| |
Aanteekening
Roeping
in het September-nummer van dit jaar brengt een mooi gestyleerd stuk van Gerard Knuvelder over Henriette Roland Holst van der Schalk. Het is opvallend hoe de katholieken in den laatsten tijd tot deze geniale vrouw genaderd zijn. Haar laatsten bundel ‘Tusschen twee werelden’ besprekend, zegt de schrijver: ‘Met welk 'n plotselinge en in z'n verscheurdheid toch gelijkmatige vaart stoot dit boek al haar andere werken, hoog uit boven et peil van et merendeel der hollandse dichtwerken. Zo al niet de grootste, is zij zeker één van de meest representatieve figuren in dichtend Nederland. Ver staan we met dit werk af van et zagen en zeuren over individuele, onbelangrijk gemaakte geweldigheden, overgeplaatst als we zijn in de sfeer der grote wereldproblemen. Haar statige zielestatuur heeft haar, naast 'n groot dichterschap, daartoe voorbestemd. - Toch zal haar werk slechts van betrekkelike waarde zijn, omdat et gefundeerd staat op dwaling, verzwakt wordt, ondanks alle noblesse en ziele-adel van aanleg, door een gemis aan bazis, een gemis aan inzicht. Henriette Roland Holst kent de plannen der wereldorde niet; de hiërarchiese ordening van de wereldbewegingen ontgaat haar, wijl zij de eenige waarachtige Realiteit en Beweegoorzaak niet kent en de orde der eeuwigheden als Zijn Schepping: God en de zielen. Wanneer Roland Holst boven et aardebeweeg der mensen en de natuur-menselike impulsen, die, zoals gezegd, de van nature kristelike ziel tot grote liefdedaden in staat stellen, kende: et bovennatuurlik leven der zielen, die allen streven naar hun Schepper, dan zou haar ziel, die nu de breedte der kosmos omvademt, ook indringen in de diepte van et heelal, tot zij zich alles zou zien ordenen om et hart der Schepping: God, die liefde is... Deze vrouw zou zijn éen dergenen op wie wij verlangende wachten: de dichter, profeet onder zijn volk, die in wijsheid de wereldorde overschouwt, en begaafd met de macht van et
goddelik dichterschap, miljoenen voorgaat: 'n richter naar et beloofde land’.
| |
| |
Met het October-nummer gaat Roeping zijn tweede jaargang in. Dit tijdschrift voor katholieke jongeren heeft zijn plaats veroverd in de Nederlandsche letterkundige wereld. De Vlamingen werken er goed aan mee. Onze eigen medewerkers Marnix Gysen, Hubert Buyle zonden mooie verzen. Met Jan H. Eeckhout en Chr. Kops O.F.M. die ook reeds in Vlaamsche Arbeid optraden, bewijzen zij dat onze beide tijdschriften nagenoeg dezelfde wegen opgaan. In aansluiting met de beschouwingen van onzen medewerker Joris Maes, in dit nummer mogen hier de woorden van M. Molenaar M.S.C. worden aangehaald uit Kleine Betogen over Kunst en Leven: ‘In deze tijd van dageliks varierende levenstelsels, van veel klank en gebaar, is 't van allergrootst belang om enkel vast-omlijnde begrippen te aanvaarden als de beinvloedende uitgangs-punten van 'n maatschappelike of persoonlike reformatie: in zover 't mogelik is 't vitale te bevatten in de engte van 'n begrips-bepaling. Zo betekent de hervorming onzer menselikheid voor de katholiek niets anders dan de beleving van 't geloof allereerst, en vervolgens de omzetting van de doordachte en doorvoelde geloofswaarheid in de daad. Dit leef-program, dat theoreties uit twee wel onderscheiden punten blijkt opgesteld, ziet zich prakties herleid tot één: 't allereerst genoemde: de beleving van 't geloof. Want wanneer de geloofswaarheid beleefd is, dat is: van abstrakte kennis gegloeid tot overtuiging, tot motief, tot 'n zekerheid, die op ons hoofd en hart voor goed beslag heeft gelegd, dan is feitelijk de daad verzekerd. Want evenmin als de gedachte alleen, 't leven verbetert, evenmin baat voor de zedelike hervorming 'n herhaald stellen van de daad, wanneer deze niet uit 't motief geschiedt. Persoonlike reformatie heeft als eerste oorzaak de kracht van 'n motief, dat dan ook om wille van deze allesbeslissende beïnvloeding de onmiddellike voorbereiding moet genoemd worden voor de
komst van de onmisbare hulp Gods’.
| |
Het Getij
in nr. 9 van zijn 8e jaar brengt verzen van Wies Moens, Willem de Merode, Sjoerd Broersma, Albert Kuyle, Richard Skoghemma; een mooie Herfstmijmering door Helena S.E. Burgers. De Reis om de Wereld is pakkend door hare beknoptheid en bitter van ontgoocheling. Martin Permys spreekt over een fransch roman, Silbermann, van Jacques de Lacretelle. Uit een studie van Leo Leclercq over den amerikaanschen schrijver Jack London, lichten wij het volgende: ‘Niet uit zoet gedroom is London's levensvizie opgedampt; ze is gedistilleerd uit het bloed en zweet van de ruwe wereld daarbuiten, waar hij zich zelf door heen gevochten heeft met de kracht van zijn wil en zijn knuisten. Het is ook bijna uitsluitend van deze wereld, dat hij schrijft. Opvallend weinig heeft hij gezegd over het gewone leven, dat burgermenschen van uw en mijn slag plegen te leiden. Hij is liever daar, waar het leven primitiever is, waar zijn elementen naakt en duidelijk te zien zijn, ontdaan van veel dat het hier soms duister en gecompliceerd maakt, Hij toont ons den strijd om het bestaan in Alaska,
| |
| |
waar de wijde sneeuwvelden wit en stil zich strekken onder den kouden, helderen hemel, zonder geluid, zonder leven; de rivieren liggen doodgevroren, de boomen heffen zich geluidloos, als versteend in de onbeweglijke lucht, niets leeft daar, niets roert zich, en alleen de mensch trekt verder over die doode, witte wereld, vervullend zijn noodlot, dat is altijd rusteloos te zijn; klein brokje warmte en leven, omringd door koude en eeuwigheid. Het is de oude, oude strijd van leven tegen dood, de simpele, kosmische strijd van beweging tegen starheid. Hij toont ons den strijd met de zee; en wie kent dien strijd beter dan een geboren zeeman als hij? Hij heeft zijn halve leven gegeven aan de zee. Zeilen is hem een instinkt. Hij lééft als hij zeilt. Het rijzende en dalende dek onder zijn voeten, in zijn ooren het ratelen van touwen door de blokken en het klapperen van reefjes tegen spannend zeildoek, het fluiten van den wind in het tuig, de zilte zeelucht in zijn longen, en hij zelf, stuurrad in de hand, meester van de elementen. Hij voelt zich een koning van het leven, dat in hem is tegen de kracht van de elementen. Het is een geweldig spel, waarbij zijn leven de inzet is. En hij speelt intens; hij lééft. En of het nu is in Alaska, of in de tropen, of op zee, overal vindt hij dezelfde harde, sterke kerels, die den grooten strijd strijden; menschen met pit en durf; menschen die alles op één kaart kunnen zetten en lachen als ze verliezen; vechters en durvers; kerels die daden doen. Het leven is sterk in hen, en drijft hen voort over de wereld, en ze geven zich aan dat leven, royaal en zonder voorbehoud. Ze zijn niet benauwd voor hun toekomst. Roekeloos leven ze er op los’.
| |
De Stem
van 1 Oct. bevat bijdragen van Emil Lucka: De Tragedie van Otto Weininger, van Jan Prins: Verzen, van Urbain van de Voorde: De kunst als spiegel van de ziel, van Dirk Coster: De beteekenis van het Lustrum-spel te Delft, van A.G. Van Kranendonk: Joseph Conrad I, van Just Havelaar: Een nieuwe letter van de Roos. Dirk Coster wijdt ook een belangrijke en waardeerende kroniek aan Het Roomsche modernisme in de litteratuur. Na de laatste schoone uiting van het R. Katholieke levensgevoel in het werk van Stalpaert van de Wiele, Vondel, Alberdingk Thym en Schaepman even herinnerd te hebben en beide laatste schrijvers te hebben gekenmerkt als ‘een uiterste verstarring van den Renaissancistischen stijl’, zegt hij verder: ‘Weliswaar nam even over de grenzen de katholieke mensch op deze Noord-Nederlandsche onmacht de meest glorieuze revanche, die men zich denken kan. De groote dichter en de groote katholieke mensch Guido Gezelle ontstond in Vlaanderen, een der wonderbaarste verschijningen der 19e eeuw en een der grootste dichters die ooit in onze taal en in Europa schreven. Hij alleen weegt op tegen een gansche middelmatig-bloeiende litteratuur, en in ruimeren zin genomen kan de katholieke mensch tevreden zijn: zijn menschelijkheid ontbloeide in den Vlaming Gezelle tot de edelste kunst, een kunst op
| |
| |
beide wijzen voorbeeldig: voorbeeldig door plastische schoonheid en voorbeeldig door menschelijke gelouterdheid’. De verschijning van Gezelle is nochtans in Noord-Nederland zonder invloed gebleven. De katholieke mensch bleef er afhankelijk van de Nieuwe Gids-groep. Diepenbroek ‘sloeg de brug tot dit heidensche kamp’. Edward Brom volgde behoedzaam het spoor van de Nieuwe Gids. Het wil ons voorkomen dat Dirk Coster de beteekenis van Van Onzen Tijd wat onderschat. In samenwerking met het katholieke Vlaanderen werden daar door Maria Viola de grondslagen gelegd van een geestelijk-vernieuwde Katholieke Schoonheid. Volgens Dirk Coster is deze opleving typisch 1920. ‘En men voelt het: ditmaal is het ernst en men zou kunnen zeggen: nu of nooit! Nu moet de katholieke mensch zijn litteraire kracht, zijn kracht tot schoonheid bewijzen, of erin berusten, terug te zinken en te blijven bij wat feitelijk een Romantisch archaïsme is, een parasiteeren op de Middeleeuwen. - Want men voelt dat men zich ditmaal tot de centra richt: tot het centrum van het katholieke dogma en tot de psychologische centra van den mensch, - en in harmonie daarmede zoekt men ditmaal geen aansluiting aan het burgerlijk-artistieke Holland van den natijd van de N. Gids, maar aansluiting aan het internationale katholieke cultuurleven, dat vooral in Frankrijk bloeide, en in Hello, Léon Bloy en Claudel de toppunten van een eigen en groote schoonheid vond. Kortom: was de kleine eerste herleving der katholieke litteratuur voor alles woordkunstig en nationaal, deze nieuwe herleving is veeleer psychologisch en internationaal, zij zoekt in de groote katholieke cultuur van Frankrijk haar voorbeeldigheid, en het geestesleven dat zij zich wenscht, zou men een directe verlenging van en een commentaar op de essentieele dogma's zelve kunnen noemen’. Tusschen de katholieke figuren van den nieuwen tijd wordt Pieter van der Meer de Walcheren naast
Feber, Gerard Knuvelder en Gerard Bruning op den voorgrond gesteld. ‘Met deze vier essayisten beschikt de jongere katholieke litteratuur althans over vier woordvoerders, die de katholieke gedachte met het denken van dezen tijd verbinden kunnen, - die door een gemeenschappelijk ideaal gedragen zijn en uit eenzelfde atmospheer spreken, - en die dus in staat zijn het moment van den tijd, het moment 1920, met groote precisiteit uit te drukken. Iedere Hollandschheid in den kleineren zin, iedere a-rhythmische babbelachtigheid is hun vreemd; hun geestelijke horizon is onbelemmerd en zeer wijd’. Van het tijdschrift voor katholieke schoonheid Roeping zegt Dirk Coster, na het werk der Nieuwe Eeuw geprezen te hebben, verder: ‘Het is nu bijna een jaar aan 't verschijnen onder de geanimeerde Redactie van Dr. Moller, - en een bekentenis ga voorop: het is een levend en belangrijk tijdschrift geworden. Het heeft het boeiende van den levenden geest, van den onrust des geestes. - De typische kleine Hollandschheid, de burgerlijke verdoffing des levens, die onze gansche litteratuur, katholiek of modern, nog steeds bedreigt, kan ook daar geen toegang meer forceeren. - Dat is reeds een groot en belang- | |
| |
rijk ding’. En de schrijver besluit: ‘dat heel de jonge katholieke litteratuur op dit oogenblik den indruk wekt van een vruchtbare gisting, en de litteraire expressie, de bloei-in-schoonheid van de katholieke gedachte thans dichterbij schijnt dan op één moment vroeger’.
| |
De Nieuwe Gids, 10e afl.,
bevat een prachtige vertaling in Nederlandsche verzen van Aischylos' treurspel de Zeven tegen Thebai door P.C. Boutens; verzen 't Menschelijk en 't Eeuwige door Willem Kloos; Schetsen door L. Van Deyssel; Vlugge Verhalen door Maurits Wagenvoort naast voortzetting van Een mystieke reis door C. Aq. Libra; Jaap door Jac. van Looy en Laatste Vacantiedagen door Henri van Boven. - Over Felix Timmermans schrijft Willem Kloos in zijn maandelijksche kroniek: ‘Felix Timmermans is een eersterangs auteur en ik weet dit, omdat ik nooit, als ik hem lees, eenigen aandrang in mij voel opkomen, om het kritische ontleedmes in hem te zetten, zoomin als ik neiging daartoe bij het lezen van een van Deyssel of een Potgieter krijg. En het is dus, als men zijn taak ernstig opvat, een beetje lastig om over hem te schrijven; want bedenkinglooze waardeering, waarbij men allicht tot lyriek vervalt, kan moeielijk wezenlijke kritiek heeten, waar de lezer voor zijn eigen psychische ontwikkeling, want voor zijn beter leeren zien en begrijpen iets aan hebben zou. Ik zelf ben buitendien met de eene helft van mijn wezen, een altijd diepin kalme intellektueele natuur, die er steeds van gehouden heeft, om alle groote problemen, die het Leven mij, zoowel als allen anderen eenig besefsvermogen bezittenden toegooit, algeheel te ontleden, totdat ik op den bodem er van kwam. Maar volmaakte, onberispelijke schoonheid analyseert men niet: immers, zij wortelt in het onbewuste, dat met zijn grondelooze diepte, onbereikbaar is voor de Rede, want slechts eenigszins benaderbaar voor ons diepst aanvoelingsvermogen en onze subtielste Intuïtie, die de kritikus, wil hij bevoegd wezen, van zijn geboorte moet bezitten, en die hij vervolgens zijn geheele leven er aan wijdend door de strengste geestelijke opmerkingsgave zoowel naar binnen als naar buiten tot de uiterste
gevoeligheiden verdieptheid moet hebben verkrachtigd zoowel als verfijnd’.
| |
Boekenschouw
in nr. 5 geeft besprekingen van Louis Hémon's Maria Chapdelaine, den bekenden Fransch-Canadeeschen ‘roman van het land’ van Hugh Walpole's The Cathedral en Paul Busson's roman Die Feuerbutze.
| |
Boek en Kunst,
het nieuwe tijdschrift waarvan reeds twee nummers verschenen staat hooger dan Boekneschouw is beter ingelicht en geeft een meer internationaal overzicht. Roger Avermaete gaf volgende samenvatting van de Vlaamsch-schrijvenden in België: ‘1o Zij die voortzeulen in het wagenspoor der traditie, met oogkleppen voor. Een weinig talrijk en onbelangrijk groepje; 2o de jonge dichters, over- | |
| |
eenstemmend door een vaak overdreven liefde tot den vrijen versvorm, door hun hechten aan de vereenvoudigde spelling en de gemeenschappelijkheid van hun gevoelssfeer, van een half-christelijk, half zuiver menschelijk mysticisme. Al de jongeren van eenige beteekenis drijven op dit beginsel. De opzichzelfstaande Felix Timmermans zij hier apart vermeld. Noch gelijkenis, noch verwantschap, noch invloeden. Maar in Vlaanderen is er ook nog iets anders. Gedurende den oorlog onderging de Vlaamsche Beweging een gistingsproces. De Duitschers spraken er een woodje in mee. Wat een ernstige crisis verwekte. Terwijl de meerderheid der bekende Vlaamsche schrijvers zich buiten schot hield, wierp de geheele jeugd zich vastbesloten in de activistische strooming. Ondanks al de verschrikkelijkheden, die over deze kwestie in omloop zijn gebracht, draagt deze beweging der jeugd zonder twijfel een zuiver idealistisch karakter. De jongeren hebben eveneens, in hun geestdriftig streven naar vernieuwing, de vereenvoudigde spelling aanvaard. En zij houden eraan vast, hoewel het hen in letterkundig opzicht van hun Hollandsche confraters verwijdert’. Roger Avermaete is hier blijkbaar niet op de hoogte. Hij weet niet dat er in Noord-Nederland meer dan hier geijverd wordt voor de vereenvoudigde spelling en dat tijdschriften als Roeping e.a. bijna uitsluitend in de nieuwe spelling zijn gesteld en Wies Moens met zijn vereenvoudigde spelling een der in Holland meest gelezene jonge Vlaamsche dichters is.
| |
Dietsche Warande en Belfort (8-9)
bevat een belangrijke bijdrage van Caesar Gezelle over Guido Gezelle en Fransch-Vlaanderen, Beschouwingen over het Lam van Van Eyck door Gerrit Philips, verzen Dicta door de Vocht, een merkwaardig opstel van Jules Persyn over Multatuli en de Vlamingen met tal van brieven, verhalend proza Stil Leven van St. Claes-Vetter.
| |
In Pogen (VII)
vinden wij een bijdrage van Godfried Heyndrickx over Nieuwere Dramatische Kunst. Dr. F.M. Huebner schrijft over Charles Toorop, Dr. Frans de Hovre over Foerster's Christusboek.
| |
Boekengids
is een nieuw algemeen Nederlandsch bibliographisch tijdschrift waarvan de twee eerste nummers zoo pas verschenen. Het wil een algemeene gids wezen op Nederlandsch bibliographisch gebied. Na een levensschets van Edw. Vermeulen door Godfried Hermans komt er een belangrijk overzicht van nederlandsche werken van allerlei aard in voor met telkens een korte bespreking door een staf van bevoegde recensenten opgesteld. Met den aanleg van een Nederlandsch bibliographisch woordenboek werd ook begonnen. Het is een tijdschrift dat vooral aan bibliothekarissen uitstekende diensten zal bewijzen. Mooi uitgegeven en met orde gedrukt.
| |
Ter Waarheid (VII):
Faust und Buddha von Joh. Maria Fischer, Van nieuwe strevingen en oude princiepen door Fr. H.R.,
| |
| |
Whalt Whitman und die Deutsche Dichtung von Otto Zarek, Jean Giraudoux door Edm. Jaloux, Romain Rolland over Mahatma Gaudhi met een foto van den Indiër, een teekening naar Romain Rolland door Frans Masereel en een foto van Rabindranath Tagore.
| |
La Cité,
het degelijke fransche tijdschrift gewijd aan stedenbouw, architectuur en openbare kunst bevat in zijn nr. 2 een studie over Paul Hankar, een architekt die in 1859 overleed en een der baanbrekers is geweest der moderne bouwkunst.
| |
Het Overzicht (18-19).
Philippe Soupault schrijft over den franschen schilder Robert Delaunay. Jozef Peeters handelt over Konstruktieve Graphiek. Adolf Behne geeft een Bericht over de nieuwe Duitsche Bouwkunst. Verder boekbesprekingen en verzen, illustraties en muziek.
| |
De Vlaamsche Gids,
tijdens den oorlog geschorst heeft thans den eersten jaargang van de nieuwe reeks voltooid. Het tijdschrijft staat onder redactie van Dr. Maurits Basse, Prof. de Bruyne, M. Dr. H. de Hoon, Mr Louis Franck, Prof. Kreglinger, Dr. M. Sabbe, Dr. H. Teirlinck, Prof. J. Vercouillie en Prof. R. Verdeyen.
| |
Van Andre Lhote
geven wij drie reproducties die ons welwillend door den schilder werden ter hand gesteld. Zij behooren bij het opstel in ons vorig nummer verschenen, doch waren te laat toegekomen om daar nog te worden opgenomen.
|
|