Vlaamsche Arbeid. Jaargang 15
(1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
De Polen en de Wereldoorlog
| |
[pagina 88]
| |
want de keizer wilde Galicië niet loslaten, zonder de Poolsche kroon voor zichzelven of voor een aartshertog te erlangen. Dank zij de Russische omwenteling en de ineenstorting van het Tsarenrijk, waren bij de verwachte overwinning der Westersche mogendheden de kansen voor de onafhankelijkheid van een hernieuwd Polen zoo groot geworden - Wilson had alvorens de overeenstemming van alle staatslieden daaromtrent op 22 Januari 1917 afgekondigd - dat de Oostenrijkschgezindheid der Galicische Polen elken dag slapper werd en dat zij niet meer te paaien waren met het vooruitzicht van een gedeeltelijke verwezenlijking van de Poolsche toekomstdroomen. Hun afgevaardigden drukten beleefdheidshalve den wensch uit, dat Keizer Karel het herstel van den Poolschen staat met toegang tot de zee zou behartigen; de Poolsche club deed het op 16 en de leden van den Galicischen landdag op 28 Mei 1917. In Pruisisch-Polen, waar de vijandige houding der Pruisische ambtenaars het optimisme remde, steeg de onrust met de instorting van het tsarendom en het wankelen der burgerlijke regeering, want door de toenemende macht van het Duitsche rijk in het Oosten werd voor de Pruisisch-Poolsche bevolking de bevrijding uit de knellende banden van het Duitschdom een ondenkbaar iets. De Duitschers toonden wederom in Polen, dat de kunst om de harten te winnen hun niet eigen is. Zij vertrouwden bovendien de Polen niet en lieten het te vaak blijken. Zij waren niet voornemens het Poolsch vraagstuk in zijn vollen omvang op te lossen en hadden zelfs met Congres-Polen oogmerken, die den argwaan van hun beste vrienden in Polen moest wekken. Om aan de nationale minderheden, Duitschers en Joden, scholen met Duitsche onderwijstaal te geven traden zij af en toe op ongepaste wijze tusschenbeide en kregen somwijlen, zooals reeds is vermeld, Joodsche kinderen ondanks het verlangen van hun ouders geen Poolsch onderwijs. De studenten der verpoolschte universiteit en der technische hoogeschool staakten tot tweemaal toe om te verkrijgen, dat het beheer van het openbaar onderwijs gansch in Poolsche handen zou overgaan. Ook in zake het gerecht stond het gezag van den goeverneur-generaal boven den Raad van State. Het gaf nochtans voldoening, dat sedert de opening der Poolsche rechtbanken op 1 September 1917, deze hun uitspraken namens de Poolsche kroon in de Poolsche taal deden. Misnoegd waren alle partijen, omdat de aanstelling van een regent achterbleef. Om deze te eischen vergaderden zij op 12 Mei 1917 in het aartsbisschoppelijke paleis. Desondanks stelde de Duitsche regeering de benoeming nogmaals uit. Erger door haar gevolgen was de oneenigheid tusschen de Duitschers en Pilsudski betreffend de aanwerving van het leger. Zij nam een acuut karakter aan, toen het geschil over den vorm | |
[pagina 89]
| |
van den eed was beslecht en de bezetting de formule van den Raad van State had aanvaard (2 Juli 1917). De omstandigheden waren zoozeer veranderd door de Russische gebeurtenissen, dat Polen tijdelijk geen sterk leger noodig had. Pilsudski wilde derhalve niet meer meewerken om dat leger in te richten. De legioensoldaten, die weigerden den eed af te leggen, werden geïnterneerd. Pilsudski en Luitenant-kolonel Sosnkowski werden eerst naar Wesel en later naar Maagdeburg gevoerd (22 Juli 1917). Toen generaal von Beseler beval de niet geïnterneerde soldaten naar het Oostelijk front te brengen, trad de voorloopige Raad van State af. Een wat late aanmoediging uit het buitenland was het besluit der leden van de onafhankelijkheidspartij in Zwitserland, op 10 Aug. 1917 te Rapperswyl in het Poolsch nationaal museum vergaderd, samen te werken met den Raad en met de in Polen aangestelde nationale overheid. In bezet Polen was het misnoegen zoo groot, dat de Duitschers, vreezende de winst van hun Poolsche politiek te verbeuren, terugkrabbelden en door nieuwe toegevingen poogden zij de Polen niet te zeer van zich te verwijderen, te meer dat de bolsjevisten geen middel ongebruikt lieten om hen aan hun zijde te krijgen. Overeenkomstig art. I van het patent van 12 September werd een regentschapsraad ingesteld. Als leden werden door beide keizers benoemd metropoliet Alexander Kakowski, aartsbisschop van Warschau, Prins Zdrislaw Lubomirski en Jozef Ostrowski (15 October 1917). Dr. A. Kakowski was aanvankelijk een vijand der Middenrijken. Hij weigerde op 5 Nov. 1916 een Te Deum in de kerken te laten zingen, een daad waarvoor Gorski hem den hoogsten lof toezwaait, terwijl hij zijn aanvaarding van het lidmaatschap in den regentschapsraad verzwijgt. De aartsbisschop was een te vurige vaderlander om ten bate van zijn landgenooten de hulp der Duitschers te blijven weigeren, nadat Frankrijk en Engeland om Rusland niet te mishagen zich tegen de onafhankelijkheid hadden verzet. In April 1917 richtte hij een zendbrief tot de geestelijken, waarin hij nadruk legde op de beteekenis van Polen's herstel als zelfstandigen staat. Nu twee machtige heerschers vrijheid en onafhankelijkheid hadden beloofd, was het z.i. een plicht het overige te doen en geen offers te ontzien. Sindsdien trad de R.K. geestelijkheid nationaal en activistisch op tot groote ergernis der vrienden der Entente. Bij den intocht van Prins Leopold van Beieren in Warschau had Prins Lubomirski op diens toespraak geantwoord, dat hij de verordeningen der bezettende mogendheid zou naleven, maar er overigens naar zou streven den tsaar de stad Warschau terug te geven, gelijk ze hem was toevertrouwd. Later, als stadspresident na de invoering van het gemeentelijk zelfbestuur, kantte hij zich menigmaal tegen de maatregelen der bezetting, doch hij helde | |
[pagina 90]
| |
hoe langer hoe meer naar de activisten over, totdat hij met de neutralistische partij brak en hij in October een candidatuur voor den regentschapsraad aanvaardde. Het derde lid Jozef Ostrowski had in 1905 de realistische partij gesticht en zetelde van 1906 tot 1910 in den Russischen rijksraad. Na de proclamatie van 5 Nov. 1916 sloot hij zich onmiddellijk bij de activisten aan. De regentschapsraad aanvaardde op 27 October 1917 zijn ambt en de drie leden richtte een brief aan den Duitschen keizer, waarin zij hem hulde brachten en hem hun diepe dankbaarheid betuigden voor de besluiten van 5 November en 12 September, welke den grondslag vormden voor de onafhankelijkheid van het Poolsche volk. De samenstelling van het ministerie werd aan Jan Kucharzewski opgedragen. Deze rechtsgeleerde en socioloog was eerst nationaaldemokraat en een volgeling van Dmowski geweest. In den begin van den oorlog bestuurde hij te Lausanne L'Aigle blanc, dat van Duitschgezindheid niet kon verdacht worden. Sedert 1916 was hij naar Warschau teruggekeerd en tot hoofd der afdeeling voor hooger onderwijs benoemd. Deze tijdingen verwekten ontsteltenis in Frankrijk, dat meer geluisterd had naar de aanhankelijkheidsbetuigingen der uitlandige Polen, dan belang gehecht aan de zij het dan tijdelijke samenwerking van activisten en bezetting in het Weichselgebied. Van de Fransche regeering noch van de behoudsgezinden hadden de Polen de tastbare hulp bekomen, waarop zij meenden te mogen rekenenGa naar voetnoot(15). Bij de katholieken had het patriotisme zoozeer op den godsdienst den voorrang, dat zij meer prijs op de goedkeuring der orthodoxe Russen stelden dan op de behartiging der belangen der R.K. Kerk. De Polen vonden meer steun bij de linksche partijen, waarvan de vrijheidszin nog niet gansch was uitgedoofd. Onder het voorzitterschap van Charles Richet had de Ligue française pour la Pologne libre een manifest uitgegeven, waarin enkel spraak was van een Poolschen vrijstaat (Mei 1916), aangezien de censuur het woord onafhankelijkheid uit alle schriften bande. De Liga van de Rechten van den Mensch deed een stap verder, doch zij had de redevoeringen, op 21 Febr. 1916 uitgesproken, te Lausanne moeten laten drukken om aan de censuur te ontsnappen. Terwijl Pilsudski, die volgens Dr. V. BugielGa naar voetnoot(16) in 1912-1913 klaar stond om met zijn schutters in Rusland te vallen, zijn mannen in Galicië verzamelde om naast het Oostenrijksch-Hongaarsch leger Congres-Polen uit de tsaristische dwingelandij te bevrijden, besloot in Parijs de Poolsche Sokol, dat zijn leden in | |
[pagina 91]
| |
het Fransch leger dienst moesten nemen (31 Juli 1914). Acht dagen nadien hadden 2000 Polen het Fransch soldatenpak aangetrokken. Dewijl het Russisch gezantschap de vorming van het Poolsch leger afkeurde, belemmerde de Fransche regeering de propaganda onder de Duitsch-Poolsche krijgsgevangenen, totdat de omwenteling nieuwe toestanden in het leven riep. Ribot, voorzitter van den ministerraad, teekende eerst op 4 Juni 1917 het decreet, dat de samenstelling van een Poolsch leger uit krijgsgevangene en uitlandige Polen mogelijk maakte onder toezicht van Generaal Archinard. Na de aankomst in Frankrijk van Generaal Haller, op 6 Oct. 1918 tot opperbevelhebber benoemd, telde dat leger ongeveer 80.000 man. Alvorens waren de Polen reeds door Engeland, Italië en Noord-Amerika als oorlogvoerende bondgenooten begroet. Volkomen afhankelijk van en samengesteld door de Fransche regeering, die het op 20 Sept. 1917 erkende, was volgens de geschiedschrijver K. Waliszewski, het Poolsch Nationaal Komiteit van Parijs. WalizewskiGa naar voetnoot(17) beweert, dat tot leiders werden gekozen menschen, die voor de Russen aannemelijk waren, als Roman Dmowski, Graaf M. Zamoyski, later gezant te Parijs en in 1924 minister van buitenlandsche zaken, Erasmus Piltz van de realistische partij en vooral Tomaszewski, een gekend russophiele reactionnair, die in nauwe betrekking tot het Russisch gezantschap stond. De Fransche regeering, die zich niet meer gebonden achtte door hare vroegere overeenkomst met den tsaar, verzette zich niet langer tegen de Poolsche aspiraties. Nochtans, de geïnterallieerde conferentie van 29 Nov.-1 Dec. 1917 ging uiteen zonder een gezamenlijke declaratie, die de dubbelzinnigheid aangaande de onafhankelijkheid van Polen ophief. Moet het nog eens gezegd dat, zoolang Rusland machtig en slagvaardig was, noch Britsche noch Fransche diplomaten ooit een vinger hebben uitgestoken om de Polen de hun op het Weener Congres toegekende rechten te doen genieten, zooals H.A. Gibbons in ‘de Toekomst van Polen’ schrijft in het Amerikaansch tijdschrift Century (Juni 1917). Zij zonden enkel zacht verwijtende nota's aan Rusland in 1831 en 1863 en aan Oostenrijk in 1846, toen het de republiek Krakau inlijfde. Bij een Russische overwinning zouden zij gelijk in het verleden Rusland's misdaden hebben gebillijkt of verontschuldigd. Alhoewel men in de Engelsche en Fransche bladen iederen dag kon lezen over de onoverwinnelijkheid van het ‘Rusland der Revolutie’, beseften de Fransche en Britsche ministers, dat de val van het tsarendom het eerste wijd en zijd zichtbaar teeken der bouwvalligheid van het rijk was. De arbeiders- en soldatenraden gingen akkoord met den eisch der Polen op onafhankelijkheid en de voorloopige regeering van Prins Lvov gelastte een | |
[pagina 92]
| |
commissie met de afwikkeling der zaken van het koninkrijk Polen. Op aandringen van Kaar voorzitter Mr. Lednicki werd de beslissing betreffend een militair verbond aan de Polen overgelaten. In de officieele oorkonde wordt door de Russische voorloopige regeering de valschheid erkent der tsaristische belofte, waarin alle goede burgers in de Entente-landen vertrouwen moesten stellen. Het lag natuurlijk niet in haar bedoeling Polen in zijn historische - niet-ethnische - grenzen te herstellen, ofschoon zij het besluit vernietigde, waardoor het land van Chelm eertijds van het Weichselgebied was afgescheiden. Na de omwenteling bleven de Poolsche vluchtelingen verdeeld in hun waardeering der activistische politiek. De meerderheid had de beweging en de vorming van Pilsudski's legioenen afgekeurd. De demokratenGa naar voetnoot(18) daarentegen op 10 Mei 1917 te Moskou vergaderd ontkenden het recht aan de vluchtelingen en soldaten op zichzelf, zonder voorafgaande afspraak met hun landgenooten, om over te gaan tot de vorming van een nationaal leger in Rusland. Op een congres van soldaten (19 Juni) stond de meerderheid op het tegenovergesteld standpunt. Andere congressen hadden op 8 en 15 Augustus plaats en ondanks hun goede bedoelingen brachten zij de linksche en rechtsche partijen niet veel dichter tot elkaar. Te Petrograd bijeengekomen Polen traden nog meer beslist op tegen de bemoeizucht der uitgewekenen Polen om de richting der Poolsche politiek te bepalen en zij verklaarden, dat de leiding moest uitgaan van de in bezet Polen aangestelde lichamen. Hierin waren zij eens met de leden der onafhankelijkheidspartij, die op 10 Aug. 1917 te Rapperswyl in het Poolsch nationaal museum de zaak hadden besproken. De deelneming van een Poolsch legerkorps aan het offensief | |
[pagina 93]
| |
van Generaal Broesilov in Galicië en Volhynië ontstemden zoozeer de Polen in Zwitserland als de anderen. Dat leger was nog minder zelfstandig dan Pilsudski's legioenen; het stond volkomen onder het bevel der Russische overheid. Weldra traden officieren in onderhandeling met den Raad van State te Warschau. De demokratische vleugel der vluchtelingen erkende het gezag van den regentschapsraad, zoodat de tegenstelling tusschen links en rechts nog scherper werd. IJdel wapengekletter en overschatting van eigen kracht was sedert Bismarck's ontslag de grondtoon der keizerlijke diplomatie die, bovendien gehandicapt door een volslagen gemis van psychologisch inzicht in den gedachtenkring der tegenstanders, niet tot het besef kwam, dat bedreigingen dezen niet afschrikten, maar hun weerzin van de Duitsche aanmatiging prikkelden. De kunst om verzoenend op te treden bleef de Duitsche hoogwaardigheidsbekleeders, ambtenaars en officieren vreemd tijdens als vóór den oorlog. Zij konden evenmin begrijpen, dat het sterk nationaal gevoel der Slavische volkeren, dezen minder serviel tegen vreemde heerschers en minder assimileerbaar maakt dan de meer kosmopolitische Duitschers. Zij verwachtten dat hun Poolsche onderdanen, die in October 1914 een geheim nationaal aktiekomiteit hadden gesticht, waaruit het revolutionnair komiteit van 1918 groeide, gedwee in het Pruisisch gareel zouden blijven loopen, totdat het den Koning behaagde eenige verbetering in hunnen toestand te brengen. Toen de Poolsche afgevaardigden in den landdag aandrongen op de verwezenlijking der toegezegde hervormingen en op de toekenning van zelfbestuur onder waarborg van een internationaal scheidsgerecht, voer de minister van binnenlandsche zaken Drews heftig tegen hen uit, gelijk een Belgische minister het in 1924 tegen de Vlaamsche nationalisten nog doet; onbesproken moest het voorstel blijven, dat den Pruisischen eenheidsstaat uiteen zou hebben doen vallen. ‘Wij zullen, zeide Drews, nooit verzuimen het Duitschdom te versterken door kolonisatie en door steun aan de Duitsche nijverheid; Pruisen is een eenheidsstaat en een Germaansch land en zal het blijven (22 Januari 1918). De uitzonderingswetten werden niet opgeheven, de kolonisatie werd voortgezet, doch op kleinere schaal, de kredieten voor de verduitsching als voorheen door den landdag toegestaan, het gebruik der Poolsche taal bleef in de openbare vergaderingen verboden. Seyda, ondervoorzitter der Poolsche club wees op de tegenstelling tusschen de houding der regeering in bezet- en in Pruisisch-Polen. De rijksdag verklaarde zich voor de afschaffing van het paragraaf 12 der wet op de vereenigingen, doch het ministerie handhaafde zijn standpunt. Eerst na afloop van den oorlog was de regeering voornemens haar politiek in de Oostmarken te wijzigen. Intusschen moesten de Polen vechten en zwijgen, zooals de Vlamingen. Maar het nationaal gevoel was in | |
[pagina 94]
| |
Pruisisch-Polen te levendig om in deze omstandigheden te begeeren, dat de meerderheid der bevolking anders dan gedwongen voor den staat haar bloed zou storten. Overigens, een vrijzinniger behandeling der Poolsche eischen, de toekenning van zelfbestuur aan Posen en aan Pommerellië zouden de Polen stellig niet in trouwe Pruisische onderdanen hebben veranderd, welke de eerste gelegenheid niet zouden hebben aangegrepen om zich van Duitschland los te maken. De Galicische Polen, die in Oostenrijk evenals de Duitschers een Heerenvolk waren, zijn gedurende den oorlog de Habsburgers slechts voorwaardelijk trouw gebleven en hebben niets gedaan om in October 1918 Karel op zijn troon te handhaven. Zelfs het besluit op 2 Februari 1918 te Lemberg genomen door behoudsgezinden en demokraten nopens de vereeniging van Congres-Polen en Galicië onder de Habsburgers ontmoette heftig verzet bij een deel der aanwezigen. Niettemin was de Pruisische staatssecretaris Lewald bijzonder onhandig, wanneer hij op 1 Maart 1918 de vijandige gezindheid der Polen voorwendde om zich te verzetten tegen hun nationale verlangens. Het noodlot zou deze vervullen. Door de vestiging van het bolsjevisme was de tweede mijlpaal op den weg naar de onafhankelijkheid bereikt. De overwinning der Entente zou de derde zijn, zooals de uitdrijving der Russen de eerste was geweest. Zonder tegenspraak te duchten, kan men derhalve zeggen, dat de Polen zichzelf niet hebben bevrijd. Het leger van Generaal Pilsudski, hoe dapper ook, was te klein, het telde nooit meer dan 25.000 man voetvolk, en het vocht niet lang genoeg om een groot aandeel aan de bevrijding van Congres-Polen te hebben gehad. Het had vooral een zedelijken invloed, zooals het activisme een opbeurenden had. De vrede van Brest-Litovsk met de Oekrajiensche volksrepubliek (9 Febr. 1918) en die met Sovjet-Rusland (3 Maart 1918) maakte het herstel der oude historische grenzen onmogelijk zoolang zij van kracht bleven. De terugslag in gansch Polen was grooter dan de Duitschers hadden vermoed. In de donkerste jaren hunner dienstbaarheid hadden de Polen niet getwijfeld of hun staat in zijn oude glorie en uitgestrektheid zou herrijzen. In de begeerte gewesten is het volk Litausch, Wit-Roeteensch of Oekrajiensch, doch aangezien de adel en de R.K. geestelijkheid, althans de hoogere, zijn verpoolscht houden de Polen staande, dat hun aanspraken volkomen billijk zijn. De regentschapsraad, die op 9 Januari 1918 te Berlijn door den keizer was ontvangen en die te Weenen op den Hofbrug was geweest, had te vergeefs pogingen aangewend om deel te nemen aan de vredesonderhandelingen. In het ambtelijk blad Monitor Polski, liet hij een ongecensureerd verzet drukken tegen de bepalingen van het verdrag waardoor het Chelmerland en | |
[pagina 95]
| |
Podlachië aan de Oekrajiensche volksrepubliek waren afgestaan. Het ministerie Kucharzewski trad af om te protesteeren tegen de verdeeling van Congres-Polen, waartoe Chelm en Podlachië behoorden, tegen de verkrachting der rechten van het Poolsche volk en ook tegen de der Poolsche regeering aangedane vernedering, toen haar de mogelijkheid werd ontzegd de bescherming der nationale belangen bij het sluiten van den vrede ter hand te nemen. De regentschapsraad verklaarde zijn zending en krachtinspanning te willen voortzetten om te bekomen wat bereikt was, d.z. de Poolsche rechtbanken en scholen. Te Brest-Litovsk was de positie der Duitschers neteliger dan iemand, die de ethnische verhoudingen in Oost-Europa niet kent, zich kan voorstellen. Bij de onderhandelingen met Oekrajina moesten onvermijdelijk de Duitschers, zooals vóór en tijdens den oorlog de Oostenrijkers in Oost-Galicië, tusschen Polen en Oekrajiners kiezen en aangezien de belangen van beide Slavische volken volkomen tegengesteld zijn, de eenen of de anderen diep grieven. Van de tien aan Oekrajina toegewezen kreitsen hadden zes een Poolsche meerderheid, althans een meerderheid van Poolschgezinden. De ethnographische grens had stellig de Polen niet voldaan, doch zijnde de eenige strookende met het nationaliteitsbeginsel, kon zij getrokken worden zonder een nieuw bewijs van de onbetrouwbaarheid der Duitsche drijfveeren te brengen. Het is verdrietig te moeten vaststellen, dat voor een goede verstandhouding tusschen Duitschland en Polen in het imperialistisch Europa elken grondslag van duurzaamheid ontbreekt, zoodra uit het Oosten geen gevaar voor beide meer dreigt. Dan hebben Duitschland en Polen slechts tegenstrijdige belangen, terwijl Duitschland en Rusland hand in hand kunnen gaan, zoolang zij geen gemeenschappelijke grenzen hebben. Het kon den Duitschers niet ontgaan, dat Polen hun tegenstander zou worden, zoohaast zij het uit hun greep loslieten. Derhalve moest het koninkrijk Polen een gedaante krijgen, die het in de toekomst tegenover het Rijk machteloos maakte en werden zijn grenzen ingetrokken, eerst door de afscheiding van Suwalki en naderhand door de toewijzing van Chelm en Podlachië aan Oekrajina. De Duitsche oogmerken op het mijn- en koolbekken van Dombrowa-Sosnowice ontstemden de Polen. Duitschland, dat Oekrajina als den natuurlijken vijand van Polen en deshalve als een trouwen bondgenoot beschouwde, meende zonder de geringste inschikkelijkheid tegen het Weichselkoninkrijk te mogen optreden. De toenaderingspolitiek van Bethmann-Hollweg werd geheel verdrongen door het Oostmarken-imperialisme, dat de zwakke Duitsche sympathieën in Polen volkomen wegruimde. Een verdere opbloeiïng van het activisme had geen zin, nadat van Duitschland niets meer was te verkrijgen. Het was duidelijk, dat daar de twee richtingen van het Poolsch vraagstuk op | |
[pagina 96]
| |
elkaar botsten en dat de sterkste Polen weinig voordeel zou aanbrengen. Op de bezwaren van den regentschapsraad en het ontslag van het ministerie volgden protesten van gemeentebesturen en van burgers, weshalve zij door de bezettende macht werden gestraft. Om een motie van afkeuring tegen den vrede met Oekrajina werd o.a. de stad Warschau beboet en de voorzitter van den gemeenteraad van Lodz aangehouden. De Monitor Polski werd geschorst. Graaf Szeptycki, goeverneur-generaal van Lublin, legde zijn ambt neer; vele ambtenaars in het door Oostenrijk bezet gedeelte bedankten voor hun betrekking. De gemeenteraad van Lublin werd ontbonden en de overheid greep hier en daar hardhandig in. De bisschoppen kwamen in verzet tegen den afstand van Podlachië en Chelm wegens het nadeel door de toewijzing dezer katholieke streken aan een orthodoxen staat de Roomsche kerk berokkend. In den Oostenrijkschen rijksraad had het misnoegen der Poolsche bevolking een weerklank, die de regeering bijzonder onaangenaam was. De afgevaardigden en de leden van het hoogerhuis dreigden tegen de kredieten te stemmen en tot de oppositie over te gaan. Zoover gingen zij voorloopig niet. Erger was de opstand van het Poolsch legioen in Boekovina. Het verdrag met de Oekrajiensche volksrepubliek verraste de Poolsche vrijwilligers gelijk een donderslag uit een wolkenloozen hemel. Zij namen den Oostenrijksch-Hongaarschen bevelhebber gevangen, sneden de telegraaf- en telefoondraden door en togen op 15 Februari 1918 naar de grens om zich met de Poolsche legioenen in Rusland te vereenigen, doch de Oostenrijksch-Hongaarsche regimenten slaagden erin hen te omsingelen. Kolonel Jos. Haller kon met slechts 1.800 legioensoldaten ontsnappen. Van een verdere militaire samenwerking van regentschapsraad en bezettende macht kon natuurlijk geen spraak meer zijn, zooals Generaal von Beseler op 8 Mei besloot, doch bloedige botsingen hadden voortaan kunnen vermeden worden, wanneer de Duitschers niet hadden geëischt, dat de Polen in Oekrajina op staanden voet de wapens zouden neerleggen. Bij hun weigering ontstond te Kraniov een strijd (10-13 Mei 1918), die eindigde met hun nederlaag. Op het Westelijk front zouden de Duitschers de scharen van Haller weer ontmoeten, welke na vele wederwaardigheden te Moerman waren scheep gegaan. Sedert de bolsjevistische omwenteling was de positie der Poolsche soldaten niet benijdenswaard. Generaal Dowbor-Musnicki en Krylenko, de bolsjevistische bevelhebber konden het niet eens worden. Door een besluit van 29 December 1917 hadden de allogenen het recht verkregen nationale regimenten te vormen, maar deze moesten naar de bolsjevistische opvatting worden ingericht en Dowbor-Musnicki verbood eigenmachtig de verkiezing van soldatenraden Schermutselingen hadden tus- | |
[pagina 97]
| |
schen Polen en Russen plaats. Vele Polen werden doodgeschoten, anderen afschuwelijk verminkt. Om zich aan het Russisch gezag te onttrekken erkende, zooals reeds is vermeld, het leger van Musnicki, dat van den regentschapsraad. Daardoor kwam het na het nieuw Duitsch offensief onder het bevel van Generaal von Beseler, die het op 5 April 1918 ontbond. Het eerste legerkorps onder Dowbor-Musnicki werd door de Duitschers ontwapend, het tweede door Generaal Stankiewicz uit soldaten van het Roemeensch front samengesteld en door Generaal Osinski aangevoerd, moest na een aanval van Duitschers en Oekrajiners de wapenen neerleggen en het derde legerkorps onder Generaal Michelis onderging hetzelfde lot te Kiëv. Deze gebeurtenissen zouden een echtere vriendschap, dan die uit de tijdsomstandigheden tusschen Duitschers en Polen ontstane, verstoren. Bovendien gaf het verschil tusschen beide volkszielen aanleiding tot maatregelen, die de bevolking van het bezet gebeid voortdurend kwetsten en begrepen de Duitschers niet, dat zij met bedreigingen niets konden bereiken. Om de ineenstorting der activistische politiek te voorkomen, gingen de leiders, die vóór de twee-keizers-proclamatie van November 1916 met den rijkskanselier hadden onderhandeld weer naar Berlijn, ten einde een vergelijk tusschen de oorlogsnoodwendigheden en het nationaal verlangen te bewerkstelligen. De onverzoenlijkheid van het Duitsch en het Poolsch standpunt trad desondanks nog meer te voorschijn. Teleurgesteld omdat hun halfslachtige toegevingen de Polen voor hun oogmerken niet gewillig hadden gemaakt, bedwongen zich de Duitschers niet langer en hun bladen gaven lucht aan den wrevel tegen de ‘ondankbare’ natie, welke hun wapenen van het Russische juk hadden bevrijd. Immer onbezonnener waren de drijverijen der pangermanen, die steeds grootere streken van Polen begeerden. In den Grenzbote van 20 April 1918 schilderde Cleinow de Polen af als de eenige hinderpaal voor een Duitsch-Russische verstandhouding. Z.i. moest een groot deel van Congres-Polen ingelijfd worden. Tegen dat onzinnig voorstel kwamen de Balt Paul Rohrbach en de afgevaardigde Rechenberg in het Berliner Tageblatt op. De geruchten van een nieuwe verdeeling verontrustten zoozeer de openbare meening in het bezet gebied, dat Steczkowski, de latere minister van finantiën der republiek, na het aftreden van Jan Kucharzewski, hoofd van het nieuw ministerie, op 29 April 1918 een verbond aan de Middenrijken aanbood, op voorwaarde dat de integriteit van het koninkrijk Polen formeel werd erkend en dat het Poolsch leger niet in het Westen zou moeten vechten. Eenige weken na den veldslag bij Kraniov namen Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië een besluit, dat hun niet zwaar viel na de ineenzakking van Rusland en de opkomst van het | |
[pagina 98]
| |
bolsjevisme en dat de genadeslag voor den Duitschen uitbreidingsdrang naar het Oosten was. Luidens deze nieuwe verklaring der Westersche mogendheden was de oprichting van een hereenigd en onafhankelijk Polen met toegang tot de zee de voorwaarde voor een duurzamen en rechtvaardigen vrede en voor het herstel van den vrede in Europa (3 Juni 1918). Geveinsd of niet verborg Steczkowski zijn wantrouwen voor de goede bedoelingen der Entente niet en de leden van den regentschapsraad reisden naar Berlijn en Weenen, om van de regeeringen aldaar een duidelijke verklaring uit te lokken, welke de bevolking zou overtuigen van de oprechtheid der Duitsche politiek tegenover Polen. Deze stap door velen als ongepast gewraakt, verontrustte niet weinig de staatslieden der bondgenooten en de Polen in den vreemde. Dezen betuigden te Chicago hun vertrouwen in het Poolsch Nationaal Komiteit van Parijs en zij erkenden zijn gezag met uitsluiting van ieder ander. Zelfs in het bezet gebied trof het verwijt van laksheid tegenover de Duitsche aanmatiging den regentschapsraadGa naar voetnoot(19), die de gekozen neutralistische meerderheid in den Raad van State met eigenmachtig benoemde activistische leden schaakmat had gezet. Aan de verkiezing hadden de socialisten, die sedert de interneering van Pilsudski zich van de activistische politiek afzijdig hielden, niet deelgenomen en zoodoende een neutralistische overwinning niet verhinderd. In Pruisisch-Polen werd de stemming aldoor meer anti-Duitsch; Korfanty had in Silezië een landdagszetel veroverd en was aanstonds een duchtige tegenstander. De regeering week niet van haar vroegere houding af. Haar eenige tegemoetkoming was het gebruik der volkstaal voor het godsdienstig onderwijs, iets wat de Fransche republiek vóór de scheiding van kerk en staat in Bretagne noch in Fransch-Vlaanderen gedoogde. Oostenrijk wankelde onder de vijandschap van Tsjechen en Joegoslaven en de toenemende verkoeling der Polen tegenover de Habsburgers. Czernin en Seidler hadden op 22 Juni 1918 moeten wijken voor den aanval der verbondene Slavische afgevaardigden. Tertil, voorzitter der Poolsche club, dreigde in de zitting van 17 Juli 1918 met het weigeren der kredieten, indien Seidler door een meer betrouwbaar minister niet vervangen werd. Wegens zijn weinig doortastend ingrijpen werd Tertil verplicht het voorzitterschap neer te leggen. Daszynski, die in 1916 voor Duitschgezind doorging, verweet op hooghartigen toon de regeering dat zij aan den leiband van het Duitsche rijk liep. Glombinski was nog heftiger en eischte de hereeniging der drie deelen | |
[pagina 99]
| |
van Polen. Zonder dralen moesten vredesonderhandelingen aangeknoopt worden. Naarmate de gebeurtenissen in het Westen de zwakte van het Duitsch front aantoonden verminderde de aanhankelijkheid der Polen jegens de Donaumonarchie. Enkelen, zooals Prof. L.L. Jaworski, die in 1914 te Krakau het Opperste Nationaal Komiteit tot stand had gebracht, bleven haar trouw tot haren val. Zelfs in Congres-Polen werd nog in Augustus 1918 met het hoofdkwartier onderhandeld, doch de zending van Prins Janusz Radziwill en Graaf Ronikler werd door socialisten en nationaaldemokraten sterk afgekeurd. Door de tegenslagen van het Duitsche leger aangemoedigd, trad de regentschapsraad thans zelfstandiger op en verloochende de machten, die hem hadden aangesteld. Hij verklaarde, dat hij alleen van de natie afhing, drong nogmaals op de bijeenroeping van den landdag (sejm) aan, dankte het ministerie Steczkowski af en droeg Jan Kucharzewski, die noch Duitsch- noch Ententegezind was, de vorming van een nieuw ministerie op, dat tot den wapenstilstand aanbleef. Armzalig, zonder eenige grootheid, was het einde van het Habsburgsche vorstenhuis, dat de rampen opgestapeld had op de hoofden zijner onderdanen en dat altijd de volksbelangen aan zijn eigen aanzien en voordeel had opgeofferd. Wanneer Keizer Karel inzag dat de Magyaren tegen elken vorm van trialisme waren en dat derhalve de Poolsche kroon voor hem niet was weggelegd, stelde hij de kandidatuur van Aartshertog Karel Steven. En toen er voor de Donaumonarchie geen uitkomst meer was, uitgenomen een spoedigen vrede en de welwilligheid der Entente, ontspon zich zijn voorstel Galicië met Congres-Polen te vereenigen in een koninkrijk door een persoonlijke unie met het Duitsche Rijk verbonden in ruil voor den afstand van Elzas-Lotharingen aan Frankrijk. Een onzinnig voorstel, dat duidelijk doet uitkomen, hoe weinig Karel berekend was voor zijn taak en hoezeer de opvattingen en oogmerken zijner tegenstanders voor hem omsluierd waren gebleven. Niets baatte; het noodlot was niet af te wenden. Aldra zouden zich alle Cisleithaansche volkeren zich afkeeren van den vorst, die alleen om zijn troon bekommerd was. Op 1 October kwamen de Poolsche afgevaardigden in Weenen bijeen en zij eischten de sluiting van den vrede op den grondslag der veertien punten van Wilson, die de onafhankelijkheid van Polen op het voorplan hadden gebracht. De regentschapsraad riep op 8 October 1918 het herstel van den hereenigden Poolschen staat uit. Steunend op de verklaring van Versailles (3 Juni 1918), was hij zeker dat geen macht de verwezenlijking van de Poolsche staatsgedachte, in den aanvang van den oorlog door het activisme tegen Rusland belichaamd, zou beletten. Keizer Karel's erkenning van het zelfbe- | |
[pagina 100]
| |
schikkingsrecht der volken der monarchie kwam te laat om de schakel te worden, welke deze volkeren in een statenbond zou vereenigen (16 October). De ineenstorting van het Westelijk front maakte in het Oosten de overmacht van het Duitsch leger waardeloos voor het Rijk, dat thans de gevolgen moest dragen van zijn hinkende politiek. De keizer en zijn raadgevers hadden de beslissing omtrent den definitieven status en de grenzen van het koninkrijk Polen tot het einde van den oorlog uitgesteld. De Polen en de bondgenooten zouden ze nu te zamen tot schade van het Duitsche Rijk zelf regelen. Nadat de plannen van den Duitschen legerstaf omtrent eene nieuwe verminking van Congres-Polen waren ruchtbaar geworden, was er geen zedelijke grond meer voor het verwijt van ondankbaarheid, dat af en toe in Duitschland klonk. Polen was volkomen gerechtigd aanspraak te maken op de Oostmarken, die buiten het Duitsch ethnisch gebied lagen. Nadat de November-omwenteling in het oorlogsmoe Duitschland was uitgebroken, was het plotseling uit met het ontzag der soldaten voor hunne oversten. In Warschau drongen de soldaten in het kasteel, waar Generaal von Beseler verbleef en zij namen hem gevangen. Door Poolsche officieren bevrijd en aan boord van een schip gebracht, voer hij de Weichsel tot in West-Pruisen af. Pilsudski kwam op 10 November in de hoofdstad terug. Den volgenden dag werd hij, de eerste Poolsche activist, aan 't hoofd van het leger gesteld door den regentschapsraad, die den 14n aftrad na het gezag in de handen van Pilsudski te hebben neergelegd met de opdracht als hoofd van den staat een nationale regeering samen te stellen. De meeste leden van het ministerie door Moraczewski naar de wenken van Pilsudski gevormd waren socialisten en radikaalpopulisten. Door de invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen, van den achturenarbeidsdag en van eenige sociale hervormingen kreeg de Poolsche staat aanvankelijk een demokratisch karakter, dat door velen in den lande werd gewraakt. De reactie betreurt nog steeds, dat Pilsudski door zijn krachtig ingrijpen de republiek dezen demokratischen grondslag heeft gegeven, welke weinig met de Poolsche traditie strookt en in iederen nationaliteitenstaat hinderlijk is voor de vlottende afwikkeling der politieke aangelegenheden. Na de verkiezingen legde Maarschalk Pilsudski zijn ambt neer, maar hij werd dadelijk en eenstemmig door den landdag herkozen (20 Februari 1919). De nieuwe regeering - Paderewski was sedert 17 Januari 1919 eerste minister - werd door de bondgenooten en de neutralen erkend en Polen nam zijn plaats in onder de onafhankelijke staten van Europa. De nieuw gekozen Sejm (landdag) verklaarde zich eenparig voor een verbond met de bondgenooten en de regeering sloot | |
[pagina 101]
| |
een militaire overeenkomst om oorlogsmateriaal te krijgen, hetwelk het broodnoodig had om te strijden tegen zijn naburen, die niet bereid waren deelen van hun grondgebied af te staan om de historische grenzen te herstellen en om de bolsjevisten terug te werpen, die van plan waren den Weichselstaat te sovjetiseeren. Overal viel de beslissing der wapenen ten voordeele der Witte-Arendrepubliek en zij verzette haar landspalen ver over de ethnische grenzen van het Poolsche volk. Zooals de andere erfstaten der Donaumonarchie is Polen thans een nationaliteitenstaat, waarin de minderheden minder waarborgen voor het behoud van hun volkswezen hebben dan in Oostenrijk, aangezien zij zwakker zijn en al deze erfstaten sterk gecentraliseerd zijn.
Dr. G. Schamelhout. |
|