| |
| |
| |
Achttiendeeuwsche gruwel-spelen
I
DE Heer C. Huysmans, Oud-minister van Wetenschappen en Kunsten, die in zijn jeugd het handschrift van het bekende misteriespel ‘De Menschwordingh’ ontdekte, en vóór kort kon vaststellen dat de auteur er van onze voornaamste zeventiendeeuwsche dichter M. de Swaen is, geraakte onlangs in het bezit van nog andere onbekende handschriften, welke evenals het vorige, afkomstig zijn van de Bilsensche rederijkerskamer ‘De Veltbloem’.
De Heer Huysmans was zoo vriendelijk ons deze handschriften ter inzage te geven, waarvoor wij hem onzen oprechten dank betuigen. Wij ontvingen in het geheel zes handschriften, welke ieder een tooneelspel bevatten. Schrijversnamen of titels niet opgegeven. Er komen drie treurspelen voor, twee kluchten en een allegorisch spel.
De treurspelen putten beurtelings hun stof uit de Russische, Turksche en Fransche geschiedenis. Het eerste speelt aan het Russische hof ten tijde van Peter den Groote; het tweede behandelt episoden uit de tragische gebeurtenissen, welke plaats grepen aan het Turksche hof; Hendrik III van Frankrijk is de held van het derde spel. Het allegorisch stuk verbeeldt de vier leeftijden van den mensch door de vier jaargetijden en heeft sterk moraliseerende bedoelingen. Een der kluchten - ze wordt ‘Badiment van 't jaar 1733’ geheeten - heeft als onderwerp een heel rare vrijage en daarnaast staan eenige twist, kijf- en vechtooneelen van een ‘quaede’ vrouw en haar dito man; de tweede klucht is bijna letterlijk de eerste, met weglating van vorige huiselijke tooneelen.
Deze spelen hebben hun waarde. Ze is heel zeker niet te zoeken op aesthetisch gebied, want buiten misschien heel even soms het allegorisch spel, dat een paar kleurige en levendige
| |
| |
tooneelen bevat, en sappige grepen uit volksleven en volkstaal te genieten biedt, hebben we te doen met gewone doorsneerederijkersprodukten. Het is op gebied van folklore en taal, van de geschiedenis der rederijkers en hun tooneel, dat deze spelen wel belang krijgen.
De Heer Huysmans zal ongetwijfeld zelf wel eens omstandig schrijven over zijn handschriften. In afwachting dat zulks gebeure, zullen we - met vriendelijke toestemming van den eigenaar - een korte studie wijden aan de treurspelen, niet omdat we deze verdienstelijker achten dan b.v. het allegorisch spel, maar omdat ze in 't bizonger onze belangstelling opwekten. En die deden ze hierom: deze stukken zijn gruwelspelen, en wel zeer eigenaardige specimens van het genre, en wij hielden ons in den laatsten tijd o.a. bezig met een onderzoek naar 't gruwelijke in ons XVIIe en XVIIIe eeuwsche tooneel; dit heeft toen, als men weet, een gewichtige rol gespeeld op de planken.
* * *
Vooreerst wat zakelijkheden.
Wij hebben reeds medegedeeld dat er bij de stukken geen schrijversnamen of titels vermeld staan. In een agenda van de ‘Veltbloem’ welke eveneens in het bezit is van den Heer Huysmans, wordt het Turksche treurspel ‘Bajazeth’ genaamd. Wij zullen dezen titel ook maar aannemen, alhoewel hij ons slecht gekozen lijkt, daar Bajazeth niet het voornaamste personage is uit het stuk. Het Russische en Flansche treurspel zullen we beurtelings ‘Petrowits’ en ‘Henricus III’ noemen, naar de twee hoofdpersonages.
De twee spelen ‘Petrowits’ en ‘Bajazeth’ zijn van denzelfden schrijver. Hieromtrent bestaat geen twijfel. Zij bieden in alles de meest opvallende gelijkenis: in de keuze en behandeling der stof, den bouw der stukken, den stijl en de taal. Ten slotte komen er nog haast woordelijk overeenstemmende plaatsen voor. Bij voorbeeld:
‘Petrowits’, 3e vertoogh, 3e uytganck
Wanneer een noorts ghedruys in volle see comt blaesen,
soo siet men 't heftigh nat, en holle baeren raesen,
'n Ontstuymigh Element, swelt op den hemel aen,
en even siet men haest dat fel ghedruys vergaen.
Wat stormen, wat tempeest wat dolle noorde winden,
en sijnder nu ter tijdt in Ruslant niet te vinden?
‘Bajazeth’, 1e vertoogh, 5e uytganck.
Wanneer een noorts ghedruys, met felle maght comt blaesen,
soo siet men 't heftigh nat, en holle baeren raesen
| |
| |
het Grimment Element swelt op den hemel aen
en weder siet men eens dat fel ghedruys vergaen.
Wat stormen wat tempeest, wat dolle noorde winden,
en sijnder in het rijck, jae in dit hoff te vinden...
Het treurspel ‘Henricus III’ werd geheel onder den invloed van ‘Petrowits’ en ‘Bajazeth’ geschreven. Beide stukken hebben den schrijver als model en voorraadskamer gediend. Tot bewijs o.a. volgend voorbeeld:
‘Bajazeth’ 2e vertoogh, 2e uytganck.
Naar dat ick 't woest bestier des rijckse heb aenghenomen,
en tot den hoogsten top van eere ben ghecomen
dat ick heb in de hant den schepter en de croon,
en sit naer rechten wensch op keyserlycken throon,
de reeden leert mij claer, waer ick ben aen verbonden
dat staepel mijne croon voor eerst op vaste gronden,
want seecker naer mij dunckt, het dient al meer versint
hoe men een croon behaalt, als hoe men rycken wint.
Als dees gestapelt is, dan doen de trommels roeren
en mijnen halven maen door heel de werelt voeren...
‘Henricus III’, 2e vertoogh, 1e uytganck.
Nu ik het woest bestier van poolen ben ontslaegen
hoop ick in volle rust, de franse Croon te draegen,
Die mij als naeste bloet, met volle reght toeviel,
als Carel mijnen Broer uytblies syn groote siel,
De reeden leert mij claer, waeraen ik ben verbonden,
dat stapel mijne croon, voor eerst op vaste gronden,
want seeker nae mij dunckt, het dient al meer versint,
hoe men een croon behaut, dan hoe men rijcken wint.
Als dees gestapelt is, dan doen de trommels roeren
en heel Europa door, mijn oorlogstochten voeren...
Met dit treurspel zullen wij ons verder niet meer inlaten. Het is een flauwe navolging van de twee vorige en biedt volstrekt niets speciaal-eigens. Achter het stuk komt een lijst voor met tooneel-aanduidingen, welke belangrijk zijn voor de wijze van opvoeren; van deze lijst maken we verder wel eens gebruik. Het stuk werd te Bilsen gespeeld door de ‘Veltbloem’ in 1788.
* * *
Over het tijdstip van ontstaan licht ons enkel ‘Petrowits’ in. In de voorrede komt deze mededeeling voor:
Then is maer jaeren thien en ses omtrent gheleeden,
dat men den vorst nogh sagh, in ons neerlanse steeden,
terwijl dat Petrowits den Erfprins van syn croon,
syn vader onversaeft wau setten uyt den troon.
| |
| |
Het voorval welk de schrijver heeft behandeld, greep plaats in 1717; 16 jaar later werd het stuk geschreven, dus in 1733.
Wij vonden tot hiertoe van deze stukken geen enkel spoor. Laten we hier terloops vermelden dat er in Holland tooneelstukken met den naam ‘Bajazeth’ verschenen. Een werd er geschreven door Thomas Arents in 1682; het tweede door het Amsterdamsche dichtgenootschap ‘In magnis voluisse sat est’ in 1684. Of onze Vlaamsche rederijker - dat hij Vlaming is, blijkt ten klaarste o.a. uit de taal - deze stukken kende en er eenigen invloed van onderging, kunnen wij niet uitmaken, want wij hebben deze werken niet kunnen inzien. Met Racine's stuk ‘Bajacet’ heeft ons spel niets te maken.
* * *
Het stuk ‘Petrowits’ ontleent zijn stof aan een episode uit het leven van Peter den Groote van Rusland. In 1697 begon deze vorst zijn reizen door Europa, na eerst een samenzwering van Strelitz door bloedige straffen gewroken te hebben. Kort daarop volgt een tweede opstand, welke de Czar op nog vreeselijker wijze dempt. In 1717 onderneemt hij een nieuwen tocht, en bij zijn terugkeer doet hij zijn zoon Alexis en diens vrienden om het leven brengen, onder beschuldiging van aanslag op zijn troon. Het is deze laatste gebeurtenis, welke in ‘Petrowits’ wordt behandeld.
Hier volgt de inhoud van het stuk:
Eerste ‘vertoogh’.
‘Eersucht’ komt Petrowits in zijn slaap aanzetten van zijn vaders afwezigheid gebruik te maken om den troon te bemachtigen. ‘Vrees’ bestrijdt ‘Eersucht’ doch ‘duyvel’ jaagt haar op de vlucht, zoodat ‘Eersucht’ de bovenhand behoudt. Petrowits zal het stoute stuk wagen; hij wint al dadelijk door geld den Patriark voor zijn plan. Moscovietsche soldaten klagen bitter over de slechte tijden: geen oorlog dus geen brood; zij schudden reizende kooplie uit. Petrowits haalt enkele grooten over, andere weerstaan. Petrowits' moeder Ottokesa poogt vruchteloos haar zoon van de gevaarlijke onderneming te doen afzien. Na dit onderhoud komt de Patriark meedeelen dat de Czar terugkeert.
Tweede ‘vertoogh’.
De Czar heeft van het oproer gehoord. Petrowits komt hem deemoedig-veinzend begroeten, doch de Czar vaart tegen hem en den Patriark uit en doet beiden aanhouden. De Czar laat de andere medeplichtigen voor zich verschijnen en in 't gevang werpen. Petrowits vlucht uit het paleis, waar hij bewaakt werd. Soldaten berichten het den Czar; zij krijgen
| |
| |
last den prins op te sporen. De Patriark wordt voor den raad gebracht en ter dood veroordeeld.
Derde ‘vertoogh’.
Petrowits, die werd ingehaald, verschijnt voor den Czar, welke hem met verwijten overlaadt. Het tooneel eindigt met een terechtstelling - niet die van Petrowits. Daarna volgt de strafuitvoering van den Patriark; zij neemt een tooneel in beslag. De bisschop en een ander hoog Heer smeeken den Czar om genade voor zijn zoon - te vergeefs. Petrowits wordt door zijn vader gedwongen afstand te doen van den troon ten voordeele van zijn zoon. Deze wordt door den Czar als zijn opvolger aangeduid. Een medeplichtige, die tot ballingschap werd veroordeeld, vertrekt met zijn familie al klagend en jammerend.
Vierde ‘vertoogh’.
De gouverneur Novogorod wordt uit de gevangenis gehaald en met langdurige en ijselijke folteringen ter dood gebracht; dit beslaat heel het eerste tooneel. Generaal Gleboff ondergaat hetzelfde lot. De Czar heeft thans de hoofden van het oproer getroffen en zal weer rustig op den troon kunnen zitten, zeggen zijn hoflieden, doch hij merkt aan dat er de prins nog steeds in en beveelt dat zijn ‘proces sal gemaekt worden’. De moeder van Petrowit klaagt over 't droeve lot dat haar zoon te wachten staat; er komt een gezant uit Weenen om voor hem ten beste te spreken. De Czar deelt hem mee dat de prins in de handen van 't gerecht is en dit zijn loop moet hebben; er wordt een doodvonnis geveld. Men leest het den prins voor en hij breekt uit in smeekigen en klachten; ten slotte sterft hij uit angst.
* * *
Voor ‘Bajazeth’ heeft de schrijver geput uit meer dan één bloedige gebeurtenis, aan het Turksche hof voorgevallen. Hierbij de voornaamste.
Bajacet, zoon van den Sultan Ahmed-Kan I, stond tegen zijn vader op, die zijn anderen zoon Zelim als zijn opvolger had aangeduid. Hij werd overwonnen en zocht een onderkomen bij den koning van Perzië die hem uitleverde aan zijn vader tegen betaling van 400 goudstukken. Hij werd met zijn vijf zonen geworgd in 1561.
Bajacet II, zoon van Mahommet II, de overwinnaar van Konstantinopel, volgde zijn vader op in 1481. Zijn broeder Djim betwistte hem de kroon, doch moest het onderspit delven, Bajacet deed hem in Italië vergiftigen, waar hij zich verscholen hield. Bajacet ondernam een veldtocht tegen de Mamelouks van Egypte, doch kon hun macht niet breken. In Europa versloeg hij de Moldaven en overweldigde Bosnië en
| |
| |
Croatië. In 1512 dwongen de Janitsaren hem den troon af te staan ten voordeelen van zijn zoon Zelim-Khan I, die hem kort daarop deed vergiftigen.
Inhoud van ‘Bajazeth’:
Eerste ‘vertoogh’.
Bajazeth, de groote Sultan van Turkije, die het land tot ongehoorde macht en aanzien heeft opgevoerd, voelt zich oud en zwak worden en zou graag den troon overlaten aan zijn oudsten zoon Achmet. Daartegen verzetten zich echter de Janitsaren, welke over het opvolgingsrecht beschikken. Vruchteloos tracht de vorst hen door gunsten en geschenken tot zijn voornemen te winnen. Zelim, die ingelicht werd over de inzichten zijns vaders, trekt tegen hem te velde; Achmet snelt hem met 's keizers leger te gemoet. De veldslag grijpt plaats en Achmet behaalt de overwinning, doch Zelim ontsnapt. Daarmee is echter de zaak niet beslecht ten voordeele van Bajazeth en Achmet, want de Janitsaren staan op, dringen gewapenderhand het paleis van den vorst binnen, en deze stemt er in toe aan Zelim de kroon af te staan.
Tweede ‘vertoogh’.
Zelim wordt Sultan gekroond en Bajazeth gaat een teruggetrokken leven leiden. Hij wordt ziek en Zelim zendt zijn lijfarts met de opdracht hem te vergiftigen, wat gebeurt. Wanneer de arts terugkeert, wordt hij door Zelim van moord op zijn vader beschuldigd en aan den beul overgelevrd. Achmet, de verstooten oudste zoon, besluit Zelim van kant te helpen, want ‘ick moort of word vermoort’, zegt hij. Met de hulp van een op Zelim verbolgen edelman, poogt hij hem te vergiftigen, doch 't lekt uit en de medeplichtige wordt ter dood gebracht.
Derde ‘vertoogh’.
Achmet wordt gevangen genomen en voor Zelim gebracht met zijn zonen; ze worden alle geworgd. Een jonge broeder van Zelim, Corchut, een onschadelijk mensch, die zich met staatszaken niet heeft ingelaten, blijft nog over en wijl hij vreest vermoord te worden, vlucht hij bij een landman; deze verraadt hem echter en Zelim geeft bevel Corchut te gaan dooden. Zelim's wreedheden wekken verontwaardiging bij 't volk en een oproer begint te broeien. Zelim bezweert het gevaar door openbare boete; priesters en monniken laat hij bidden voor Corchut's ziel, den bevelhebber en de soldaten, die hij met den moord op Corchut had belast, doet hij wreedschijnheilig ombrengen.
Vierde ‘vertoogh’.
Ambassadeurs van Hongarije en Egypte komen den Sultan vredesvoorstellen doen, doch worden op scheldwoorden
| |
| |
en bedreigingen onthaald. Oorlog tegen Egypte, veldslag die ten voordeele der Turken uitvalt. De Egyptische vorst wordt gevangen genomen, en door vleierij, beloften, bedreigingen en ijselijke folteringen tracht Zelim hem te bewegen den grooten schat, dien hij bezit aan te wijzen, doch alles blijft vruchteloos en de koning wordt vermoord. Slottooneel: Zelim sterft, door wroeging half waanzinnig geworden.
* * *
Beide stukken zijn historische gruwelspelen. Zooals reeds zal gebleken zijn uit de inhoudsopgaven, wordt hier een bonte reeks gebeurtenissen ten tooneele gevoerd, die als geheel griezelige bloedverhalen doch geen drama's uitmaken.
Er is nochtans in beide stukken wel iets van een dramatische handeling aanwezig, doch ze wordt niet uitgewerkt tot een geleidelijk zich ontwikkelend, vastsluitend homogeen geheel.
In ‘Petrowits’ steekt deze handeling: de afwezigheid van den Czar brengt zijn zoon er toe een kans te wagen om zijn vaders troon te bemachtigen, doch de poging mislukt deerlijk.
Uit dit gegeven had de schrijver wel stof kunnen halen om een drama op te bouwen; 't is een kern van handeling die hij maar had te laten uitgroeien, en dit ware wellicht ook gebeurd, ware hij nu eenmaal... geen rederijker geweest.
Bewuste handeling wordt thans maar heel even aangeraakt. Vóór de prins iets belangrijks heeft tot stand gebracht, verschijnt reeds de keizer en 't plan valt in duigen, vóór het nog een begin van uitvoering heeft gekregen. Daaruit volgt dat er volstrekt geen botsing of strijd plaats grijpt, dat er dus niets gebeurt, want zoohaast Petrowits verneemt dat zijn vader over de grenzen is, valt de schrik hem op 't lijf en wordt de stoute oproermaker tam en zoet als een lammeke. Aan zijn plan durft hij niet eens meer denken, maar trekt beteuterd den Czar te gemoet om hem deemoedig hulde te brengen; niets beters verhoopt hij dan dat de keizer niets zal afweten van 't gebeurde. De heele onderneming is dan ook weinig meer dan een kwajongensstreek, tijdens vaders afwezigheid uitgehaald.
In éen enkel bedrijf wordt deze stof afgehandeld. Wat daarna nog volgt - nog drie bedrijven asjeblief! - is niets anders dan het uitdeelen van straffen door den verbolgen vorst. 't Zijn meestal dingen, die als gekapt stroo aan mekaar hangen.
Er is in het spel wel een draad, die van het eerste bedrijf over en soms door de drie andere heenloopt, tot het einde toe:
| |
| |
het lot van Petrowits, waarover we in 't onzekere blijven verkeeren. De vlucht van den prins, zijn achterhaling, zijn proces, de tusschenkomst van enkele gezaghebbende personnages en zelfs van den gezant van Weenen, dit alles is blijkbaar bedoeld om twijfel over het lot van den prins te laten heerschen, docht deze twijfel is uiterst gering, want de wreedaardige wijze, waarop de Czar te werk gaat met Petrowits' medeplichtigen, laat weinig hoop over dat hij vergevingsgezind zal worden gestemd tegenover den hoofdschuldige, al is deze dan nog zijn eigen zoon. De draad waarvan spraak is dan erg broos, en niet bij machte de onsamenhangende deelen der drie laatste bedrijven iets of wat onderling te verbinden.
Het treurspel ‘Bajazeth’ is heelemaal in denzelfden trant gebouwd als ‘Petrowits’. De handeling die hier ook, evenals ginder aanwezig is, wordt nogmaals slechts benuttigd in het eerste bedrijf, en wat er in de drie overige nog wordt vertoond is weer eens een reeks voorvallen, die meestal willekeurig naast elkaar worden gesteld. Het gebrek aan eenheid is hier nog opvallender dan in ‘Petrowits’.
De handeling is anders wel grootsch, doch ze wordt nogmaals slechts oppervlakkig-vluchtig geschetst. De machtige sultan Bajazeth wil zijn zoon Achmet op den troon plaatsen, doch stoot op de hardnekkige weigering van de koppige Janitsaren, die Zelim verkiezen. Hier staan dus twee geweldige machten tegenover elkaar, en daaruit had een scherp konflikt met heftig gebeuren kunnen groeien, doch in het stuk komt daarvan weinig of niets terecht.
Zeker is de handeling veel krachtiger dan in ‘Petrowits’ waar haast niets gebeurt, door den veldslag tusschen Achmet's en Zelim's troepen, en den overval op het paleis van den Sultan, doch deze laatste, die bijlange niet zoo machtig en geweldig blijkt te zijn als zijn eerste optreden mocht laten vermoeden, geeft plots-onverwachts toe, zoodat de forschaanzwellende aktie zwak-lam doodloopt.
Al wat thans nog volgt - weer eens drie bedrijven! - is het relaas van Zelim's gedragingen als Sultan tot aan zijn dood: hoe hij al zijn familieleden uitmoordt, de monsterachtigste schelmstukken bedrijft, met gruwelijke wreedheid zijn slachtoffers behandelt, politieke dwaasheden uithaalt en ten slotte plots, door wroeging opgevreten, gaat sterven - ongeveer een dood als Petrowits, die bij 't vernemen van zijn doodvonnis opeens bezwijkt... uit angst, och arme! Zoo 'n dappere prins toch!
***
Met de karakteristiek is het gesteld als met het voorafgaande: 't is ook op-en-top rederijkerswerk. De personages die in grooten getale voorkomen, zijn houterig-stijve poppen,
| |
| |
zonder ziel of leven of onmogelijk-belachelijke scheppingen van een naïef-dwaze verbeelding. Een treffend voorbeeld van beide genres krijgen we beurtelings met den Czar en Zelim.
Daar leeft in deze personages zoo weinig waar-menschelijks, dikwijls zelfs heelemaal niets. Bij den Czar valt dit scherp op. Deze is vorst en... vader. Wie hem verongelijkte is immers zijn zoon. Welnu, van deze tweeheid is in het stuk niets te bespeuren. Van 't begin tot 't einde is en blijft de Czar enkel de vorst, dien men zijn kroon wilde rooven, en die nu blaakt van verontwaardigden toorn en onverzaadbare wraakzucht. Van den vader, die toch, spijts alles, in hem moest leven, komt nooit iets te voorschijn. Zonder ooit de minste vermurwing achtervolgt hij zijn zoon met zijn straf; daar is nimmer in eenig woord of gebaar een trillinkje vaderlijk gevoel waar te nemen: koud als een steen blijft hij bij de smeekingen en klachten van zijn rampzalig kind:
Heer vader Groote vorst, soo ick u dus magh noemen,
ey wilt u eenigh soon op heden niet verdoemen.
Toont, toont eens vaders hert, en syt genadigh vorst,
schoon dat ich plichtigh ben, ick slaen op dese borst.
Vervloeck myn schandigh feyt, vervloeck myn voorig leven,
en al wat tegen u heb roekeloos bedreven,
tot nadeel van d'eerbiet, die ick u schuldigh ben,
als vader, vorst en Heer waervoor my plichtigh ken.
Hoe meynt ghy nu gepraemt myn gramschap te versachten,
Ghy had u Petrowits wel eerder mogen wachten,
twist-stoocker als ghy syt u bidden comt te laet,
terwyl het vier van vraeck in my versegelt staet.
Och vader mijnen Heer bedwingt togh uwen thooren,
en denkt wie dat ick ben, u soon alleen ghebooren,
vergeeft toch bid ick u het geen ick heb misdaen,
wilt u verlooren soo met geen twee roeden slaen.
Hoe spreekt gy soo verwant, ick segh, u comt niet naeder,
ick ken u voor geen soon, wat noemt gy my uw vaeder,
onteerder van u stam, en van myn groot gesagh,
seght eens oft ick u feyt gheduldigh leyden magh.
Zoo kan een vader - of hij is een abnormaal wezen - niet spreken, al misdeed zijn kind dan nog zoo zwaar tegen hem. Laten we, om dit scherper te doen uitkomen, de houding van den Czar vergelijken met die van een mensch uit vleesch en bloed, die in dezelfde omstandigheden verkeerde als hij, b.v. David. Toen deze koning-vader den dood van zijn oproerigen zoon vernam, die - erger nog dan Petrowits - met getogen zwaard tegen hem in het veld stond, toen ‘werd hij
| |
| |
door smart aangegrepen... en hij begon te weenen en zegde: ‘Mijn zoon Absalon! Absalon mijn zoon! Kon ik mijn leven voor het uwe geven! Mijn zoon Absalon! Absalon mijn zoon!’. David was een mensch. De Czar is een pop.
* * *
Uit vorige beschouwingen blijkt dat, zooals we schreven, deze stukken geen drama's zijn. Daar is geen doorgevoerde handeling aanwezig, daar is geen karakterteekening te bespeuren, daar komen geen tragische toestanden voor, daar ontstaat, na het eerste bedrijf, noch verwikkeling, noch botsing, noch strijd meer... 't wordt, zooals gezegd, het vertoonen van een bonte rij voorvallen, die losjes of heelemaal niet samenhangen. Deze stukken vermogen dan ook niet te boeien, zooals een waarachtig drama dit onvermijdelijk doet. Daar werd nochtans genoeg naar effekt gestreefd, maar met andere middelen, namelijk door geweldige en zenuwschokkende dingen voor te stellen, als veldslagen en gruwelen - deze laatste vooral! Gelegenheid om gruwelen te vertoonen bieden de menigvuldige terechtstellingen. In de drie laatste bedrijven van ‘Petrowits’, waaraan alle handeling ontbreekt, moet van de folteringen der ter dood veroordeelden hoofdzakelijk het effekt uitgaan! Deze zijn dan ook opvallend verzorgd. Er wordt gestreefd naar afwisseling en climax. 't Mocht anders eentonig worden!
Dr V. CELEN.
|
|