-Tournai, Casterman, z.d.) 4) ‘De Ontmoeting bij de Bron’. Verschenen in het ‘Nederduitsch Tijdschrift’, III jg., 1e afl., p. 57-66 (Brussel, 1861). Deze novelle bekwam den 2n prijs in den door de redactie van het N.T. uitgeschreven prijskamp.
Isidoor, dat idyllisch verhaalt van hinderpalen die twee geliefden in den weg gelegd worden, is als novelle wel boeiend, maar ligt te veel in de gloeisfeer van romantische sentimentaliteit, en klinkt daarenboven vaak te onbeholpen en te moraliseerend, om ons nog te kunnen interesseeren. Het arme Weesmeisje, ons de droeve levensgeschiedenis van een arme vrouw en de verlatenheid van een haar overlevend dochtertje verhalend, leidt ons midden den socialen nood van den tijd. Devenyn acht het groot standsverschil en de ontoereikendheid van de bureelen van weldadigheid de oorzaak van de toen heerschende ellende. Het getuigt van sociaal inzicht, dat hij een roerend pleidooi houdt voor het op richten van liefdadigheidsgestichten ter opname van arme weezen, alsook voor het verschaffen van arbeid aan de behoeftigen. Van zijn sociale novelle, die ons een belangrijk document voor de kennis van de jaren veertig verschaft, gaat dus een bewust streven uit om maatschappelijke toestanden te beïnvloeden. Wanneer we daarenboven weten dat, dank zij dit boekje, er te Dentergem een weezenhuis gebouwd werd, dan hebben we alle reden den schrijver er van dankbaar te zijn. De Verwoesting van KerstenburgGa naar voetnoot(1) is een boeiende historische novelle, en Devenyn's beste en meest omvangrijk verhaal. | |
[pagina 430]
| |
De op Clara verliefde, maar afgewezen Walter van Straeten laat, in afwezigheid van haar vader Arnold van Kerstene, het meisje van edelen bloede door tusschenkomst van den roover Everaerd de Gier schaken. Met hun kostbaren buit op de vlucht, worden de roovers echter verrast door Koenraed van Stavele, Clara's verloofde, die op weg naar Kerstenburg was. Na een verwoed gevecht, gelukt het hem, Clara uit hun handen te rukken en er mee naar Kerstenburg te rijden. Terwijl beiden zich daar in innig samenzijn in liefkoozingen en zoete bespiegelingen vermeien, wordt het slot echter op 't onverwachts door de roovers weer aangevallen. Ze richten er een vreeselijk bloedbad aan, verwoesten het van onder tot boven en, na een wanhopigen strijd, nemen ze Clara gevangen. Ze wordt ontvoerd, maar Everaerd de Gier, die den aanval geleid had, komt tot inkeer, wanneer het door een toeval blijkt, dat hij de eigen zoon van Arnold's eerste vrouw is. Hij wreekt zich op Walter, verlost zijn halfzuster Clara en wordt kluizenaar. Een tijd nadien, onderneemt hij een laatsten tocht naar Kerstenburg, waar Koenraed en Clara gelukkig samen leven, biecht er alles op, bekomt vergiffenis en sterft. Deze levendige historische novelle biedt ons dus een aaneenschakeling van toevallige uiterlijke gebeurtenissen en avontuurlijke intrigues - besloten door een verrassende ontknooping. Er is de centrale figuur, Everaerd de Gier, die alle touwtjes in handen houdt, de twee geliefden eerst scheidt en ze dan weer vereent; de ietwat drakerige gebeurtenissen zelf - waarvan ik niet heb kunnen nagaan of ze al dan niet op historischen grondslag berusten - leiden er echter te vaak onze aandacht van af en verdoezelen wat ons nu van grooter belang schijnt: de strijd in de harten. Doch, het was de romantische trant, met zijn hartstocht voor wonder en avontuur. Ongetwijfeld wekt de novelle de illusie van | |
[pagina 431]
| |
het verleden op en rukt ons voor een oogenblik mee naar die wilde, heroïsche en sentimenteele tijden. Boeiend is ze ook, evenals een roman van Conscience, maar eigenaardig romantische taal en voorstellingen zijn natuurlijk niet van aard om moderne lezers te lokken. Iemand met taalgevoel, zal er ook niet altijd over de baan mee kunnen. Eenigszins gemoderniseerd, zou het verhaal wellicht nog in den smaak van het gewone volk vallen, zooals de opname in een provinciaal weekblad nog onlangs bewezen heeft. De bekroonde novelle, De Ontmoeting bij de Bron, is ten slotte weer een sentimenteele liefdesidylle, met alle gaven en fouten het genre en den tijd eigen.
Omvangrijk is uw literair nalatenschap niet en uitblinkend tot over latere geslachten is het ook niet geweest. Uw te kort leven was daartoe te zeer met algemeen sociale bemoeiingen vervuld. En ook uw geschriften zijn eigenlijk voortgevloeid uit uw streven naar volksveredeling: ze blijven getuigen van uw groote liefde tot onze taal - waarvan het bestaansrecht toen nog moest bewezen worden -, ze spreken van uw hartstocht voor het hooge en zedelijk goede, ze verkondigen den ongeschonden adel van uw ziel. Dit geeft u het recht op de blijvende erkentelijkheid, niet enkel van uw dorpsgenooten, maar ook van uw volk. Onder haar breeden mantel mag u ook de Vlaamsche romantiek nemen, u die er zoo 'n echt kind van waart. Doch ik zelf, die in de ontwikkeling van dit volk twee geslachten slachten verder sta, ben u den grootsten dank verschuldigd, ik die den klop van uw bloed door mijn leven draag. Zouden mijn hoogere hartstochten geen kinderen van de uwe zijn: mijn liefde voor taal en volk, mijn gevoel voor poëzie, mijn verlangen naar schoonheid en ideaal, het onophoudend aanvoelen van en het nooitvoldane heimwee naar het Eeuwige? Och ja! er zijn ook donkere vuren van innerlijke tegenspraak, die periodisch folterend opwalmen en in hun branding zooveel verteren, maar de forschere golfslag van uw overgeërfde bezieling zal me ten slotte onvertroebeld opstuwen. Deze hulde wilde ik brengen den dag van mijn vier en dertigste verjaring.
Dr. O. Dambre. Gentbrugge, 11 November 1930. |
|