echt-gezonde en frissche volksverhalen, met een meer waarachtige boerenpsychologie misschien dan bij Streuvels. Maar: ‘Vóór en bachten de kupe’, het hoofdstuk dat zou moeten zijn ‘la pièce de résistance’, eischt grooter een kracht van samenvattend tragiekvermogen dan het normaal kunstenaarstalent van Vermeulen. 't Staat nu zoo: de idylle van Leentje en Berten overlommert alles met zachte glorie. De oorlog is daarrond een dunne-leelijke kader. 't Moest omgekeerd zijn: het kloeke tafereel van onnoembare afzichtelijkheden en, stil daarom geweven, de lieflijkheden van die trouwe liefde als een gulden omlijsting. Het teeder-emotieve heeft de plaats ingenomen van de energieke synthese. Het is geen oorlogstreurspel, het is een schoone fantazie ter gelegenheid van den oorlog.
Toch moet dit boek in alle volksboekerijen staan en door héél ons volk gelezen worden. Want daar is geen schrijver geweest sedert Conscience die 't volk meer heeft bemind in zijn kunst dan Vermeulen. Daar is geen schrijver die beter heeft gezien dan hij de uiterlijke ruwheid van ons Vlaamsche jongens en hun innerlijke diepgevoeligheid. Niet één heeft Vlaamsche moeders geschilderd met zoo'n echt-ware trekken van de ‘mulier fortis’ uit het Evangelie. Collette Nolf is een figuur die blijvend leven zal.
Met dit al is Warden Oom een verhaler zooals wij er niet veel bezitten. Hij heeft een onderhoudende verteltrant die, willens, nillens, aantrekt en bekoort. Hij is typisch opmerker van eigenaardige doeningen en bezit een gemoedelijkheid die de beste Engelsche romanschrijvers hem mogen benijden.
Héél ons volk moet dit boek lezen eindelijk, omdat het erin leeren zal te walgen voor haat en haatpredicaties.
K.E.