Vlaamsche Arbeid. Jaargang 16
(1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
[Nummer 9]Het nationaal gevoel in de Nederlandsche historische liederen der 16de eeuw.Aanteekeningen naar aanleiding van HET GEUZENLIEDBOEK uit de nalatenschap van Dr E.T. KUIPER, uitgegeven door P. Leendertz. Zutphen, W.J. Thieme & Co, 2 deelen, 1924-1925. Er is in den laatsten tijd, in de Nederlandsche historische wereld, een pennetwist ontstaan over wat men genoemd heeft - een weinig gelukkige uitdrukking misschien - de Groot- en de Klein-Nederlandsche traditie in de historiographie van de geschiedenis der Nederlanden. Het woord ‘Groot-Nederland’ kon wellicht aanleiding geven tot verkeerde opvattingen: het werd in de na-oorlogsche jaren als een politiek begrip door verschillende partijen gebruikt - en ook misbruikt -, zoodat men gemakkelijk een verdere bedoeling zou gaan zoeken bij wie het woord in zuiver wetenschappelijken zin zou wenschen te gebruiken. Het opgeworpen vraagstuk is echter niet nieuw: practisch heeft ieder geschiedschrijver die er toe kwam een synthetisch overzicht onzer geschiedenis te schrijven, er moeten rekenschap mee houden en is verplicht geweest er een oplossing aan te geven.Ga naar voetnoot1) Scherp staan daarbij de stellingen tegenover mekaar. Eenerzijds - om de meest karakteristieke uitingen te nemen - Dr Japikse, anderzijds P.L. Muller. Over de vereeniging der verschillende Nederlandsche gewesten onder de hertogen van Burgondië schrijft de eersteGa naar voetnoot2): ‘De uitbreiding van de Bourgondische macht over de Nederlanden voltrekt zich ook niet als een politieke noodwendigheid.... In 1543 is de expansie opgehouden, anders niet; het was geen einde van den groei als bij een organisme, dat volwassen geworden is.... Staatkundig vereenigd werden de ge- | |
[pagina 322]
| |
westen hier door de Bourgondische vorsten. Onderlinge aantrekking werkte hierbij niet waarneembaar, er werd een dynastieke band om hen heen geslagen. Een gevoel van bijeen te zullen blijven is evenwel ontstaan en, hoe onwillig ze zich soms ook mochten toonen, onder de dressuur eener centrale regeering raakten ze eenigzins gewend aan gezamenlijk handelen en gezamenlijk overleg. In het verhaal van de vorming der Bourgondische monarchie ligt voor een deel de voorgeschiedenis van den staat der Nederlanden. Identiek echter zijn ze geenszins. Voor bijna alle territoriën ten N. van de groote rivieren is het vertoef binnen het Bourgondisch staatsverband maar een episode geweest van enkele tientallen jaren, een min of meer langdurig intermezzo in een tijdperk van aanhoudend verzet tegen de Bourgondische staatsmacht.... Wat onder de Bourgondiërs tot stand kwam, was niet een Nederland, ook niet een Groot-Nederland, maar een België.... Eenige jaren later, toen Noord en Zuid zich vereenigden tot gemeenschappelijk verzet, bleek, dat een Nederlandsche en een Belgische opstand niet denzelfden kant uitgingen. Het verschil? Een enkelvoudige qualificatie van samengestelde doeleinden bevat slechts een deel der waarheid, maar men mag zóó zeggen: het Zuiden had den Bourgondischen staat aanvaard, doch wenschte dien geen deel van een Spaansch-Habsburgsche monarchie; het Noorden wilde geen Spaansche overheersching, maar ook geen Bourgondisch staatsverband, en allerminst zooals Alva dit trachtte aaneen te klinken. Het begeerde territoriale onafhankelijkheid’. Daartegenover kunnen wij de opvatting stellen van P.L. MullerGa naar voetnoot1): ‘Eindelijk alle onder den scepter van Karel V vereenigd, leerden de als één geheel bestuurde landen al zeer spoedig op elkander steunen en samenwerken en tegenover andere landen, ja ook tegenover de regeering, ééne lijn trekken. Ware de toestand die toen geboren werd, bestendigd geworden, uit al de zeventien gewesten zou één land zijn ontstaan, misschien verdeeld in een Fransch en een Nederlandsch gedeelte, maar waarin de gewestelijke eigenaardigheden langzamerhand zouden zijn opgegaan in de gemeenschappelijke nationaliteit.... Het gevoel van nationale eenheid, dat zich zoo sterk, zij 't ook soms onbewust, deed gelden, en de bestendiging van den vorigen toestand, als iets dat vanzelf sprak, betroffen niet alleen de Noord-Nederlandsche gewesten, maar evenzeer die van het Zuiden, zelfs de Fransch-sprekende. De vereeniging met Overijssel kwam den Geldersman niet natuurlijker voor dan die met Brabant, die met Groningen dan die met Henegouwen. Was er al eene Nederlandsche nationa- | |
[pagina 323]
| |
liteit, afzonderlijke Noord- en Zuid-Nederlandsche nationaliteiten waren er nog niet. Die ontstonden eerst onder den drang der omstandigheden, door afzonderlijke banden, die om Noord en Zuid werden gelegd en ze scherp van elkander afscheidden’. Was de tegenstelling tusschen Noord en Zuid oorzaak van de scheiding, of is zij er een gevolg van geweest? Het vraagstuk is niet gemakkelijk op te lossen. Het kan ook moeilijk anders. De geschiedenis is een gedurig opbouwen en een gedurig afbreken. De vele arbeiders die werken op dit wijde veld brengen het materiaal aan voor den grootschen opbouw: zij zoeken en schiften, zij scheiden het onechte van het echte, het onware van het ware, de schijn van de werkelijkheid. Hun arbeid is blijvende, omdat zij de feiten aanbrengen in hun naakte waarheid, als eenvoudige gegevens die werden getoetst aan de scherpe regelen der kritiek. Maar die arbeid is levenloos. Hij is als de vele vóór studies en schetsen van den kunstenaar, vóór deze die bezielt in het harmonische leven van zijn tableau. Hij is als de scherven van een onbekend kunstwerk dat door den geleerde moet worden gereconstrueerd. Het is een veld vol doode beenderen die moeten teruggeroepen worden tot het leven. Want de synthese is het leven der geschiedenis. Zij herleidt de tallooze, alleenstaande feiten tot hun werkelijke waarde en beteekenis, door ze in den ontwikkelingsgang der menschheid terug in te schakelen en tegenover elkander te stellen als gevolg tot oorzaak en hun onderlinge wording bloot te leggen. Daardoor juist wordt die opbouwende arbeid een gestadig afbreken: geen mensch ziet het leven zooals zijn medemensch het ziet. Wel is de geschiedschrijver gebonden aan de werkelijkheid der vast-staande feiten, maar de uitleg zelf dezer feiten verschilt van persoon tot persoon, naar gelang het standpunt waarop men zich plaatst of de beteekenis die men hecht aan de verschillende factoren in den ontwikkelingsgang van het menschelijk bestaan. Zoo is de synthese een zoeken naar waarheid, niet in feiten, maar in verhoudingen. Een nieuwe generatie ziet de geschiedenis met andere oogen dan de voorgaande, omdat zij het leven anders begrijpt en een andere beteekenis geeft aan de onderscheiden bestanddeelen van het menschelijk zijn en worden. Zoo stelt ook, in dezelfde generatie, iedere levensbeschouwing hare synthese der geschiedenis tegenover die der andere levensbeschouwing omdat, zoekende naar de wording van hunnen tijd, zij dien anders, meest ver-uiteenloopend beschouwen. Dat kan niet anders: iedere wetenschap is gebonden aan de noodzakelijke vooruitzettingen van haar wezen en van den menschelijken geest zelf. Waar, in de natuurlijke wetenschappen, de onderlinge verhouding van de positief en experimenteel vastgestelde phenomenen kan | |
[pagina 324]
| |
herleid worden tot vaste wetten, is dat in de geschiedenis onmogelijk. Dit niet alleen omdat de geschiedenis een regressieve wetenschap is, maar ook omdat zij essentieel subjectief is van natuur. Bij alle beoordeeling gaat men uit van een persoonlijk, subjectief standpunt. Dat men daarbij de levensbeschouwing van een ander tot de zijne maakt - aansluit bij een historische school - doet niets ter zake. De beschouwing steunt op een subjectieve levensopvatting die het verleden reconstrueert van hetzelfde standpunt uit waarop zij zich plaatste om het heden te beoordeelen. Historisch determinisme en fatalisme spelen daarbij dikwijls een overdreven rol. Men kan het als volgt formuleeren: wat ontstaan is werd aldus, omdat het niet anders kon, omdat het in de natuur, in het wezen zelf der zaken lag. Wel schuilt daarin een deel waarheid, maar men moet onderscheiden. Ook het toeval kan een rol spelen in de geschiedenis, een buitenstaande factor de innerlijke ontwikkeling van een gegeven complex in een andere richting sturen. Practisch komt voor ons onderwerp de vraag hier op neder: lag het in den aard der feiten, in de innerlijke ontwikkeling van Noord- en Zuid-Nederland dat zij werden gescheiden, of was het een gevolg van een bloot toeval, van een uitwendige omstandigheid? Aldus heeft Prof. Geyl opnieuw de vraag geformuleerd.Ga naar voetnoot1) Een oplossing heeft ook hij niet gegeven. Dat kon ten andere bezwaarlijk. Men hermaakt niet in één opstel wat vele generaties hebben tot stand gebracht. Dat hij daarbij den invloed ondergaan heeft van politieke omstandigheden, mag hier buiten spraak blijven: alleen het problema is voor ons van belang en verdient ruimschoots onze aandacht.
* * *
Van groot belang is inderdaad het antwoord voor de geschiedenis van Nederland en België. Indien een dualisme bestond, dan moet nagegaan worden of dit het geval was tusschen Noord en Zuid, ofwel tusschen alle streken onderling. Zoo alleen tusschen Noord en Zuid, dan mag de geschiedenis van beide landen, vóór de scheiding, onafhankelijk van elkander bestudeerd worden: dat moet dan zelf. Indien tusschen al de streken onderling, dan mag de geschiedenis van Noord-Nederland niet als één blok tegenover die van Zuid-Nederland gesteld worden. Indien geen dualisme, maar wel een wordende eenheid waar te nemen is, dan moet, vóór de scheiding, de geschiedenis van Noord- samen met die van Zuid-Nederland | |
[pagina 325]
| |
behandeld worden, dan moet de wording van die nationaliteit worden aangetoond, evenals de oorzaken waardoor de eenheid werd verbroken. Het zwaartepunt bij de studie van de geschiedenis der Nederlanden ligt aldus in de 16e eeuw, juist in de periode die de scheiding voorafging en er getuige van was. De geschiedenis van den toestand der Nederlanden onder Karel V en in de eerste jaren van den opstand (niet de geschiedenis van de regeering dus) vormt de grondslag van de gansche studie. En niet alleen de studie van politieke en economische of godsdienstige toestanden, maar ook van de sociale en intellectueele. Hierbij hebben wij bizonder het oog op de geschiedenis van het nationaal besef. Wat dacht het volk zelf, in de verschillende lagen der maatschappij, over de onderlinge verhouding der zeventien gewesten? Daarmee komen wij echter op een gevaarvol terrein. Hier rijst al aanstonds de vraag: wat is een natie, wat is een nationaliteit? Wij zullen dat onmogelijke vraagstuk niet trachten op te lossen: alleen aanduiden op welk standpunt wij ons geplaatst hebben. Eerst en vooral is voor ons het nationaal gevoel van een volk niet een blijvende en onveranderlijke waarde. Dit om de envoudige reden dat de bepalende factors ervan niet onveranderlijk zijn. Wat brengt een volk samen en bepaalt die eenheid van denken en voelen waaraan men den naam van nationaal besef heeft gegeven? Het is niet het ras, het is niet de stam-saamhoorigheid. De rassentheorie heeft grootendeels uitgediend: dan kon ook moeilijk anders, als men eenmaal zou ingezien hebben hoe broos de grondslagen ervan waren en hoe weinig wetenschappelijk haar oorsprong.Ga naar voetnoot1) Ook niet de taal: de taal is niet gansch het volk. Zij is een groote factor in de vorming van het nationaal besef, maar niet de eenige. Een nationaal gevoel kan een taaldualisme overbruggen. Ook niet de economische eenheid. Landen die een economisch geheel vormen schijnen meer en meer tot het verleden te gaan behooren: er zijn economische omstandigheden die het samenwerken van verschillende gewesten voordeelig maken en er aldus een band om leggen, economische tegenstellingen die voor andere gewesten een hinderpaal schijnen tot samensmelting in een staat, maar dat alleen is niet voldoende om een nationaal besef te doen ontstaan of in zijn wording te beletten. Wat de volkeren samenbrengt in één groot gevoel van solidariteit is op de eerste plaats de wil. Alle natie is ten slotte een wilsnatie: al kan de basis van dit nationaal gevoel hechter en steviger zijn naar gelang de omstandigheden waaruit en waarin die wil werd geboren: ‘L'essence de la nationalité est un sen- | |
[pagina 326]
| |
timent... une nation est une nation parce que les membres de celle-ci la tiennent pour telle, avec passion et unanimement. Mais ils ne peuvent le faire que s'il existe entre eux des affinités véritables et puissantes,Ga naar voetnoot1) s'ils ne sont pas divisés par des séparations maintenues artificiellement entre les races mélangées d'où ils proviennent: s'ils possèdent un fonds commun d'idées morales fondamentales, telles que celles qui sont les plus aisément implantées par des croyances religieuses communes; s'ils peuvent se glorifier d'une commune tradition héréditaire; et leur sens national sera d'autant plus fort qu'à ces sources d'unité ils pourront ajouter une langue commune et un commun corps de droit. Si ces liens manquent, au moins en majorité, il ne peut y avoir d'assertion de nationalité. Car, même si toute la population participe au sens national pour le moment, aussitôt que les individus commencent à essayer de jouir de la liberté et de l'unité qu'ils requièrent au nom de la nationalité, ils se séparent les uns des autres, et leur liberté sera leur ruine’.Ga naar voetnoot2) Het nationaal besef van een volk is aldus aan veranderingen onderhevig: waar de omstandigheden veranderen kan ook de daaruit geboren wil en het daaruit ontstane gevoel van saamhoorigheid veranderen. Van dat standpunt uit zijn wij vertrokken bij het onderzoek naar het nationaal besef in de Nederlandsche historische liederen der 16e eeuw.Ga naar voetnoot3) * * *
Deze historische liederen vormen een kostbare bron voor de kennis van wat het volk der Nederlanden dacht en voelde over den opstand. ‘Diergelijke volkszangen maken den lezer soms beter bekend met de innige gevoelens van beide partijen, die ons land zoolang in onrust hielden, dan kronijken of ernstige prozaopstellen zouden vermogen te doen. De kronieken van dien tijd, hoe belangrijk ook onder vele opzichten, geven meestal zonder eenige beredenering of verklaring slechts de bloote bedrijven aan, welke dan dagelijks worden verricht. De Refereinen integendeel zijn de stemme des volks, die als een | |
[pagina 327]
| |
stormwind bij het uitbersten eens onweders bruischend woedt en alles slecht wat hem wederstand biedt; zij klinkt snerpend en bijtend in tegenspoed en ongeval; schallend en vreugdig bij gelukkige omstandigheden en gewenschten uitval der ondernomen tochten.’Ga naar voetnoot1) De geschiedenis der lyrische poëzie in de 16e eeuw staat trouwens, in dit opzicht, in nauw verband met de tijdsomstandigheden. In de eerste helft, toen de populaire Keizer Karel zijn groote oorlogen in Europa ondernam, staan de landsknechten en ook het volk aan zijne zijde. Wanneer Gent opstaat om de vroegere vrijheden nog eens terug te bevechten, wordt het machteloos neergesmakt en vindt men in de liederen alleen een berisping aan de fiere stad voor haar vergrijp tegen den keizer.Ga naar voetnoot2) Toch heeft de politiek dan nog niet het volk aangegrepen: wat bezongen wordt zijn de familie-aangelegenheden van den keizer, zijn grootsche veldtochten. Wat in het land zelf gebeurt biedt geen stof tot zang. Anders zal het worden in de tweede helft der eeuw. Tegen den koning gaat het ook hier nog niet: trouw ‘iusques a porter la besace’; maar wel tegen zijn gewetenlooze dienaars die de rechten van het land willen met de voeten treden. Wat thans gebeurt - van af den beeldenstorm, gedurende den langen strijd van den tachtigjarigen oorlog - vindt weerklank bij het volk. Het Calvinisme, dat het Lutheranisme verdringt, schudt den weerstand wakker: het martelaarslied wordt een opstandelingenzang. De ‘slachtschaepkens Christi’, zooals de eerste hervormden zich noemen, maken plaats voor de Geuzen; hun liederen, vol vroom gevoel, onderwerping aan Gods wil en hoop op een betere toekomst, worden vervangen door andere: liederen die het nieuws brengen van den strijd tegen Spanje, of die het volk ophitsen in zijn haat tegen het oude - voor velen verouderde - katholiek geloof en tegen de gehate Spaansche verdrukking.Ga naar voetnoot3) In deze geuzenliederen ‘vinden we de meest onbevangen uiting van de motieven, waardoor het Nederlandse volk in zijn lagere lagen bij het voeren van de strijd tegen de Spaanse overheersing meende te worden gedreven.... Het histories volkslied ontstaat bijna altijd onder de onmiddelike indruk van de gebeurtenis. En het verhaal ervan in het lied zal wel is waar zelden nauwkeurig zijn, en hoogst zelden onze kennis met nieuwe biezonderheden van het gebeurde verrijken. Maar het geeft de stemming, waarin het gebeurde wordt aanvaard, en wel niet alleen de eigen stemming van de volksdichter, maar die, welke hem met zijn hoor- | |
[pagina 328]
| |
ders gemeen is. Juist dit is het wat het histories volkslied een veel betere kenbron doet zijn dan bijv. pamfletten en dergelijke proza-stukken. Vooreerst zijn die gewoonlik van meer ontwikkelden en dus minder onbevangenen, maar bovendien zijn die met een bepaalde bedoeling geschreven, willen zij een gevoelen wekken, niet er uiting aan geven. Waarbij ik intussen niet verzwijgen mag, dat vele geuzenliederen een soort pamfletten zijn’.Ga naar voetnoot1) Voorzichtig moet inderdaad dit kostbare materiaal behandeld worden. De meest elementaire vragen der historische kritiek kunnen hier maar moeilijk of in 't geheel niet worden beantwoord. Wie was de samensteller? Waar werd het lied gedicht? Welk was het doel van den dichter? Zoovele vraagpunten voor dewelke de meeste liederen geen bescheid brengen. Welke is trouwens de waarde dezer liederen als volkspoëzie, m.a.w. in hoeverre mogen wij ze beschouwen als uitingen van het populaire denken en voelen? Als eigenlijke volksliederen kunnen reeds een groot aantal niet in aanmerking komen: men voelt aanstonds het artificieele en weinig spontane van een gansche reeks liederen, zelfs waar de samensteller ervan onbekend is. Maar daarom moeten ze niet noodzakelijk uitgeschakeld worden: ook in deze vindt men den weerklank van de tijdsopinie en de loopende gedachten onder het volk. Het is van dat standpunt uitgaande dat ook Dr Kuiper de liederen chronologisch gerangschikt heeft. Niet steeds moet een lied dat een bepaald feit behandelt aanstonds na dit voorval gedicht zijn, bizonder niet wanneer wij dit lied kunnen indeelen bij de zoogenaamde kunstliederen. Maar dat juist Dr Kuiper hierin geen reden zag om ze anders te rangschikken is wel een bewijs dat ook hij ervan overtuigd was dat men in de meeste liederen een onmiddellijken weerklank te zoeken heeft van de in het lied verhaalde gebeurtenissen.Ga naar voetnoot2) Dit geldt ook voor de persoon van den dichter. Enkele namen zijn ons bekend en tusschen deze vindt men er van vooraanstaande persoonlijkheden waarvan wij het werk van elders kennen en kunnen waardeeren. Om juist vast te stellen welke de waarde is - in opzicht van nationaal gevoel - van deze liederen, zou het wenschelijk geweest zijn ze terug te plaatsen in het kader van het gansche werk dezer schrijvers en eerst alsdan een besluit te trekken. Men zal begrijpen dat wij dit niet konden doen. Dit om verschillende redenen. Eerst en vooral omdat wij niet een volledige studie willen schrijven over den ganschen omvang van dit onderwerp. Dit zijn maar kantteekeningen: notas genomen onder de aandachtige lec- | |
[pagina 329]
| |
tuur van het Geuzenliedboek en eenigzins geordend met vroeger samengeraapt materiaal over dit onderwerp. Anderzijds toch ook nog om een meer ernstige reden. Niet alles wat een schrijver of dichter voortbrengt kadert in de algemeene lijnen van zijn werk. Onder den invloed van de omstandigheden, in de roes van den strijd, ontwellen hem gedachten en gedichten die bij latere, kalmere overweging nooit tot ontstaan zouden zijn gekomen: deze liederen hooren daarom meer thuis in het kader van het Geuzenliedboek als in het algemeene werk der samenstellers soms het geval zou kunnen zijn. Voor het meerendeel dezer liederen echter moet de vraag niet gesteld worden: zij zijn naamlooze producten die door een toeval werden bewaard - vele waardevolle gedichten gingen wellicht verloren - of, wanneer zij den naam van den schrijver of zijn spreuk vermelden, zijn deze al even kleurloos voor ons en onbekend als de anonieme dichters. Dr Kuiper was ook begonnen met het onderzoek naar den oorsprong dezer liederen, hij wilde opsporen welke tot Noord- en welke andere tot Zuid-Nederland behoorden. De dood heeft hem bij de taak verrast.Ga naar voetnoot1) De uitslagen van zijn onderzoek zouden wellicht zeer belangwekkend geweest zijn voor het vraagstuk dat ons bezighoudt. Toch mogen wij het belang ervan niet overschatten. Het Geuzenliedboek draagt inderdaad een overwegend Noord-Nederlandsch, of beter nog Hollandsch karakter. In de samenstelling van de verschillende drukken valt in opzicht van anti-katholieke poëzie een evolutie vast te stellen die ook niet zonder beteekenis is voor ons. De scherpste aanvallen tegen de katholieke instellingen vindt men niet in de oudste drukken.Ga naar voetnoot2) Dit zal wel te wijten zijn aan den meer en meer godsdienstigen kant van den opstand: die scherpe anti-roomsche uitingen behooren tot den tijd toen het Zuiden meer en meer begon toe te geven of de opstand er op een andere basis werd gegrondvest door den invloedrijken adel en een groot deel der geestelijkheid. Tegenover deze Noord-Nederlandsche productie hebben wij echter een bepaald Gentsche: de Balladen en Refereinen uitgegeven door Blommaert en die allen te Gent thuishooren.Ga naar voetnoot3) Hier was echter de oogst voor ons zeer schraal: over de oorzaken hiervan komen wij nog verder terug. En wat de dichter of zanger tot doel hebben gehad? Het grootste deel dezer liederen brengt ons nieuws van den opstand: het zijn de dagbladen van den tijd, de gezongen avvisi voor het volk. Het ging toen zooals het nu nog gaat, of beter gezegd, zooals het ging vóór enkele jaren toen de dagbladen nog niet die groote verspreiding hadden gevonden die ze thans | |
[pagina 330]
| |
tot een geduchte macht in het land heeft gemaakt. Er gebeurt een groote ramp, er wordt ‘een schrikkelijke moord bedreven’ en zie: den volgenden Zondag is de rondtrekkende liedjeszanger erbij om het feit te bezingen en de volksziel te doen trillen bij het verhaal der vreeselijke gebeurtenissen. Meer en meer gaan zulke liederen thans uit de gewoonte: nieuws kunnen die rondreizende zangers niet meer brengen; de kranten hebben reeds gansch het voorval van naadje tot draadje uitgerafeld. Maar zoo ging het vroeger niet: toen wist men niets van hetgeen er buiten den engen gezichteinder gebeurde, dan 't geen een reiziger of een lied daarvan verhaalde. Gebeurde ergens een feit van beteekenis, wilde men zich op kosten van den vijand even verlustigen, zoo werd een lied gedicht dat in de ronde werd gezongen en aldus de nieuwe feiten en gedachten door het land droeg. Dergelijke liederen liggen in dit Geuzenliedboek voor het grijpen: Wie wil hooren een nieu Liedt
Wat in Julius is gheschiet,
Van d'Admirant, van d'Admirant
Hoe dat hy quam al int verdriet
In Vlaenderlant.... (nr 168)
Luystert toe men sal u singhen
Watter nu corts is gheschiet.... (nr 171)
Aenhoort mijn broeders te samen
Rijck arm wie dat ghy zijt.... (nr 172)
Maar niet alleen nieuws willen de liederen brengen: ook aanmoediging tot volharding of ophitsingen tot opstand. Het was de trompetstoot over het land om het volk onder de wapens te houden of de gemoederen in beroering te brengen; de dagelijksche propaganda die de eigen wapenfeiten verheerlijkt om den vijand te kleineeren en te bespotten. De propagandawaarde dezer liederen werd trouwens ook door de leiders begrepen: Willem van Oranje zelf nam zijn toevlucht tot dergelijke strijdmiddelen. Juist om het eigenaardige van dit feit hebben wij deze liederen aan een afzonderlijk onderzoek onderworpen: hier hebben wij niet den weerklank van wat het volk dacht, maar van wat door zijn leiders aan het volk werd opgedrongen en als te bereiken doel voorgesteld. Een andere groep liederen zijn de verhalende of deze die, naar aanleiding van een bepaald voorval, een oproep bevatten tot de medestrijders. Eindelijk groepeerden wij ook afzonderlijk de Gentsche balladen en refereinen om te zien in hoeverre die hier gëuite gevoelens overeenkomen met die van het Geuzenliedboek. Voor en aleer echter deze liederen te onderzoeken is het van belang een woord te zeggen over de benamingen waaronder deze gewesten of de inwoners ervan en hun taal, in deze liederen voorkomen. * * * | |
[pagina 331]
| |
Van groot belang is, bij vorsching naar den oorsprong van patriotisme en nationaal bewustzijn, de vorm waarin en de naam waardoor de gedachte wordt uitgedrukt: de inhoud is dikwijls van naam en vorm afhankelijk.Ga naar voetnoot1) Wij willen hier de geschiedenis van onzen nationalen naam niet herschrijven, noch zelfs de uitslagen van ons onderzoek aan de vóór ons bekomen uitslagen toetsenGa naar voetnoot2): wij zullen ons vergenoegen met vast te stellen wat ons de historische liederen in dat opzicht brengen.Ga naar voetnoot3) Slechts één maal vinden wij den naam ‘Bourgongnen’ en dan nog maar in een lied van 1525 op de overwinning van Pavia: Bourgongnen en vreest nu geen verstranghen,
Ghy, Vlaendrens leeu, scuwet zwaer gheclach...,Ga naar voetnoot4)
in een lied dus op een overwinning van den keizer, in vreemde land behaald. Talrijker vinden wij de namen terug der verschillende landstreken. Opmerkelijk is het echter dat deze steeds gebruikt worden waar de schrijver de behoefte gevoelt zijn feit nader te situeeren en meer bepaald de plaats aan te duiden. Aldus b.v.: Alsoot nu cortelinghe is gebleken
Al in dat Vlaenderen lant
Hoe der ses vaendel guesknechten zijn gestreken
Om de stadt van Valecijn te doen onderstant...Ga naar voetnoot5)
Die ons dit nieu liet eerst sanck
Dat was een Lantsknecht wt Brabant....Ga naar voetnoot6)
O Broeders hoort,, een claechlicke sanghe
Een wreede moort,, geschiedt zeer onlanghe
In Holland schoon,, tot Rotterdam bedreven....Ga naar voetnoot7)
Coemt al ghy Geuskens hier omtrent,
| |
[pagina 332]
| |
En laet ons singhen pertinent
En met vreucht jubileren:
Van Bergh in Henegouwen hoort....Ga naar voetnoot1)
.... een Capiteyn vaeliant
In Zeelant is hy wel bekant,
Te Vlissingen binnen der steden....Ga naar voetnoot2)
Don Frederick had hy uutghesandt
Tot Alckmaer in Noorthollant....Ga naar voetnoot3)
Eén enkele maal nochtans vinden wij een lied, waar de naam van de bewoners dezer landstreken, in hun drie groote gewesten, als een zelfstandig geheel wordt gesteld tegenover Engeland en Frankrijk. Het is in het beruchte spotlied: ‘Hebdy niet ter Missen gheweest inder Papen Kercke’: Al verchiert hy schoon de craem,
Niemant en wilse coopen,
d'Enghelsman is sy onbequaem,
Den Fransman halff ontloopen,
Zeeuw, en Hollander, oock Brabander,
Met malcander, stootens uut met hoopen....Ga naar voetnoot4)
Dit lied - door Kuiper geplaatst vóór den beeldenstorm - schijnt te bevestigen wat Dousa beweert, waar hij, sprekend over den naam Fiandra, zegt: ‘solemni apud exteros etiamnum populos loquendi ritu ac formula, qui Belgas universos, tametsi propriis domi appellationibus et quidem nationatim distinctos ac discriminatos,Ga naar voetnoot5) communi tamen Flandrorum nomine promiscue hodie indigitare consueverunt.’Ga naar voetnoot6) Voegen wij er echter bij dat in de voorgaande strophe de inwoners dezer landen gezamenlijk worden aangeduid als ‘Duytschen ende Walen’.Ga naar voetnoot7) Waar men echter het geheel dezer landen wil aanduiden gebruikt men de meest verscheiden uitdrukkingen: Belgis, Belgica, Zeventien Provincies, Geunieerde landen, maar bizonder en zonder onderscheid: Nederlandt en Nederlanden. Bizonder in de latere jaren van den opstand vindt men de uitdrukking Belgica of aanverwante; aldus het loflied voor Balthazar Geeraerts na den moord van Oranje (1584). Hij verdient lof omdat hij den prins heeft gedood: Wyens pestilentie in Belgis noch regneert....
| |
[pagina 333]
| |
en ‘die heel Belgis heeft doen sondighen, vroech en laat...’Ga naar voetnoot1) Zoo ook in het loflied op de komst van Ernest van Oostenrijk (1594): ‘Verheucht u, Belgica, Nederlantsche vrouwe...’ om de komst van Ernest die zal ‘Belgica gouverneeren’.Ga naar voetnoot2) Ook in dit bestandsliedeken (1607) waar voorspeld wordt hoe Belgica schoon zal bloeien, en de dichter voortgaat: O Pax, u groet verquickt Neêrlandt belast,
Bellum moet wech met schanden vliên,
Men sal moort, roof, noch branden sien;
Neerlanden-zeventhien, Godt geef u vrede vast!Ga naar voetnoot3)
En in dat andere lied op het sluiten van het bestand (1609): Belgica plaisant, Wilt u nu verblyden,
Schoon edel Nederlant, Want gheen vyant,
En sal u nu bestryden....Ga naar voetnoot4)
Men zal reeds opgemerkt hebben hoe de meeste dezer liederen van Zuid-Nederlandschen oorsprong zijn en ook niet mogen gerangschikt bij de volksliederen. Het is geleerde rederijkerspoëzie: de benaming België was in de volkstaal niet te vinden. Toch merkt men op hoe ook hier nog de twee begrippen: Nederland en België, als gelijkwaardig worden beschouwd. Dit hoeft ons trouwens niet te verwonderen: na 1579 noemden zich de Noorder-Provinciën ‘Belgium federatum’ en het Delaware-gebied, door Hollanders gesticht, bleef tot in 1667, wanneer het door den vrede van Breda aan de Engelschen werd afgestaan, het ‘Novum Belgium’.Ga naar voetnoot5) Anders is het voor de uitdrukking ‘'t Vereenight Nederlant’ of de ‘Gheunieerde landen’: alleen van de landen aangesloten bij de Unie van Utrecht is hier spraak, waardoor dan ook klaar wordt dat deze uitdrukking alleen maar na 1580 gebruikt wordt. Aldus in dit spotlied op de zeven goeverneurs (1597) waar de dichter een waarschuwend woord toestuurt tot de ‘Gheunieerde landen, Die de hoere niet en vreest...’Ga naar voetnoot6), of in dit andere lied op het beleg van Bommel door Mendoza (1599) waar de dichter er fier op gaat en beweert dat ‘God helpt altoos de vereenichde landen’Ga naar voetnoot7), of eindelijk in dit lied op de overwinning van Jacob van Heemskerk vóór Gibraltar (1607): | |
[pagina 334]
| |
Vervroylijckt u t' saem inden Heer,
Gheeft Godt Alleen prijs, ende Eer,
Van zijn heerlijcken zeghen,
Die nu 'tvereenight Nederlandt
Teghen hun al ghemeyn Vyandt
Stoutmoedich heeft verkreghen.Ga naar voetnoot1)
Waar de oproep echter gaat tot gansch het land, vinden wij de uitdrukking ‘Zeventien Provincien’ en bizonder Nederland of Nederlanden. Aldus in den oproep van Oranje bij zijn tweeden inval (1572): Ras seventhien Provincen
Stelt u nu op de voet:
Treckt de coemste des Princen
Vriendelick te ghemoet....Ga naar voetnoot2)
Over 't algemeen klinkt zonder onderscheid: Nederlanden, Nederland. Hier dient echter gewaarschuwd voor den mogelijken inhoud van dit begrip; nog lang nadat de scheiding reeds een voltrokken feit was geworden, gingen beide gedeelten der Nederlanden voort zich aldus, en onder dezelfde benaming aan te duiden. Een klaar bewijs ervan vinden wij in een brief van Anna Roemer Visscher aan Pieter Roose: er blijkt duidelijk uit hoe Nederland hier een dubbel begrip van vaderland dekt: ‘In 't midden van die vrolycke maeltijt werd mijn herte beroert en beclaechde in my selve het jammer van 't schoone Nederlant, verwoest en verdruckt van die helsche fury, het vervloeckte oorloch. O, goddelycke vreede! Wanneer zullen wij U weder sien? en is daer nu geen pater Ney meer te vinden, om de gescheurde herten weer aen een te neyen en groeyen daer nu geen olyftacken om malcander nu te gemoet te comen? O mijn lieve vaderlant! daer ick natuurlyck aen verplicht ben, en gy mijn waerde vriendenlant! dat mij door soo veel beleeftheyt dwingt om alles goets te gunnen; ick wensch, en ach! of Godt gave dat mijn wensch geen wensch en bleeff! dat ick mocht cussen de voetstappen van die de vrede vercundigen’.Ga naar voetnoot3) Een dergelijke tegenstelling, onder één zelfde benaming, vinden wij ook in enkele liederen weer, waar onder die benaming maar alleen kan spraak zijn van het opstandig Nederland. Aldus in het lied op de inname van Sluis (1604) dat aanheft: ‘Verblydt u nu al int Nederlant, Myn broeders wtverkoren...’Ga naar voetnoot4) of in een vroeger gedicht reeds, op de nederlaag der Armada (1588): | |
[pagina 335]
| |
O ghy Gods volck, die op der eerden leeft
U herte end mont, tot sijnen lof begheeft,
Ghy Engelsch volck die God groot gunst bewijst
Danckt hem hoochlijck, met luyde stem hem prijst
Ghy Nederlant met Enghelandt verbonden,
Wilt over al van lof en danck vermonden.Ga naar voetnoot1)
Daartegenover echter kunnen wij een reeks andere gedichten en citaten stellen, waar de uitdrukking zonder twijfel terugslaat op het geheel der zeventien gewesten. Enkele voorbeelden mogen volstaan, waar een doorbladeren van het Geuzenliedboek, bladzijde aan bladzijde, het bewijs brengt dezer vooruitzetting: Pincelicke Papen, Papisten alle gader,
Ick rade u na mijn beste verstant,
Loopt en bidt tot den Paus u vader
Dat hy de Geusen int Nederlandt
Inden Ban wil doen....Ga naar voetnoot2)
Al wiltmen nu doen trueren
De Geusen int generael:
Sy sullent noch besueren
De valsche Papisten altemael:
Want de Duytsche Heeren principael
Willen de rechte leeringhe, hoort dit verhael,
In deze Nederlanden bringhen,
Al souden sy de Regenten daer toe bedwinghen....Ga naar voetnoot3)
Wij Banderheeren in ghetale veel,
Vlieden het Nederlant, ons Aertsch Prieel....Ga naar voetnoot4)
Als wy aen de Rivieren Oostwaerts saten,
Sijnde ghedachtich, hoe gants is verlaten
Uwes, o Sijons, huys int Nederlandt....Ga naar voetnoot5)
Die Staten van dat Nederlandt
Hebben verworven groote schandt,
Een Spaengiaert sy ontboden,
Te schatten, te scheren, te stichten brandt,
En den vroom te dooden....Ga naar voetnoot6)
Groote eters zonder tanden
Bederven onze Nederlanden....Ga naar voetnoot7)
Deze voorbeelden mogen volstaan om aan te toonen dat niet alleen in het buitenland deze gewesten onder één gemeenschappelijken naam werden gegroepeerd, maar dat ook hier zelf reeds volop het bewustzijn bestond een eenheid te vormen die niet allen geographisch was, maar reeds klaar de sporen draagt van een wordend - voor velen reeds voorhanden - nationaal besef. Door de vreemdelingen - het is een bekend | |
[pagina 336]
| |
feit - werden deze streken aangeduid door de uitdrukking: Fiandra, Flandes en zijne inwoners als Fiamminghi, Flamingos.Ga naar voetnoot1) Eenmaal vinden wij ook deze uitdrukking in het Geuzenliedboek terug en dan juist als woorden in den mond gelegd van een vreemdeling. In duc d'Alves boetpsalm (1572) klinkt het inderdaad: Vermaledyt is huer ende tijdt,
Dat ick int Nederlant oyt ben ghecomen....
Dees Flamingos, dees Luthranen onvroet
Cond ick onder mijn Tyrannije plaghen....Ga naar voetnoot2)
Voor het overige worden de inwoners genoemd naar den naam hunner landstreek: Och ten helpt pijpen noch Trommen
Als de Hollanders beghinnen te kommen....Ga naar voetnoot3)
of gezamenlijk aangeduid als Nederlanders of Duytschen: O Nederlanders! die zoolang om ruste riept,
En noit gerusten slaep in veertich jaren sliept....Ga naar voetnoot4)
Dry jachten cloeck van sinnen,
Met Nederlanders ghemant
Hadden die stadt al inne,
Die vaendels daer gheplant....Ga naar voetnoot5)
In dit laatste lied was reeds vroeger spraak geweest, om de bemanning der schepen van Holland en Zeeland aan te duiden, van ‘Wy Duytschen als d'onverveerden...’. En wie kent niet het beroemde ‘Wilhelmus van Nassouwe, Ben ick van duytschen bloet?’Ga naar voetnoot6) En in deze andere liederen: .... wildy u selfs tot eygenschap keeren,
Daer en derft ghy geen Spaans om leeren,
Treckt liever in Westphalen,
Daer wil men wel eyghen slaven begheeren,
Men spreeckter duytsche talen....Ga naar voetnoot7)
Voor de Vyant was gheen ghenaden:
Tzy Duyts, Spaeniaert ofte Wael....Ga naar voetnoot8)
| |
[pagina 337]
| |
Opmerkelijk is het hoe op het einde der eeuw, toen Holland meer en meer op het voorplan is gekomen, bijna gelijktijdig met de uitdrukking Belgica, ook een nieuwe naam opduikt in de geleerde of kunstpoëzie der rederijkers: de Batavieren: Ontwaeckt ghy Batavieren
Al die u Vaderlandt bemindt....Ga naar voetnoot1)
Ontwaeckt ghy Batavieren coen
Die strijden met Orangien groen
Voor 't vaderlandt ghetrouwe....Ga naar voetnoot2)
Ick bid u Bataviers
Ghy Hollanders hooch van namen....Ga naar voetnoot3)
Het gebruik dezer twee geleerde benamingen: Belgica, Bataviërs, waarvan de eerste echter nog terugslaat op gansch de Nederlanden, maar bij voorkeur in de Zuidelijke wordt gebruikt, is misschien in verband te brengen met de groeiende tegenstelling tusschen Noord en Zuid die ook langzamerhand in deze liederen tot uiting komt. Voor wat althans de naam der landstreken betreft kunnen wij enkele aanteekeningen maken die niet zonder belang blijken te zijn.
(Wordt voortgezet.) |
|