| |
| |
| |
Voor het herstel van de Vlaamsche beweging.
ER is in de laatste tien à twintig jaren toch heel wat veranderd in Vlaanderen.
Staan wij dichter bij het ideaal?
Het is moeilijk dergelijke ideaalsafstanden precies te meten, maar wat ieder onzer zeer zeker voelt, is dat wij dit ideaal zelf veel verder plaatsen dan vroeger.
Alle historische schematiseering is gevaarlijk; zij verbergt de rijke veelheid van het historisch leven; een schema kan echter ook een middel zijn om de bonte verscheidenheid van het gebeuren makkelijker te overzien; zoo vatte men de volgende systematische indeeling van de geschiedenis der Vlaamsche beweging op:
De eerste periode mag men de reactionair-klein-burgerlijke noemen. Zij strekt zich uit tot in de jaren '80. Met reactionair en met klein-burgerlijk is geen denigreerende kritiek bedoeld. Wij behooren niet tot diegenen voor wie alle vooruitgang steeds te prijzen is en alle reactie te veroordeelen. De weerstand tegen opgedrongen vooruitgang, de strijd voor eigen karakter dus, is een uiting van moreele aristocratie en zonder de liefde voor het overgeërfde, welke men in de 19e eeuw 't meest vond in die maatschappelijke standen, welke 't minst werden beïnvloed door den modernen, politieken en economischen geest, zou er thans zelfs geen sprake meer zijn van Vlaamsche beweging. Wat werkelijk veroudert sterft wel vanzelf af. Maar de conservatieve, de achterlijke, zoo men wil de verachterde standen eener maatschappij, houden ook vast aan veel, dat een algemeene menschelijke waarde voor alle tijden vormt en waar de vooruitgangsenthousiasten wel eens te weinig beteekenis aan hechten.
Reactie is zeer dikwijls een noodzakelijkheid, maar het is uit zich zelf nooit een vormende kracht.
Gedurende de eerste vijftig jaren na 1830 was de Vlaamsche beweging zulk een noodzakelijke en gelukkige reactie tegen het Belgische nationaliseeringsproces. De beweging was nega- | |
| |
tief, afwerend; zij was een verdediging van wat zeer zeker waard was verdedigd te worden, maar geen strijd om het eigen Vlaamsche wezen over het heele, zich juist toen in bizonder snel tempo uitbreidend gebied der menschelijke ervaring te laten gelden.
Natuurlijk kon men het moderne leven toch niet volkomen uitsluiten, zelfs niet uit de kleine wereld der flaminganten. Voor vele jongeren ontstond er daardoor een zekere malaise. De meesten van hen vielen af, werden, zoo niet franskiljons, dan toch onverschilligen tegenover de Vlaamsche beweging. Anderen - de besten - brachten het flamingantisme in verband, niet met de volledigheid van het omringende leven, maar alleen met de delicaatste bloesem ervan: de kunst en de litteratuur, de extreme theorieën van het rechtvaardigheidsheimwee, enz. Wij hebben in Vlaanderen tal van ‘dorpelingen’ (alweer zonder pejoratieve beteekenis!) die beter dan menig ‘cultuurmensch’ op de hoogte zijn van allerlei moderne geestelijke verfijndheden in Europa. Wij hebben het buitengewone veroverd, alvorens ons gewoon te ontwikkelen.
Dit is gebeurd in de tweede periode der Vlaamsche beweging. Zij loopt van het einde der jaren '80 tot 1910 ongeveer.
August Vermeylen is de sympathiekste, want meest hartstochtelijke, diepstgeloovige vertegenwoordiger van die richting geweest. Hij en zijn kameraden hebben den Vlaamschen horizon verbreed; zij hebben ons geprikkeld tot opstandigheid tegen het achterlijke milieu. Zij hebben ons de droomen geschonken van een verre toekomst, die wellicht toekomst zal blijven, maar over de taak die voor de hand lag, over den weg langswaar het ideaal moest benaderd worden, hebben zij ons niets kunnen mededeelen.
Meer dan het franskiljonisme heeft dit anarchistische cultuurflamingantisme van menig jonge Vlaming een ‘déraciné’ gemaakt.
Dit onrealistische standpunt was tegenover de werkelijkheid in het individueele leven natuurlijk niet vol te houden. Anarchistische theorie en cultureele lekkerbekkerij, die het dagelijksche brood versmaadt, had immers tot ondergang moeten leiden. Het gelukkige instinct van zelfbehoud is echter sterker dan de theorie. Men onderwierp zich dus, maar bewaarde het oude ideaal als een kostbare herinnering aan de jeugd. Zoo ontstond er een scheiding tusschen ideaal en werkelijkheid, die geen enkel flamingant dier generatie heeft trachten te overbruggen. Zelfstandigheid bleef de mooie leuze en al te makkelijke aanpassing werd de niet zeer verheugende praktijk.
Gelukkig begon er vrij spoedig een nieuwe periode, waarvan het karakter nog volop in wording is, maar toch reeds enkele, zeer bepaalde trekken vertoont, welke de hoop wettigen,
| |
| |
dat zij het beste uit de Vlaamschgezindheid van vroeger zal vereenigen en er stevigheid zal aan verleenen door toevoeging van een nieuw staatkundig-constructief element.
De jongere flaminganten willen evenals hun onmiddellijke voorgangers een hoogere moderne cultuur veroveren, maar zij hebben leeren inzien wat de grondslag is van eene cultuur; zij weten dat de boomen niet in den hemel wassen; zij kennen het verband van sociaal-economische en politieke organisatie met het geestelijke leven. Evenals de eerste flaminganten verzetten zij zich tegen het Belgisch nationalisme, niet echter uit liefde tot het oude, maar uit liefde voor de nieuwe mogelijkheden, die zij in hun eigen volk voelen leven.
Wanneer die nieuwe periode begonnen is? Een juiste tijdsgrens is veel minder makkelijk aan te wijzen dan de, over een ruime periode, verdeelde symptomen van een gelijdelijken overgang.
In Vermeylen's tijdschrift Van Nu en Straks kan men de glasheldere, door tal van feiten gestaafde redeneeringen lezen van wijlen Prof. Mac Leod. Zij vormen een prachtige verbinding tusschen de eerste en de derde periode. Mac Leod gaat uit van het natuurlijke gevoel van gehechtheid aan de moedertaal - en bewijst dan hoe de aanvankelijke, sentimenteele eisch van In Vlaanderen Vlaamsch een zeer groote sociaal-economische waarde heeft. Ook deze geliefde meester was niet zonder voorgangers, maar niemand heeft zoo duidelijk als hij aan onze edele liefde tot de taal een sterke stelling aangewezen, te midden van de meest nuchtere wereld van het moderne productivisme. De strijd voor de Vlaamsche hoogeschool werd geheel door zijn geest bezield. De Raet en sommige katholieke sociale leiders werkten zijn gedachte in bizonderheden uit.
Er kwam nog meer: van Cauwelaert b.v. verbond den strijd voor de hoogeschool met het Pruisische politieke idealisme, dat bij de stichting der Berlijnsche universiteit een zoo groote rol had gespeeld. Het probleem der verhouding van nationaliteit en cultuurleven tot het staatsburgerdom werd gesteld. In de Vlaamschgezinde agitatie, welke die jaren kenmerkt, vindt men, naast veel romantische rethoriek, ook moderne ideën over staat, democratie en nationaliteit. Men zocht den weg naar een nieuw standpunt, van waaruit de Vlaamsch gebleven Vlaming, als behoorende tot een gelijkberechtigd volk tusschen de andere volkeren, zou kunnen deelnemen aan het volledige leven van zijn eigen tijd.
Toen kwam de oorlog.
Nog vóór wij met ons zelf tot klaarheid waren gekomen, zagen wij ons voor de allermoeilijkste problemen gesteld.
In 't water geworpen te worden is voor velen de beste methode om te leeren zwemmen.
| |
| |
Men zwemt niet onmiddellijk volgens de regelen der kunst, maar men weet zich te redden.
Vlaanderen heeft zich weten te redden.
Het is thans nog te vroeg om de historische waarde van het activisme te bepalen. Toch kan reeds gezegd worden: als Vlaanderen ooit wordt wat alle flaminganten zonder uitzondering dan toch wenschen, dat het wordt - namelijk een gebied van zich in 't Nederlandsch uitend cultuurleven - dan zal het activisme beschouwd worden als een hoogst belangrijke episode uit de geschiedenis van dit herworden volk.
De vraag is niet of er blijvende, practische resultaten geweest zijn. Het ging nog om meer dan om de hoogeschool of om de bestuurlijke scheiding: het activisme heeft na Van Nu en Straks, op zijne beurt, den geestelijken horizon van het flamingantisme verruimd. Het heeft tal van vraagstukken in den kring der Vlaamsche belangstelling getrokken, die er vroeger ver buiten lagen.
Dank zij het activisme ook is de pijnlijke leugen der nationale homogeniteit van België, die een gevolg was van Vlaanderen's dienstbaarheid, uit de wereld geholpen.
Vlaanderen's geest is autonoom geworden. Alle ‘Belgische’ beperkingen zijn weggevallen. Ook velen, die geen activisten geweest zijn in den engeren zin des woords, erkennen thans de souvereiniteit van het Vlaamsche standpunt. Dezelfde volledigheid van collectieve, menschelijke ervaring, waarin gelukkiger volken met eigen staat zich verheugd hebben, is thans het doel. Hoe kunnen wij die veroveren? Hoe vinden wij voor ons eigen nationale vraagstuk een eigen oplossing?
* * *
Een eigen oplossing! Een oplossing voor dezen tijd en onder de tegenwoordige omstandigheden.
't Lijkt wel of het leven niet opgewassen is tegen het domme verstand. Wanneer er ergens, in verband met speciale omstandigheden, een theorie ontstaat, die als strijdmiddel gebruikt wordt, gebeurt het maar al te dikwijls, dat men zich, ook bij gewijzigde omstandigheden, niet meen kan bevrijden van die dogma geworden theorie, die dan geen wapen meer is, maar veeleer een belemmering vormt. Het komt ook voor, dat die doode theorie niet eens de neerslag is van wat men zelf doormaakte, maar slechts van een experiment, dat anderen beleefd hebben. Wat slechts product is van een historisch gebeuren wordt dan voor een eeuwig beginsel aanzien; men schijnt te vergeten, dat het werkelijk eeuwige heel wat dieper ligt dan aan de politieke oppervlakte van het leven en dat dit eeuwige zich trouwens steeds onder gewijzigde vormen manifesteert.
| |
| |
De eindelijk verworven vrijheid - wij hadden ‘België’ doorzien en ons dus geestelijk van ‘België’ bevrijd - hebben vele flaminganten slechts gebruikt om het dwangbuis der nationaliteitentheorie aan te trekken. Het is vooral na den wapenstilstand en in de laatste maanden, die er aan voorafgingen, dat die wellust der theorie zich vertoont heeft. Men had toen immers alle hoop op onmiddellijke realisatie laten varen. Dat een dergelijk doctrinarisme gepaard gaat met fel krakeel, zal wel niemand verwonderen. Ieder temperament heeft nu eenmaal zijn eigen opvatting van het ideaal en het theoretisch gebied is ruim genoeg voor flinke vechtpartijen. Alleen de discipline van een collectief, opbouwend werk is in staat groote partijen als een vreedzaam geheel in stand te houden.
Voor de flaminganten is er zeker geen gebrek aan dergelijk werk. 't Geeft toch niets, zeggen de ‘theoretici’, die meenen dat er voorloopig niets anders te doen is dan den Belgischen staat omver te praten. Dergelijk pessimisme is echter niet gemotiveerd. Allerminst op dit oogenblik, nu wij zien hoe nieuwe machten bezig zijn zich meester te maken van den staat; geen uitsluitend flamingantische macht weliswaar, maar wel eene met wie het flamingantisme een vruchtbaar bondgenootschap kan sluiten, ten deele reeds gesloten heeft.
De angst van veler onzer, dat de Vlaamsche beweging zich na den oorlog nog minder dan daarvóór zou hebben kunnen laten gelden in België, was volkomen begrijpelijk. Een zegevierend Belgisch nationalisme ware een geduchte vijand geweest, want franskiljonisme en nationalisme zijn bij ons, tot nog toe, slechts twee uitingen van eenzelfde macht. Het Belgische nationalisme echter heeft niet gezegevierd! De taaie tegenstand der Duitschers, de ineenstorting van Rusland, de invloed van de anti-Duitsche en anti-Oostenrijksche demagogie in de Ententelanden zelf, wellicht ook gebrek aan energie en (gelukkige!) dwaasheden der nationalistische leiders (is Hymans wel zoo'n heel groot man?), zeer zeker ook het activistisch verzet en de daardoor geprikkelde actie der niet activistische flaminganten, hebben een zegepraal van het Belgische nationalisme onmogelijk gemaakt.
Het dreigende gevaar is geweken. De machtsverschuiving ten gunste van het anti-Vlaamsche belgicisme, die velen onzer vreesden en die door menig franskiljon ook triomfantelijk werd aangekondigd, heeft geen plaats gehad.
‘Staatsfreüdigkeit’ kan geen groote rol meer spelen in ons land. België blijft een rechtsgemeenschap, meer levend van compromissen tusschen de verschillende groepsbelangen dan door de kracht der synthese zelf.
België is gebleven wat het zijn moet om een ontwikkeling van Vlaanderen mogelijk te maken.
| |
| |
Door de thans gevonden oplossing van de langdurige regeeringscrisis, komt dit karakter van compromissenstaat nog duidelijker uit. De Vlaamsche beweging is trouwens een der belangrijkste factoren geweest van deze historische crisis. Aan het feit, dat België geen nationale, maar een nationaliteitenstaat is, kan thans niemand meer twijfelen.
Dus autonomie! zullen nu misschien de ‘gematigde nationalisten’, die zoo goed zijn geweest dit betoog tot zoover te volgen, uitroepen. Vlaamsche en Waalsche autonomie binnen het Belgische staatsverband.
Ook dat niet! Althans: ook dat niet als dogma.
Ik weet het wel: het is alweer de theoretische oplossing:
- Hoe moet een staat worden ingericht, waarin verschillende volkeren samenwerken?
- Met autonomie der verschillende volkeren.
Wie is er die niet zoo geleerd is, dat hij dat niet weet?
Maar alweer: ook die theorie is slechts het product van een bepaalden historischen toestand. Zij komt uit Oost-Europa, waar de nationaliteitskwestie toch een heel ander karakter had dan bij ons. Zij is een wapen geweest tegen soms zeer barbaarsche onderdrukking. Men zou haar ook kunnen noemen een moderniseering van de Ghetto-gedachte in defensieven zin. Oost-Europeesche Joden hebben trouwens een zeer groote rol gespeeld bij het tot stand komen der autonomie-doctrine. In niet parlementair of in slechts schijnbaar parlementair geregeerde landen kan deze een nuttige rol spelen, maar voor ons, Vlamingen, is het toch niet meer de vraag hoe wij ons in een veilig Ghetto kunnen terugtrekken, maar hoe wij van het algemeene leven ons wettig paart veroveren.
Wil men dan toch volstrekt een theorie? Welaan, hier is er een. De theorie voor ons, voor Vlaanderen 1925, zou men m.i. 't best kunnen noemen: de theorie van den pariteitsstaat op nationaal gebied.
Wij hoeven ons hier niet te verdiepen in de beschouwing van wijsgeerig-staatsrechterlijke problemen. De vraag of de staat ooit volkomen zijn karakter van autoriteit zal verliezen, om niets anders meer te zijn dan de geordende gemeenschap, dient door ons niet beantwoord te worden. Wij constateeren slechts, dat de staatsautoriteit overal een neiging vertoont om zich, althans van zeker gebied der menschelijke activiteit, terug te trekken ten gunste van organisatorische machten, welke uit den boezem der gemeenschap zijn opgekomen. Men denke slechts aan kerk en school. Men denke ook aan de toenemende beteekenis van allerlei maatschappelijke organen met gezag en bevoegdheid in eigen kring. Men denke aan allerlei sociaal-economische organismen, die heel wat meer toekomst in zich bergen dan de klassieke socialistische theorie ontstaan in den bloeitijd eener klasse-heer- | |
| |
schappij en zelf ook alles verwachtend van de heerschappij eener klasse over den staat. Men denke ten slotte nog aan het steeds gecompliceerder worden van het maatschappelijke leven, dat niet meer doelmatig kan beheerd worden van uit het eene centrum; ook hier geldt, gelukkig, het qui trop embrasse, mal étreint.
Ruimere vrijheid van maatschappelijke organisatie, waarbij taalverschil en taalgelijkheid ongetwijfeld een belangrijke rol zal spelen; nauwere aanpassing van het staatsorganisme bij het onomstootbare feit, dat België uit twee groote taalgroepen bestaat met aaneengesloten gebied, plus een klein gebied, waar de beide talen in zekeren zin reeds als volkstalen te beschouwen zijn en bevordering van zelfbestuur op democratische grondslag, ten einde het nog Vlaamsch-gebleven deel van het volk die noodige macht te bezorgen, die voor een waarlijk ontwikkeld cultureel leven noodzakelijk is, dat weze ons politiek program.
Het zelfbestuur, dat wij hier voorstaan, is iets heel anders dan de door sommigen verlangde autonomie: geen mechanisch in tweeën knippen van den Belgischen staat, maar een geleidelijke, organische ontwikkeling naar grooter veelzijdigheid en naar een zoo volledig mogelijke ontwikkeling van alle door de natuur gegeven krachten.
Volledigheid in een betrekkelijke afgeslotenheid van nationaal leven, zooals de heerschende klasse van andere volkeren die in de negentiende eeuw genoten hebben, zal een Vlaamsche bourgeoisie op die wijze niet verkrijgen. Zullen die anderen ze echter behouden? Wij, die in de periode der nationale staten doodarm zijn geweest, zijn nu juist bevoorrecht door dat wij ons zooveel makkelijker zullen aanpassen. Dat het socialisme minder anti-clericaal is en het politieke katholicisme minder conservatief in Vlaanderen dan in Wallonië, is geen toeval. Het domme anti-clericalisme, dat zeer dikwijls slechts een omgekeerd clericalisme was en het gebruik van de staatsmacht in dienst van het bezit, zijn de zonden geweest van wie in de 19e eeuw in den nationalen staat geheerscht hebben. Tot die heerschers hebben de Vlaamsch gebleven Vlamingen nooit behoord.
Wanneer de Waalsche socialisten zich niet in dienst stellen van overgeleverde, en in velen hunner, helaas nog zeer levendige bourgeois-idealen en wanneer al de vertegenwoordigers der democratie verstandig genoeg zijn om in te zien, dat economische wetgeving en bestuur tenminste evenzeer een kwestie is van rekenkunst als van edelmoedigheid, dan kan de tegenwoordige regeeringscombinatie jaren lang duren, lang genoeg om een terugkeer der krachten van het verleden onmogelijk te maken, lang genoeg ook om een einde te maken aan de ondergeschiktheid van Vlaanderen.
* * *
| |
| |
Door eigen kracht kunnen de flaminganten thans een nieuwe toekomst veroveren.
Een dubbele actie is noodig. Wat er op politiek gebied dient gedaan te worden hebben wij hierboven reeds gezegd: als trouwe bondgenooten der opkomende machten in den staat hebben wij mee te werken aan de organisatie eener democratie met behoud en gebruikmaking van al de moreele krachten en van al het geestelijke bezit van ons volk als geheel. Het spreekt van zelf, dat dit meebrengt een volledige vervlaamsching van het staatswezen in het Vlaamsche land en het steunen eener buitenlandsche politiek, waardoor uitsluitend werkelijke volksbelangen en geen traditie of zoogenaamde nationale sympathieën of antipathieën gediend worden. Slechts door aldus met de democratie samen te werken, zullen wij eindelijk ons karakter van klein-burgerlijke beweging kwijt raken en een volledigheid van cultuur veroveren. Alleen op die wijze ook, zullen wij den grondslag vormen voor een echte groot-Nederlandsche eenheid van taal en geestesbeschaving. Het verschil tusschen Nederland en ‘Vlaanderen’ in den flamingantischen zin van het woord, is immers hoofdzakelijk een standsverschil. De leiders van het Nederlandsche leven en de met hen verbonden intellectueelen hebben te weinig punten van contact met een ‘Vlaanderen’, dat buiten de werkelijkheid van het moderne leven staat en behalve een folkloristische, slechts een litteraire waarde heeft. Langen tijd zijn wij een gemoedelijk, gezellig, maar achterlijk, klein-burgerlijk gezelschap geweest. Thans zouden wij een kankerende, over verre idealen kletsende, maar even weinig zakelijke en even kleinburgerlijke ‘partij’ worden, als wij sommige slechte herders moesten volgen. De hemel verhoede het!
Het tweede gedeelte van onze taak is het zelfstandig organiseeren van de Vlaamsche maatschappelijke kracht, in de eerste plaats op cultureel gebied, maar ook op het gebied van de volkshuishouding, van het gezellige verkeer, enz! Wij hoeven daarover niet uit te weiden. Er wordt over dat onderwerp zeer veel gesproken in den kring der Vlaamsche beweging. Van vruchtbaar werk bemerkt men, helaas, nog niet veel. De stichting der Vlaamsche leergangen te Leuven is een stap in de goede richting en moge ook een vruchtbaar voorbeeld zijn! Als een goed begin en als een na te volgen voorbeeld moge ook de Vlaamsche Toeristenbond genoemd worden.
* * *
Voorwaarde eener krachtige actie op politiek en maatschappelijk gebied is echter hèt herstel van de eenheid in de Vlaamsche beweging. Aan een eindeloozen strijd over theoretische idealen gaan thans onze beste krachten verloren. Zeer dikwijls
| |
| |
trouwens is die strijd over het ideaal niet veel anders dan een anderen vorm van gekibbel over het verleden, die een krachtige actie voor het bereikbare onmogelijk maakt.
De amnestie kome spoedig en van beide zijden. Dat het activisme een uiting is geweest van de Vlaamsche beweging kan geen eerlijk flamingant ontkennen, tenzij zijn hart wordt dichtgeknepen door de vreeze der franskiljons. Maar evenmin mag iemand beweren, dat het activisme de heele Vlaamsche beweging is geweest.
* * *
Wij verwachten allerminst een plotselinge algemeene verzoening.
Zoo is de wereld nu eenmaal niet.
Maar wordt het niet hoog tijd, dat men wat minder het accent gaat leggen op wat ons scheidt en op wat ons gescheiden heeft? Op een zeer uitgestrekt gebied is er trouwens onmiddellijk samenwerking mogelijk, ook zonder idyllische verzoening. Er hebben thans reeds, te Antwerpen b.v., op Vlaamsch cultureel gebied uitstekende benoemingen plaats gehad, dank zij samenwerking tusschen zoogenaamde nationalisten en zoogenaamde passieven. Waarom wordt het A.N.V. niet gereorganiseerd in Vlaanderen? Er is vroeger wel eenige kracht van uitgegaan. Het zou zich thans nog veel meer kunnen laten gelden. Wij willen hier niet meer zeggen in de bizonderheden omtrent de practische verwezenlijking, maar dat andere oriënteering der geesten noodzakelijk is, zullen wel zeer velen toegeven, die inzien hoezeer de tegenwoordige strijd om woorden Vlaanderen hindert, uit de huidige omstandigheden, het grootst mogelijke nut te halen.
* * *
Moeten dan de afzonderlijke Vlaamsche partijen zoo maar verdwijnen?
Ook in dit verband lijkt langzame ontwikkeling van binnen uit ons verkieslijk boven al te krachtig ingrijpen. Trouwens de verdere ontwikkeling van den nieuwen politieken toestand is nog niet definitief verzekerd. Reactie is mogelijk en tegenover zulke reactie zou de frontpartij een zeer nuttige rol kunnen spelen. Ook in de regeeringscoalitie zelf spelen allerlei reactionaire krachten nog een groote rol. Zien wij niet hoe een man als de Brouckère het fascistische Institut des hautes Etudes te Gent beschermt en kwam van der Velde niet onlangs, met een coquetteerend glimlachje in de Peuple vertellen, dat hij niet in staat is een Nederlandsch boek te lezen? De meerderheid der
| |
| |
Belgische bourgeoisie immers spreekt Fransch en de socialistische minister vindt het nog niet noodig de taal van het volk te kennen.
De katholieken van hun kant zijn nog wel te zeer gehecht aan de oude partijmacht om een onbevangen politiek in de thans gekozen richting voor langen tijd van zelfsprekend te maken. De frontpartij blijve dus nog eenigen tijd de wacht houden.
Maar ook, wanneer er op politiek gebied geen gevaren meer dreigen en men het werk aan de democratische partijen mag overlaten, dan nog kan er op dit Vlaamsche front een zeer vruchtbare strijd gestreden worden. Zij is het eerste vrij sterke organisatorische centrum op uitsluitend Vlaamschen grondslag. Dit worde dan de kern eener sociaal-cultureele, Vlaamsche organisatie!
In ieder geval trede deze partij, ook nu reeds, meer op als orgaan van de algemeene Vlaamsche beweging dan als de ‘kerk’ der uitverkorenen, eenige zuiveren, eenige ware belijders van een nieuw Vlaamsch geloof, dat iets anders zou zijn dan het oude flamingantisme, die gehechtheid aan de eigen geestelijke goederen.
* * *
Wij, ‘ballingen’, staan buiten het dagelijksche gebeuren der practische partijpolitiek. Het zou belachelijk zijn te meenen, dat men van uit Scheveningen den toestand in Vlaanderen evenzeer in bizonderheden kan kennen, als wie in België zelf deel neemt aan den strijd. Er is veel, dat ontsnapt aan wie de dingen van op een zekeren afstand ziet; juist daardoor echter komen de groote lijnen duidelijker naar voren en wordt men dikwijls meer getroffen door wat inderdaad het meest belangrijke is.
Ik heb niet kunnen nalaten het bovenstaande te schrijven en te laten verschijnen, hoezeer ik ook weet, dat de eenen zullen schelden en de anderen zullen zwijgen.
Als er onder die laatsten ook maar eenigen zijn, die zelf den tegenwoordigen toestand der Vlaamsche beweging nog eens in zijn geheel en zonder vooringenomenheid willen overwegen, dan heb ik mijn doel bereikt.
Leo Picard.
|
|