Verzoek tot opname.
Invitation a la valse.
De h. Victor Brunclair heeft een tooneelstuk geschreven. Dat is een daad van moed! Maagdelijke vrees, dat het niet zou begrepen worden, gaf hem een inleiding in de pen. Dat wordt eenigszins bedenkelijk, vooral voor het stuk! In deze inleiding vaart hij geweldig uit tegen de Antwerpsche tooneelcritiek. Daarin heeft hij volstrekt ongelijk! Dat verdient ze niet, vermits ze een slachtoffer is van het werk, dat ze te beoordeelen krijgt. En deze inleiding wordt ingezet met een pikant offensief tegen den ‘D-journalist van het dagblad De Schelde’, den sentimenteelsten jongen uit heel de Antwerpsche pers.
Toen de h. Brunclair deze inleiding voorlas, nu enkele weken geleden, in een bovenzaal van El Bardo, heeft hij dezen persoonlijken aanval acherwege gelaten. Waarom? Omdat de D-journalist van het dagblad De Schelde zich onder het half dozijn toehoorders bevond? Dan is 't geen bewijs van grooten moed. Ofwel heeft de h. Bruclair die aanval er later bijgeschreven... als antwoord op een paar vluchtige notas die 's anderendaags in de Schelde verschenen. En dan maakt hij op kleinzielige wijze misbruik van de gulle gastvrijheid, die Vlaamsche Arbeid hem verleent.
De h. Brunclair waagt zich op journalistiek terrein en hij debuteert al erg ongelukkig. ‘De critiek mist toetssteenen’, schrijft hij... omdat de D-journalist van het dagblad De Schelde na de opvoering van Kaiser's ‘Macht der Vrouw’ schreef:
‘Ziedaar een bescheiden poging tot vernieuwing, die haar toevlucht niet moet nemen tot revue-trucs, welke voor een halve eeuw in 't café chantant reeds uitgejouwd werden, en die een zoo sterke gemeenschapskunst is, dat het opgetogen publiek na ieder bedrijf rechtspringt om een ovatie te brengen, waarvoor we driekwaart opeischen voor den auteur...’
En verder:
‘Moeten we een woord gebruiken? Expressionisme? Welnu ja, daar hebben we 't op zijn schoonst! Uitdrukkunst, zonder kromme huizen, leelijke kleuren, holle frasiologie, onverstaanbare zinnen in telegramstijl...’
Omdat we hier het woord ‘expressionsme’ gebruikten... mist onze critiek toetssteenen. De h. Brunclair bezit alleen die toetssteenen! Hij noemt ‘De Macht der Vrouw’... Ibseniaansche kunst. Hij vergist zich natuurlijk. ‘Doodendans’ van Strindberg zit hem dwars. We zullen voor die vergissing geen benaming zoeken.
Deze inleiding slechts om aan te toonen, dat de h. Brunclair misbruik maakte van hem aangeboden gastvrijheid om enkele lieftalligheden op te disschen, die met den kern van zijn betoog geen verband houden.
We zullen zijn verdere klachten dan ook maar liefst onverlet voorbijgaan. De lijst blijft voor negen tienden onvolledig. De critiek is inderdaad niet opgewassen voor haar taak. Dat heeft ze gemeen met vele Vlaamsche auteurs, de voor tooneel willen schrijven.
En zeer bereidwillig stelt de h. Brunclair zich als voorbeeld.
‘Slagers en stukken, die technisch ineenraderen als een mechaniek, staan ambachtelijk sterk, maar kunnen niet altoos in evenredige verhoudingen aan het stijlgevoel voldoen’, zegt de h. Brunclair. Dat zal hem niemand betwisten. Maar ‘voldoen’ aan het stijlgevoel... sluit hoegenaamd ‘ambachtelijk sterk staan’ niet uit. Dàt schijnt de h. Brunclair niet te willen gelooven. Want...
‘Het is dus een stuk uitsluitelijk afhankelijk te maken van zijn technische vaardigheid’ besluit de h. Brunclair. In verstaanbare taal moet dat beteekenen: ‘Alleen