Indrukken van den nacht voor de bedevaartsdagen van St. Donatus te Reek
DIEN nacht vóór Donatus zat hij op de bank bij een vriend en een vriendin, achter hen sliepen de anderen in het huis.
Het kiezel onder het geboomte schemerde van den nacht en hevig roken de rozen in den donkere. Het was de tijd, dat de rupsen knagen aan de hoorb're kool, en in de donkere huizen de wormen aan het hout. Dat de uren zacht zijn als de behaarde wang van abrikoos, en dat uw stemmingen een open boek gelijken waar in de onophoudelijke nachtwind ligt te bladeren.
De vrienden spraken af en toe een langzaam woord, dan rookten ze weer, en zwegen naar den nacht. Maar het meisje deed vele verhalen met dartele stem, zij wist er van idealen en ruige realiteit, en dezen zelfden voornacht noemde zij schooner dan de Donatusdagen, nu nog het feest onaangeroerd gereed stond als een kostelijke tafel, en nu de verwachtingen de nachtelijke huizen vulden en heimelijke blijdschap lieten ritselen in menig mensch.
Maar ten laatste zweeg ook het meisje, en als er niemand meer woorden vond, fijn genoeg in den heiligen nacht, dan kwam de stilte vol goedheid bij hen staan, en het goddelijke spel der nachtelijke snaren drong tot in hun gemergte.
En altoos dichter groeide het donker, de nacht kwam omhoog als bij vloed eene zee. De vrienden konden elkander nu niet meer bezien, en daar de nacht van zeer nabij aan het werk was, zaten zij roerloos als eene slang bij de dartele wijs eener rietfluit, en zoo bleven zij luisteren naar den nachtegaal in het verre Jezuïetenboschke, en het water kwam hun in den mond. Slechts zelden floot de vogel, maar den vrienden was het of zij telkenmaal een gouden vischke spartelend zagen opgetrokken uit een donker water.
Uit een nabije boerderij kwam een vrouw naar buiten om water te putten, en meteen sloeg de torenklok ernstig het uur van den nacht. Het waren twaalf trage slagen, die dreunden tot tegen den hemel, en waarin het geluid van de puttende emmers verging. En als de deur der boerderij weer toesloeg en de lucht al lang weer stil was van den klank, dan hoorde men het putwater nog spoelen in den grond, en dicht bij de vrienden kwaakte grof een vorsch.
Fr. Ed. v.d. Berg.