Vlaamsche Arbeid. Jaargang 24 [19]
(1929)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| ||||||||
Het astronomisch wereldbeeld en zijn bezwarenIIHoofdstuk IIIZOOALS de kleine mensch leeft te midden van een wereld van hoornen, waaronder hij verdwijnt, te midden van dieren, waartegen hij het aflegt, aan den voet van bergen, die zich mijlen boven zijn hoofd verheffen, zoo leeft de aarde te midden van de reuzencentra, die ons zonnestelsel vormen. Zooals de mensch de meester is en de beschikker van zijn wereld, zoo is de aarde de meesteres en de beschikster van haar stelsel. Bedriegt niet in het leven ons vaak de schijn? Is niet vaak een luisterrijk koningschap de sluier over de macht van een minister of staatsman? Regeert niet vaak in den staat een anonymus, die achter de schermen blijft? Zijn het ten slotte de grooten dezer aarde, die de wereld leiden of staan achter hen verborgen, zielen van oneindig grooter innerlijke macht, wier denkkracht de geschiedenis richt? Is de uiterlijke figuratie hier niet vaak in strijd met de werkelijke verhouding? De theosophen spreken van de Meesters der Witte Loge, die verborgen voor het oog van de wereld, het lot besturen. En deSufi's weten van het bestaan van zielen op aarde, wier spheer van uitstraling zooveel maal grooter is dan die van den doorsnee mensch, zielen, die vaak in de bescheidenste vermomming, hun integreerende taak vervullen in het mechanisme van het gebeuren. In beide gevallen staan wij hier voor het verschijnsel van discrepantie tusschen uiterlijke, zichtbare hiërarchie, en innerlijke onzichtbare. De uiterlijke hiërarchie, die wij zien in de machtsverhoudingen in staat en maatschappij is alleen een bedriegelijke sluier over de werke- | ||||||||
[pagina 73]
| ||||||||
lijke innerlijke machtsverhouding. En zoo moge ons de uiterlijke figuratie van het zonnestelsel niet blind maken voor den innerlijken zin ervan. Die aarde loopt daar haar baan, onoogenschijnlijk, als bijkans de kleinste onder de zusteren, maar niettemin is zij de samenvatting van hen allen. Volledigheid is een ander woord voor volkomenheid. De volkomenste mensch is de volledigste mensch, de mensch in wien alle menschelijke mogelijkheden zijn uitgebalanceerd. Is die mensch altijd de meest in het oog springende? De volkomenste planeet is de volledige planeet. Maar die volledige planeet waarin al het planetelijke is uitgebalanceerd, hoeft daarom volstrekt nog niet het meest de aandacht te trekken. De aandacht trekken door uiterlijke afmeting of positie in de uiterlijke wereld is zeer bedriegelijk. Alleen de aarde is volledig in hare hoedanigheden. De hoedanigheid van de Zon is astrologisch een eenzijdige hoedanigheid. Zijn werking is de werking van de Zon, zooals die van de Maan maanwerking is, die van Mercurius mercuriuswerking. Die centra stralen allen één bepaald princiepe uit, één bepaalde kracht. De aarde heeft al die krachten in zich verzameld. In de metalen, in de planten bezit zij evenzooveele Zon-, Maan-, Mercurius-, Venus-, Mars-, Jupiter- en Saturnus-centra, die Zon-, Maan-, Mercurius- enz. werkingen uitstralen. De planeten zelf vertegenwoordigen slechts één kracht. De 7 planeten zijn de 7 tonen, de aarde hun grondtoon, die ze allen bevat. De 7 planeten zijn de 7 kleuren, de aarde het witte licht, dat allen inhoudt. Saturnus is een centrum voor de uitstraling van Saturnus-vibraties, de Maan voor maan-vibraties enz., de aarde een centrum, dat alle 7 krachten uitstraalt. En dit doet ons ook begrijpen, dat het menschenleven slechts kon ontstaan op die planeet, die alle 7 princiepen in zich bevat. Als er al leven is op Mars, op Venus, op Mercurius, dan is het zeer zeker een eenzijdig leven, een onovlledig leven en dus geen menschenleven. En afgezien van astrologie, ook de natuurkundige verhoudingen zijn op iedere planeet anders, anders dan op aarde. Zoolang men het menschenleven, den menschvorm nog ziet als toevallig, als het product van variatie en natuurlijke teeltkeuze, als een causale uitkomst van physische princiepen, kan men aannemen, dat onder andere omstandigheden menschelijke wezens kunnen leven, en dat Mars bewoond is. Maar wie weet, dat dit menschenleven, onder deze omstandigheden alleen mogelijk en denkbaar, symbool is, niet | ||||||||
[pagina 74]
| ||||||||
toevallig de uitkomst van teeltkeuze en strijd om het bestaan, niet ook een mechanisch-causale uitkomst, hij glimlacht over de speculaties omtrent Marsbewoners. Alles hangt ten slotte af van de vraag, wat is de mensch, welke is zijn plaats in het schema van evolutie? Het antwoord op deze vraag is te vinden in ons eigen hart, als het licht van onze ziel is ontstoken. Wiskundige berekeningen en verrekijkers kunnen niet het antwoord geven, nu niet en later niet, maar nog steeds staat boven de poort van inzicht de Delphische spreuk geschreven: ken U zelf. | ||||||||
Hoofdstuk IVHet oude wereldbeeld van Ptolemaeus, met de aarde in het midden, omgeven door de spheren, waarin zich de zon en de planeten bewegen, is een poging tot mystische interpretatie van de cosmische werkelijkheid. De oude beschavingen zijn altijd meer gericht geweest op de innerlijke waarheid achter de dingen. De alles overheerschende belangstelling voor anatomische catalogus-kennis, is eerst weggelegd geweest voor onze generaties. De moderne beschaving is blind voor de synthetische visie en voor de ziel en den zin, die leeft in al het zintuigelijk waarneembare. Dit zien we niet alleen in de wetenschap van de hemellichamen. We zien het ook in de langzame evolutie van de alchemie tot chemie, een ontwikkeling zeer zeker voor wie tot maatstaf neemt uiterlijke kennis van verschijnselen, maar een achteruitgang voor wie staat op het standpunt van innerlijk weten. We zien de plantkunde geworden tot een mechanische catalogiseering van namen volgens willekeurig gestelde caracteristica, terwijl diezelfde plantkunde vroeger was een kennis van de innerlijke eigenschappen der kruiden. De geschiedenis was in vroeger eeuwen meer een zinrijk interpreteeren van het uiterlijk gebeuren, een symbolische visie op de uiterlijke feitelijkheden. Onze geschiedkunde is de nauwgezette weergave van uiterlijke gebeurtenissen, zonder eenige vraag naar dieperen zin. Onze tijd denkt zich dit alles als ‘schon längst überwundenes’, maar de dag breekt eens aan, dat de menschheid zal staan met ledige handen. Het is daarom, dat de ouden geenerlei belang stelden in de anatomische structuur van den cosmos. De onmiddellijke oogindruk immers suggereerde hun een beeld, waardoor de zin achter de dingen ongeschonden zichtbaar was. En die innerlijke zin was hun klaarblijkelijk, door hun bestudeering van het leven in verband met de bewegingen aan | ||||||||
[pagina 75]
| ||||||||
den hemel. Het is deze wetenschap, die wij kennen als astrologie en die bestaan heeft, zoover als de historie zich laat volgen. Wie der dingen zin wil pijlen moet zich weten te verheffen boven den bedriegelijken schijn van deze grofstoffelijke wereld, die door de wijzen van alle eeuwen is gehouden voor den sluier van Maya. | ||||||||
Hoofdstuk VWij zijn door redeneering gekomen tot de conceptie van een zonnestelsel als een organisch geheel, een lichaam in het groot, waarvan de planeten de organen zijn en de zon het hart. De wetenschap ziet in het zonnestelsel ook een geheel, dat samenhangt, maar deze samenhang is voor de wetenschap een uiterlijke, mechanische samenhang, meer wat we kunnen nen noemen een systeem. Op een bepaalde plaats nu in dit zonnestelsel, gezien als een organisme, hebben wij ons de aarde te denken, er toe behoorend en er tegelijkertijd niet toe behoorend, zelf niet op haar beurt ook een orgaan vormend, maar toch in onverbrekelijk verband levend met dat organisme, een soort parasiet. En tegelijk zagen wij, dat onze aarde het resumé is van alle organen in het zonnestelsel, en dus in zekeren zin een copie in het klein van het groote organisme. Niet een copij naar de uiterlijke figuratie, maar naar het innerlijk princiepe, dat de zin is achter den uiterlijken vorm. Verder weten wij, dat de aarde in een zeer speciaal eng verband staat tot één der organen van het stelsel, een orgaan, dat in de astrologie zoo'n rol speelt, de Maan. De maan als dichtsbijgeplaatst hemellichaam loopt rond onze aarde, als het ware een beschermende ring vormend, om dàt lichaam, waarop zich de bedoeling der schepping volstrekt. Deze gezichtspunten suggereeren ons een conceptie, een beeld, dat ons niet onbekend is in het leven, waarmee wij vertrouwd zijn. Zij suggereeren ons namelijk het beeld van het ongeboren kind in het lichaam der moeder. Zoo zien wij in het zonnestelsel met zijn verschillende organen het moederlichaam en binnen de beschermende omsluiting van één dier organen, de baarmoeder, het lichaam van het ongeboren kind. Het kind maakt evenals de aarde deel uit van het moederorganisme en tegelijkertijd geen deel uit. Het kind is evenals de aarde een copie in het klein van het lichaam der moeder, het heele moederlichaam reflecteert zich in het kind. Ieder orgaan van de moeder is te vinden in het ongeboren kind, juist zooals ieder orgaan van het zonne- | ||||||||
[pagina 76]
| ||||||||
stelsel zich weerkaatst op de aarde. En evenals het kind in de baarmoeder leeft op de krachten van het geheele moederlichaam, zoo leeft de aarde op de krachten van het gansche zonnestelsel. Het beschermend moederlichaam is het milieu, waarin het kind leeft. Het zonnestelsel is de moeder, die de aarde in haar lichaam koestert. En de parallel verder vervolgend, is de maan de baarmoeder van het zonnestelsel en de baarmoeder de maan in de vrouw, beiden de vormgevende, beschermende princiepen in meer onmiddellijken zin. Het is daarom niet juist om, waar gesproken wordt van de combinatie aarde-maan, het accent te leggen op de aarde en de maan te beschouwen als de satelliet van de aarde. Neen, de maan is het orgaan in het zonnestelsel, zooals de baarmoeder het orgaan is in het lichaam van de vrouw, en niet het kind. En zoo is ook de aarde de formatie, die zich gevormd heeft binnen de koesterende omkringing van de maan, gelijk het kind leeft binnen de begrenzing van het vrouwelijk orgaan, de baarmoeder. Het is daarom dat de maan in de astrologie het vormgevende princiepe is, en dat het wassen en afnemen der maan van zoo groot belang is voor het leven op aarde. Bij wassende maan is het vormgevende princiepe toenemend, bij afnemende maan, neemt ook de vormgevende kracht af. Dit geloof, dat ook thans nog bestaat op het land, waar de boer door zijn contact met de natuur, de waarheid ervan steeds opnieuw ervaart, is oud als de wereld is. Ieder kent het verband tusschen de rythmen van den maancyclus en het rythme der vrouwelijke geslachtsfunkties. Er zijn verbanden, die een raadsel moeten blijven voor het materialistisch wetenschappelijke denken, doch die begrijpelijk worden voor wie begrip hebben van den dieperen zin der dingen. | ||||||||
Hoofdstuk VITegen deze philosophie der maan zal menigeen als bezwaar aanwenden, dat er meerdere manen zijn in 't zonnestelsel. Menigeen zal wijzen op 't feit dat Juppiter 8 manen heeft, Saturnus 10 manen, Mars 2 manen, Uranus 4 manen. Door al die manen wordt het maanprinciepe verduisterd. Men moet echter bedenken, dat het maanbeginsel het baarmoederbeginsel is, het omhullende beginsel. De gansche natuur werkt volgens dit princiepeGa naar voetnoot(1), en het is hierop, dat de oude Hindu- | ||||||||
[pagina 77]
| ||||||||
cosmogonie van het Wereld-ei berust. Het Wereld-ei der oude Hindu-mythologie is het omhullend princiepe, gedacht in zijn eerste verwerkelijking. Iedere vorm in de creatie is een omhulling van het leven, dat die vorm omsluit. Het ei is op aarde het meest caracteristieke beeld van dit cosmisch beginsel. Omnia ex ovo luidt het Latijnsche gezegde: alle dingen zijn uit het ei. Het is daarom, dat ieder orgaan van het menschelijk lichaam gepakt is in vliezen. In de vliezen uit zich het omhullend beginsel der schepping, in de taal der Hindus Akasha, in die van Boehme ‘das Maul’ genaamd. Aan den hemel zien wij de maan als het meest grandiose geval van omhulling, van ‘Akasha’. Het is dan ook niet te verwonderen, wanneer wij de organen van den Macrocosmos ‘in hulzen vervat’ vinden, d.w.z. omringd door manen, iedere maan als het ware representeerende één vlies. Waarom er meerdere manen loopen rond de planeten is moeilijk voor ons te zeggen. Er is natuurlijk een reden voor. Voor alles is een reden, achter alles is een dieperen zin. Waar men de oogen ook henenslaat, hoe diep men ook vorscht, overal zal men op werkelijkheid stuiten, die zwanger gaat van zin. Dat wij niet zien, dat wij niet den zin lezen is aan onze blindheid te wijten. De meerdere manen van Mars, Jupiter, Saturnus en Uranus mogen ons dus niet in den war brengen. De natuur kent overal varieteit, de natuur is onuitputtelijk in vondsten en aanpassingen en toepassingen, maar het beginsel achter al die vondsten, die aanpassingen en die toepassingen blijft hetzelfde. | ||||||||
Hooofdstuk VIIDe zeven ‘planeten’, zooals de astrologie Zon, Maan, Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus noemt zijn niet de eenige organen in het moederlichaam, het zonnestelsel. Daar zijn de asteroïden, daar is Eros, Uranus en Neptunus en daar zijn de kometen. Waarom werkt de astrologie - de oude in ieder geval - uitsluitend met de eerste zeven?Ga naar voetnoot(1) Omdat dit de belangrijksten zijn en omdat men van de werking der andere hemel-organen niets weet. De oude mystiek spreekt ook alleen over de zeven. | ||||||||
[pagina 78]
| ||||||||
In ‘De Signatura Rerum’ zegt de Duitsche mysticus Boehme het volgende volgende: ‘Man siehet am Firmament sieben Planeten und in der Erde siebenerlei Metalle, welche fix sind, also auch nur sieben Planeten, welche fix sind in ihrer Eigenschaft, das andere sind Mineralia minora, geringere Erze, also auch die Sterne.’ Boehme onderscheidt dus de organen van het zonnestelsel en de mineralen in hoofd- en neven-organen, hoofd- en neven-mineralen. Met het woord fix bedoeld hij ‘een bepaald uitgesproken karakter dragend’ dus in ‘de eerste plaats in aanmerking komend’ of kort gezegd hoofd-planeten en hoofd-mineralen. De indeeling in twee groepen kunnen wij ook maken voor de organen van den microcosmos, het menschelijk lichaam. We kunnen dus volgens Boehme de volgende parallellen opstellen.
De drie rijen van 7 vormen resp. de hoofdplaneten, de hoofd-mineralen en hoofd-organen. Onder de mineralen vertegenwoordigt het goud de zon, en onder de organen van het menschelijk lichaam vertegenwoordigt het hart de zon. Onder de planeten vertegenwoordigt de zon het hart, de maan de baarmoeder, Mercurius de blaas, enz. De wetenschappelijk denkende mensch inzonderheid de chemicus, zal niet in kunnen zien waarom de genoemde 7 mineralen zoo'n bevoorrechte plaats in nemen. De wetenschap der chemie kan hierop ook geen antwoord geven, ook zij ziet slechts den uiterlijken sluier en niet den innerlijken zin. De mysticus, wiens vermogen van waarneming oneindig fijner is, kan de innerlijke, de voor het oog verborgen hoedanigheden der dingen beleven, en zoo een zekere verwantschap, een zekere overeenkomst beleven tusschen de verborgen hoe- | ||||||||
[pagina 79]
| ||||||||
danigheden, de qualitates occultae van planeten, metalen en lichaamsdeelen. Het is iets analoogs aan de correspondenties die wij allen kennen b.v. het hoog en laag van tonen, het bittere en zoete van een gevoel, het gloeiende en koude van een kleur. Bij alle soortgelijke waardeeringen werkt er een perceptie mee, die dieper reikt, dan de bloot uiterlijke zintuigen. Het is de innerlijke zin, die een diepere laag, een meer werkelijke laag der dingen aanboort. En daarom zijn voor den mysticus de 7 metalen wel degelijk 7 uitverkoren mineralen, althans 7, die elk een hoofdkracht van den cosmos reflecteeren op hun wijze. Zoo zien wij dus ten slotte, dat zonnestelsel met al zijn organen als het moederorganisme en daarin gekoesterd en gevoed, onze aarde, de reflectie van dit organisme, in zichzelf bevattend al wat de moeder bevat, een cosmos voor zich, een compleetheid voor zich, een ware microcosmos van een macrocosmos. En het is ons vergund een blik te slaan op deze grootsche samenhangen, indien wij den dichten voorhang op zijde schuiven, die materialisme en stofgeloof hebben gesloten. | ||||||||
Hoofdstuk VIIIHet is onjuist om de volgende redeneering te volgen: De astrologie is gebouwd op de zevenvoudigheid van het planetenstelsel. Alles op aarde vertoont de zevenvoudigheid, die geldt voor het planetenstelsel. De menschen, de kleuren, de mineralen, de planten, de tonen vallen onder die zevenvoudigheid, omdat er buiten de aarde nu eenmaal zeven krachtcentra zijn, elk met een bepaalde werking. Een causaal verband dus. Als er twintig planeten waren met andere werkingen, zou er een geheel andere astrologie bestaan, gebaseerd op een twintigvoudigheid van planeetinvloeden. De ervaring demonstreert ons zeven planeten, ergo is het leven op aarde een zevenvoudigheid. Het is alsof men zegt: zeven verschillend gekleurde lampen werpen hun licht op een gegeven stuk grond. Ergo zijn er zeven soorten gekleurd licht op dat stuk grond. Had ik twintig verschillende lampen opgesteld, dan zouden er twintig verschillende schijnsels op dat stuk grond vallen. Hier zien wij een zuiver causaal-mechanisch verband. De zevenvoudigheid is hier toevallig, is een contingentie. Wij zien niet in, waarom er zeven lampen geplaatst zijn en niet 10 of 20 of 30. De empirie heeft ons 7 lampen getoond, een bloot onverklaard gegeven. Wie op deze wijze achter het mysterie der cosmische invloeden wil komen, kan | ||||||||
[pagina 80]
| ||||||||
lang zoeken. Hij komt niet verder dan het feit van het empirisch geconstateerde zevental en dan de feitelijkheid der empirisch geconstateerde werkingen en invloeden. Deze redevoering is een tusschending tusschen empirische wetenschap en mystieke natuurphilosophie. De zevenvoudigheid van het planetenstelsel is op deze wijze een primair gegeven en is een empirisch gegeven, dus contingent, toevallig. En het gevolg van die zevenvoudigheid aan den hemel is een zevenvoudigheid op aarde, die dus ook toevallig is. Maar wie het leven op aarde niet toevallig ziet, maar symbolisch zóó en niet anders, omdat het zóó en niet anders moest zijn, omdat het leven op aarde en zijn bekroning, de mensch, zóó en niet anders moest zijn, die begrijpt waarom ook aan den hemel een systeem moest roteeren, dat parallel loopt aan de hoedanigheid van het aardeleven. Want, en dit is de as van zijn geheele betoog, het gaat om den mensch. De heele evolutie door, vanaf dien eersten scheppingsmorgen ‘toen in den beginne het Woord was’, heeft God, heeft de gansche creatie gewacht op dien grooten middag, dat de menschengestalte zich zou opheffen uit het stof van den grond. Die gansche schepping heeft slechts den mensch tot bedoeling gehad. Die gansche evolutie is slechts de geleidelijke wording van den mensch. De cosmogonie is in waarheid een anthropogonie, een menschwording. ‘When the soul comes on earth, zegt de groote philosooph-myticus Murshid Inayat Khan, it receives an offering from the whole universe; and that offering is the body in which to function. It is not offered to the soul only by the parents, but by the ancesters, the nation, the race, into which the soul in born, and by the whole human race. This body is not only an offering of the human race, but is an outcome of something that the whole world has produced for ages; a clay which has been prepared so that in its very development it has become more intelligent, more radiant and more living; a clay which appeared first in the mineral kingdom, which developped in the vegetable kingdom, which then appeared as the animal, and which was finished in the making of that body, which is offered to the new coming soul.’Ga naar voetnoot(1) En elders ‘out of these forms came gradually from the mineral, the vegetable kingdom and from the animal the human race, thus providing for the Divine Spirit the bodies which It has needed from the time It centred Itself in one point.’ | ||||||||
[pagina 81]
| ||||||||
Als dus het menschenleven een zevenvoudigheid van hoedanigheden vertoont, ligt de reden hiervoor diep in den kern der dingen en die reden is tevens de reden voor de zevenvoudigheid van de planeten. Zoo gezien is de cosmos, het zonnestelsel, een eerste openbaring van het menschprinciepe, een mensch in het groot, een makranthropos, en zijn organisatie is niet toevallig, een bloot empirisch gegeven, maar voortvloeiende uit den kern van het bestaan en uit zijn diepste bedoeling. | ||||||||
Hoofdstuk IXDe vraag is thans: bevindt ons zonnestelsel zich willekeurig ergens in de wereldruimte te midden van een eindeloos aantal soortgelijke stelsels? Deze vraag wordt door de huidige astronomie bevestigend beantwoord. De moderne astronomie suggereert ons het beeld van het land, waarin eindeloos de dorpen en gehuchten verspreid liggen zonder verder verband. Wel constateert zij overal dezelfde bouwstoffen en dezelfde natuurwetten als in ons stelsel maar zij vraagt zich niet af, wat is de zin van deze overeenkomst, wat waarheid moet schuil gaan achter die eindelooze veelheid. Daar is in dit wereldbeeld tusschen de vaste sterren geen verband denkbaar, dat uitrijst boven het verband tusschen door den gril van den wind verstrooide zandkorrels. Het zonnestelsel wordt dan ook gedacht als een nietig atoom, te midden van een immensiteit van werelden en in deze conceptie culmineert de moderne wereld-orienteering. Maar in de nacht der tijden verliest zich de wetenschap van den gordel van sterrebeelden, die in een reuzencirkel ons planetenorganisme omgeeft. Een gordel van sterren houdt de wacht en niet een cordon van zinloos gegroepeerde eenheden, maar een gordel van 12 in hun aard vast omschreven entiteiten, krachtprinciepen, de sterrenbeelden van den dierenriem. Indien het eens waar was, dat inderdaad die twaalfvoudigheid van wezenheid op waarheid berustte, indien wij hier inderdaad stuitten op een in de natuur gevestigde ordening, cirkelvormig aan alle kanten ons zonnelichaam omringend, dan kan niet langer worden volgehouden, dat het planetenstelsel klakkeloos ergens in het universum zweeft. Dan zou blijken, dat althans een deel van dat sterrenheelal, organisch hoorde bij het zonnestelsel, dus bij onze aarde, dus bij den mensch. Blijken zou, dat het zonnestelsel niet uit was bij de baan van Neptunus, maar dat eindeloos ver zich de uitloopers van dit organisme in de ruimte zouden verliezen. En inderdaad moet de dierenriem een door de natuur | ||||||||
[pagina 82]
| ||||||||
zelve gesteld reuzensymbool zijn, want hij vormt een der integreerende elementen van de wetenschap der astrologie. Wie de astrologie, wie de leer van den invloed der hemellichamen voor een sprookje houdt, moet in de namen van de dierenriemteekens de uitingen zien van de kinderlijke phantasie onzer verre voorouders, een phantasie, die figuren meende te zien in de combinaties van lichtpunten aan het firmament, zooals een kind in de bloemen van het behangselpapier. Maar wie bedenkt in hoe veel inniger contact de verre voorgeslachten geleefd hebben met de fijnere princiepen der natuur, hoe veel meer zij toegang hadden tot de diepere lagen der werkelijkheid, hij moet wijsheid erkennen in die oeroude symboliek van den dierenriem. De oude sterrenkundigen, de eersten, die namen gaven aan de sterrenbeelden waren zieners, die de qualitates occultae der dingen aanvoelden, die den zin lazen achter iedere verschijning. Ook de groote Heiden wist het: ‘Alles vergängliche ist nur ein Gleichnis.’ Die oudste astrologen hebben krachtens hun fijner intuitief vermogen de ‘Gesamtwirkung’ van een sterrebeeld aangevoeld en geinterpreteerd als analoog aan op aarde bekende hoedanigheden. De verborgen qualiteit van het sterrebeeld Taurus, hebben zij verwant gevoeld aan de hoedanigheid, aan het samenvattend karakter van den stier. En even-zoo bleefden zij verwantschap van wezen tusschen Aries en een ram, tusschen Leo en een leeuw. En hoe is het mogelijk, dat een zelfde qualiteit zich aan het firmament vertoont als sterrebeeld en op de aarde als een dier? De moderne wetenschap, het moderne denken kan hier niet anders dan de dolste willekeur in zien, de kinderlijkste verbeelding. Maar de mysticus weet a priori, dat in de creatie alles met alles moet samenhangen, dat alles met alles analoog moet zijn. Zoo boven zoo beneden. Als de planeten hun analogon in de aardsche verhoudingen hebben, waarom dan ook niet de vaste sterren? Het astronomisch wereldbeeld is niet iets, dat zich van nature opdringt. Het is de vrucht van lange becijferingen. Onmiddellijk zich opdringend is de oogindruk van den besterden hemel, als iets wat deel uitmaakt van onze wereld.
(Wordt vervolgt.) L. HOYACK. |
|