| |
| |
| |
De Kunst en het Gerecht
NIET alle menschen gelooven nog vandaag in het bestaan van een eenigen, almachtigen, onfaalbaren Rechter die dag en nacht zijn goddelijk aangezicht over de dalen der aarde nederbuigt, tot in de diepste verholenheden onzer gepeinzen nederblikt, de minste onzer gevoelens en daden kent en de gerechtigheid in deze wereld handhaaft en ze hiernamaals volledigt en verbetert.
Maar dat geloof in den oppersten Rechter heeft vele eeuwen lang bestaan en de menschelijke gerechtelijke instellingen beïnvloed. Heden ten dage nu dat geloof voor velen een mooie legende, een lang voorbije mythe geworden is, blijft het nog, en dat tot in den meest gelaïciseerden Staat de rechtspleging beïnvloeden: Het kruis dat van den hoogen wand dezer zaal ons allen beheerscht is er een sprekend bewijs van en nog elken dag wordt hier bij eedaflegging der getuigen tot staving van de waarheid, de hulp der Godheid ingeroepen.
Het begrip recht was van de oudste tijden af gegrondvest op het Gods-geloof en de Wet had steeds een mysterieusen of goddelijken oorsprong. De tafelen met de tien geboden die op den berg Sinaï te midden van donder en bliksem, als 't geluid van den oppersten Rechter, aan Mozes werden overhandigd, mogen hier even herinnerd worden en de ontstellende beelden, die Claus Sluter en Michel Angelo van dezen grooten wetgever en herder der volken gemaakt hebben, wijzen op de beteekenis die aan deze ontzaglijke figuur in de 15e en 16e eeuw werd gegeven en die schier onverminderd bleef tot op onze dagen.
Bij de Friezen leefde een oude sage die verhaalde dat: ‘God aan de rechters van hun stam het wetboek rechtstreeks uit den hemel had gebracht’.
De offerpriesters bij de oude Germanen waren, volgens Tacitus, de behoeders van het Recht. Bij hen berustte de rechtspraak en de uitvoering van het vonnis. Het was een godsdienstritus. Elk geschil werd geslecht op het maalfeest van den god Things, van daar de namen ding, geding, gedingdag, waaraan ook de naam van dingsdag of dinsdag zijn oorsprong zou te danken hebben.
Het godsgerecht, met de bijgeloovige gebruiken van de water- en vuurproef en het tweegevecht, die tot in de late middeleeuwen in gebruik bleven, veronderstelde een rechtstreeksche tusschenkomst van de Godheid in het beoordeelen van de onschuld en de boosheid, want God kon niet toelaten dat de hand
| |
| |
van een onschuldige bij het vastgrijpen van een gloeiend stuk ijzer zou verbranden, dat hij zou versmachten in 't water of omkomen in den strijd.
Ook zien wij dat de oudste symbolen der gerechtigheid die wij in de plastische kunsten zullen ontmoeten met den godsdienst in betrekking staan en dat de oudste voorstellingen van rechtbanken die zijn van het laatste oordeel waar, beslist en onfaalbaar, over goed en kwaad van elk mensch wordt gerecht.
De egyptische papuros, ‘Het boek der dooden’, een gewijd geschrift vol hiërogliefen en figuren dat naast elke mummie werd neergelegd om den overledene te beschermen en te leiden doorheen de beproevingen van het ander leven en hem te helpen zonder moeite en gevaar ter zaligheid te geraken, bevat vele hoofdstukken waarvan het laatste handelt over hetgeen den doode te doen staat nadat hij, door god Annubis langs allerhande doolhoven geleid, eindelijk verschijnt voor de rechtbank van Osiris, den oppersten zonnegod. Hier begint een nieuw verhoor in tegenwoordigheid van 42 assessoren. De doode zegt: ‘Ik ben zuiver, ik ben zuiver, ik heb niet gedood, ik heb niet gelogen, ik heb de weduwe niet doen schreien’. Wanneer hij zich zoo over alles verechtvaardigd heeft, wordt zijn hart gewogen in de balans der gerechtigheid. De papuros uit het British Museum van Londen vertoont hier een werktuig van de uiterste nauwkeurigheid en het is, naar ik meen, de eerste bekende verschijning van de weegschaal als eeuwig symbool van de Justitia.
Nadat de 42 gezwoornen de wetenschap en de onschuld van den doode erkend hebben, velt Osiris zijn vonnis dat door Thot, griffier van de goddelijke rechtbank, wordt opgeschreven en de doode wordt eindelijk onder de gelukzaligen opgenomen. De booze die zich niet kon verechtvaardigen wordt veroordeeld tot vernietiging. De rechtvaardige daarentegen zweeft opwaarts in de hemelsche regionen, hij wordt aan Osiris gelijk en draagt diens uiterlijke kenteekens, hij wordt toegelaten in de schuit der zon en doorkruist met haar de verschillende woonsten van den boven-hemel en van het onderste halfrond.
In de Grieksche mythologie berustte de weegschaal der gerechtigheid bij Themis, dochter van Oeranos en van Gaea, de Aarde. Zij regeerde in Thessalië met zooveel wijsheid dat zij sindsdien vereerd werd als de godin van het gerecht. Uit een huwelijk met Zeus werden haar drie dochters geboren, de Hores, die waken over 't werk der menschen, en die waren: Eunomia, de wettigheid, de naleving der wetten, Dikè, de gerechtigheid, en Eiréné, de vrede. Zij bleef de raadgeefster van Zeus en verpersoonlijkte de gerechtigheid zooals Metis de wijsheid. De voorstellingen der antieke beeldhouwkunst en uit later tijd gaven haar een strengen blik. Haar linker hand houdt de weegschaal,
| |
| |
haar rechterhand een opgeheven zwaard. Soms zijn hare oogen geblinddoekt.
Nemesis, een andere Grieksche mythologische figuur, bezat ook het gerechtszwaard. Dochter van den Nacht en den Oceaan was zij de godin der wraak en moest de boosdoeners kastijden. Zij wordt voorgesteld met vleugels. Gewapend met slangen en toortsen draagt zij eene kroon op het hoofd. De vleugels beteekenen hare snelheid en dat de straf dikwijls onmiddellijk op de misdaad volgt.
De christelijke voorstellingen van het laatste oordeel berusten hoofdzakelijk op het tweede vizioen van Johannes uit het boek der veropenbaring (IV 2, 7) en op het eerste hoofdstuk van de Gulden legende door Jacobus van Voragina.
Nadat de voorafgaande teekens en de omstandigheden van het oordeel werden opgesomd gaat Jacobus van Voragina in dezer voege voort: ‘De Rechter zal van eene onverbiddelijke strengheid wezen. Hij zal zich niet laten vermurwen noch door vrees, want hij is almachtig, noch door geschenken, want hij is de rijkheid zelf, noch door haat, want hij is de goedheid zelf, noch door liefde, want hij is de gerechtigheid zelf, noch door dwaling, want hij is de wijsheid zelf, en tegen deze wijsheid zullen noch de beweringen van advocaten, noch de drogredenen van wijsgeeren, noch de perioden van redenaars, noch de streken van schijnheiligen iets vermogen. Zoo streng als de Rechter is zoo streng zal ook de aanklager zijn, of beter: de zondaar zal drie aanklagers voor zich zien: ten eerste, de duivel, ten tweede, de zonde zelf, ten derde, de heele wereld, want gelijk Chrisostomus zegt, dien dag zullen de hemel en de aarde, het water, de zon en de maan, de dag en de nacht, in één woord, de heele wereld tegen ons opstaan voor God tot getuigenis onzer zonden. En zoo zullen ook drie getuigen tegen ons spreken, drie onfaalbare getuigen: eerstens God zelf die ons door Jeremias' stem zegt: Ik ben tegelijk rechter en getuige; tweedens ons geweten, derdens onze engelbewaarder, want in het boek van Job lezen wij: de hemelen, dat zijn de engelen, zullen zijne zonden veropenbaren. En het vonnis zal onherroepelijk zijn om drie redenen: 1o de uitmuntendheid van den rechter; 2o het onloochenbare der fout; 3o de onmogelijkheid om het vonnis te verdagen. Want in het vonnis tegen ons geveld in het laatste oordeel zullen deze drie voorwaarden vervuld zijn en er zal geen koning, keizer of paus wezen bij wie wij in beroep zullen kunnen komen wegens het vonnis tegen ons uitgesproken.’
De Apocalypse verhaalt hoe God stralend, van een schitterende klaarheid op zijn troon gezeten het verbreken van de zegels bijwoont, terwijl de wonderen gebeuren die het einde der tijden aankondigen.
Tusschen de vier schrikwekkende ruiters die over den aard- | |
| |
bol verschijnen is er een gezeten op een zwart paard die de weegschaal houdt.
De voorstelling van het laatste oordeel op deze gegevens gesteund, wordt in de beeldengroepen der cathedraal-portalen der 13e eeuw een grootsch drama in verschillende bedrijven. De voorafgaande teekens die het einde der wereld aankondigen staan gewoonlijk afgebeeld tusschen de gewelfribben van het portaal. De verschijning van God als rechter op de wolken vult het bovengedeelte van het tympanon. Hij heeft noch kroon noch gordelriem, hij is de zoon des menschen, hij heft zijne twee handen omhoog en laat zijn wonden zien. De engelen zijn daar met de teekens der passie. Maria en Johannes liggen geknield aan Christus' voeten. Tegen de leering in der theologen, dat op den jongsten dag de rechter door niets meer zou te vermurwen zijn, hoopte het volksgeloof in Maria en Johannes nog machtige voorsprekers te vinden. De H. Maagd werd gebeden onder de aanroeping ‘Maria advocata nostra’. Zoo wist het volk de lieflijkheid tegenover de onverbiddelijkheid der wet te plaatsen. Te midden het gestrenge apparaat der gerechtigheid glom de zachte schijn der hoop. In het portaal van Amiens zitten de beide voorsprekers op hunne knieën zoo dicht bij den troon en den rechter, hunne handen zijn zoo strak naar hem uitgestrekt dat hun smeeken waarlijk onweerstaanbaar schijnt.
De rechtbank zetelt nu en de advocaten zijn aanwezig, nu worden de dooden gedagvaard. In het onderste deel van het tympanon ziet men engelen die de trompen doen klinken. De dooden heffen hunne grafsteenen op en maken zich gereed om voor den rechterstoel te komen.
Nu kan het oordeel beginnen. Christus is niet de Judex unicus, hij heeft twaalf bijzitters in de twaalf apostelen en soms 24 bijzitters wanneer de twaalf groote profeten uit het oud verbond er nog bijkomen.
De bijzonderste acteur bij de verdere rechtspleging wordt voortaan de aartsengel St. Michiel. Wij zien hem doorgaans in een lang kleed in het midden van het tympanon. Hij houdt de weegschaal in de hand. Eene ziel naast hem wacht hoe over haar lot zal beslist worden. In de eene schaal worden hare deugden in de andere hare zonden neergelegd. De duivel is aanwezig ook. Hij oefent bij dit tribunaal het ambt uit van procureur. Hij is een allerfijnste advocaat-generaal en weet soms behendig een stootje te geven aan de weegschaal. Maar St. Michiel bezit een feilloos instrument. Wanneer de duivel overwonnen is dan streelt de engel de uitverkorene ziel. Het laatste bedrijf van het drama verbeeldt de scheiding van de goeden en de boozen. De verdoemden worden door schrikwekkende duivels in den grooten opengespalkten muil der hel gedreven of in een grooten ziedenden ketel gedompeld. De gelukzaligen trekken naar den
| |
| |
hemel, zij worden gekleed door engelen en krijgen kronen op hun hoofd. St. Pieter ontvangt ze aan de poort.
Het laatste oordeel zooals eenieder weet was voorspeld in de middeleeuwen voor het jaar 1000. De profetes Hildegardis plaatste het in 1180 en de abt Joachim, door Dante een ziener genoemd, beweerde dat het zou gebeuren in 1200 en in de 13e eeuw werden nieuwe berekeningen gemaakt die op het jaar 1300 uitkwamen.
Het moet dus wel indrukwekkend geweest zijn, voor de tijdgenooten der cathedralen, de engelen bij den ingang der kerk boven hun hoofd op de trompen te zien blazen voor het jongste gerecht dat morgen eene schrikkelijke werkelijkheid kon worden. En dat plechtig drama herhaalde zich nagenoeg in al de portalen der Noord-Fransche kerken, overal langs den kant der ondergaande zon die het rood belichtte, terwijl de Rechter neerzat om de afgedane taak der menschen te zien wegen.
De laatste oordeelen in de schilderkunst zijn door dezelfde bronnen geïnspireerd als de sculpturen der cathedralen. Wanneer wij in de kerk van Orvieto Jezus als rechter zien gezeten op de wolken zooals Fra Angelico hem daar in hemelsche kleuren op het gewelf heeft geschilderd, dan denken wij dadelijk op de verschijning uit het boek der Veropenbaring.
In de Vlaamsche schilderkunst der 15e eeuw zijn de laatste oordeelen zeer talrijk en onder de merkwaardigsten kunnen hier vernoemd worden dat van Rogier van der Weyden in het Hôtel Dieu te Beaune en dat van Memling in de Mariakerk van Dantzig. Wij zien er de apostelen als bijzitters, links en rechts van den oppersten Rechter, Maria en Johannes de dooper als voorsprekers en St. Michiel in gouden koorkap of harnas als weger met eene reusachtige balans.
Doch de geweldigste figuur van oppersten rechter is wel die door Michel Angelo geschapen in zijn laatste oordeel ter Sixtijnsche kapel. Hij is de donderende Zeus. De heiligen zelf beven onder zijn neerbliksemend gebaar, terwijl zij daar staan nochtans met het getuigenis hunner marteling in de hand. De H. Maagd die in de gothische beeldhouwkunst zulke hartstochtelijke en onweerstaanbare voorspreekster was der zondaars, schijnt zelf bevreesd nu in het orkaan van wraak en straf waarin de zielen dwarrelen als losgerukte blaren en zij schuilt hulpeloos aan de zijde van haar goddelijk vergramden Zoon.
Afzonderlijke voorstellingen van de abstracte idee der gerechtigheid zijn een geliefkoosd onderwerp voor de Italiaansche schilders uit het Quatrocento. Volgens de leer der oude schrijvers Plato, Aristoteles en Cicero waren er vier voorname geestesgesteltenissen die beschermen en bewaren al wat voor 't beste in elk mensch aanwezig is en zij werden daarom kardinale deugden genoemd, namelijk: de voorzichtigheid, de gerechtig- | |
| |
heid, de sterkte en de matigheid. Volgens Plato waren deze vier deugden de summa der opvoeding. In het boek Alcibiades I laat hij Socrates, sprekend over de opvoeding der Perzische koningen, zeggen dat zij vier leermeesters kregen, gekozen tusschen de edelen uit het land. De meest-wijze leerde hun de Godsvereering en de plichten van den koning, de meest-rechtvaardige leerde hun waarheid spreken en recht doen, de meestmatige leerde hun de lusten in toom te houden en de meestmoedige leerde hun onbevreesd zijn voor elk gevaar.
De kerkvaders en christen godgeleerden, die de heidensche met de nieuwe wet wilden vereenigen, voegden aan de vier kardinale deugden, de drie goddelijke deugden toe die zijn: het geloof, de hoop en de liefde.
De gerechtigheid, als eene der kardinale deugden, werd in de plastische kunst voorgesteld onder de gedaante eener vrouw.
Het schoonste zinnebeeld dat aldus tot stand kwam is wel de Justitia die Giotto schilderde op den wand der Arenakapel te Padua, waar de zeven deugden tegenover de zeven ondeugden werden aangebracht.
De Justitia van Giotto zit onder een gothisch baldakijn op een troon in de breede plooien van haren mantel en zij draagt eene kroon op het hoofd ten teeken van hare macht. Zij houdt niet als naar gewoonte de balans bij den steunstaaf vast, maar wel eene schaal op elke hand, waardoor verduidelijkt wordt dit schoon gedacht dat haar wegen niet onderworpen is aan de natuurlijke wet der zwaartekracht, maar aan het oogenblikkelijke schatten en aanvoelen van elk geval op hare eigen handen. In de eene schaal ziet men een beul die een moordenaar onthoofdt, in de andere een engel die een man kroont die aan 't werk is achter eene schaafbank. Zij is niet geblinddoekt, een diepe plechtige ernst straalt uit hare oogen, terwijl hare handen wegen denkt de geest na over de waarde van elk geval en het verdiende loon of de rechtvaardige straf. Onder hare voeten is een kleine predella waar we verschillende standen van menschen zien die te paard door de eenzaamheid van een bosch rijden, terwijl in het midden dansende figuurtjes zijn voorgesteld, beteekenend den vrede, de veiligheid, de vreugde en het geluk die op aarde heerschen bij goede toepassing der gerechtigheid.
De latere Justitia's van het renaissance tijdvak worden theatrale figuren zooals die van Andrea del Sarto in het Scalzo te Florence. Het is eene rechtopstaande grootsche breed-gedrapeerde vrouw. Haar rechter hand houdt een reusachtig zwaard met het punt naar den grond, maar zij is niet meer de aandachtige weegster van Giotto. Zij is een zorgelooze mondaine die met dezelfde linkerhand waarin zij de weegschaal draagt haar kleed in sierlijke vouwen omhoog fronst.
De Justitia van Raphaël in het Vaticaan is nog een nobele
| |
| |
gestalte. Zij is gezeten op de wolken en haar rechterhand steekt het zwaard omhoog, terwijl haar linkerhand de weegschaal houdt. Cherubijntjes omringen haar met opschriften. Hare oogen zijn geloken, er glijdt een groote zachtheid over haar wezen. De kracht en de gestrengheid zitten haar alleen in den wrekenden arm. De goedheid overheerscht in haar gelaat met het hooge voorhoofd onder de gouden kroon. Van denzelfden schilder is ook in het Vaticaan de bewonderenswaardige voorstelling der Juris-Prudentia.
De gerechtigheid van Titiaan, een verloren geraakt werk, dat wij enkel kennen naar de plaat die Zanneti ervan maakte, vertoont denzelfden zachten glimlach van goedheid, terwijl zij nochtans haar voet op een afgehouwen hoofd heeft gezet en haar hand nog dreigend het zwaard geheven houdt.
Op de zuilen van de gaanderij die het dogenpaleis te Venetië onderschragen zijn er twee die op hunne kapiteelen de verbeelding der Justitia dragen, alsof de Venetianen er de grondvesting wilden van maken van het trotsche gebouw waarin de hoogste burgerdeugd der oude republiek belichaamd werd. De negende zuil langs den zeekant is versierd met een gekroonde Justitia tronend op een zetel boven twee leeuwen, terwijl de zeven andere zijden van het achtkantig kapiteel voorbeelden vertoonen van goede rechtspleging en regeering of beelden van goede wetgevers: Aristoteles, die de wet verklaart; Solon, een der zeven wijzen van Griekenland; Scipio, de vlekkelooze Romein; Numa Pompilius, die tempels bouwt; Mozes, die de wet ontvangt, en Trajanus, die recht doet aan de weduwe. Daarboven in hoog verheven beeldwerk zijn de hoeksteenen uitgekorven tot een mooie groep die het oordeel van Salomon voorstelt, zoodat deze hoek van het Dogenpaleis in zijn wonderbare steenbloesem waarlijk als de volledigste verheerlijking van het gerecht door de kunst mag aanzien worden.
Maar dat alle idealen slechts betrekkelijk zijn op deze wereld bewijst de steenen brug die van hetzelfde paleis, gegrondvest op de gerechtigheid, voerde naar de staatsgevangenis over den Rio del Palazzo en die in den volksmond den beteekenisvollen naam kreeg van Ponte dei Sospiri, of brug der zuchten, omdat zoovele politieke gevangenen na hunne veroordeeling in de zaal van den grooten raad daar voor het laatst met een zucht het blauwe licht aanschouwden boven de lagunen en het San Giorgio-eiland om voor altijd neer te dalen in de donkere kerkers van den anderen oever.
Dezelfde eerbied die de Italiaansche schilders voor de gerechtigheid lieten blijken, gevoelden zij ook voor de studie van het burgerlijk en kerkelijk recht zelf, die volgens de scholastieke opvattingen en de specialiseering der toen bloeiende universiteiten van Padua, Bologna, Perugia en Parijs behoorden, samen
| |
| |
met de vijf onderverdeelingen van de godgeleerdheid, tot de zeven hemelsche wetenschappen, terwijl de zeven aardsche wetenschappen dan waren: de Grammatica, de Rhetorica, de Logica, de Muziek, de Sterrekunde, de Vormleer en de Wiskunde.
In de Spaansche kapel, die in het stille kloosterpand van Santa Maria Novella te Florence uitkomt, zien wij op een gloeiend en reusachtig Fresco, dat thans algemeen aan Andrea da Firenze wordt toegeschreven, heel dat systeem der opvoeding verheerlijkt dat volgens de strenge middeleeuwsche opvattingen noodzakelijk was voor het in stand houden van een bloeiend rijk. Het is het edelste stuk van geschilderde wijsbegeerte en godgeleerdheid dat in Italië te vinden is. Links onder het gewelfveld, waar de nederdaling van den H. Geest door Taddeo Gaddi werd verbeeld, als zijnde de oorsprong en de aanvang van alle wijsheid en deugd, is een heele wand beschilderd met de symbolische figuren van kardinale en goddelijke deugden, van heiligen en profeten die ze beoefend hebben, en daaronder volgen in grootsche rei de voorstellingen der hemelsche en aardsche wetenschappen. Vooraan in de rei, als het vertrekpunt en de grondvesting van al de overige hemelsche wetenschappen, staat de verbeelding van het burgerlijk recht, niet als een lokale wet opgevat, maar als de universeele Justitia, het gerecht dat de vredevolle betrekkingen in stand houdt onder al de menschen van de wereld. Daarom draagt zij den wereldbol op hare hand en houdt het ontbloote zwaard recht opgestoken voor hare borst. Zij is in 't rood gekleed en heeft een kalm, lief en schoon gelaat met ietwat gespannen uitdrukking onder het simpel gouden bandje van haar kroon dat met aardbezieloof is doorvlochten.
Onder haar staat keizer Justinianus afgebeeld, in blauwen mantel met kegelvormigen meiter op het hoofd, wit en goud; zijn profiel- gelaat is zeer schoon, hij houdt den keizerlijken staf in zijn rechterhand en het boek der Instituten in zijn linker.
Na het zinnebeeld van het burgerlijk recht, dat de menschen onderling regeert, verschijnt het symbool van het kerkelijk recht dat de gemeenschap der christenen bestuurt: naast de strenge rechtvaardigheid van de menschen, het napeinzende medelijden van de christen tucht. Zij draagt een gouden kleed met witten mantel, in haar linkerhand torscht zij een klein kerkgebouw en haar rijzende rechterhand wijst met opgestoken vinger de hemelsche bron van de eeuwige wet.
Hetzelfde onderwerp, maar in lateren tijd, vinden wij bij Jordaens in zijn werk uit het Antwerpsch museum, de Menschelijke wet op de Goddelijke gevestigd. Van hem bestaat ook eene Justitia.
Het zou ons te ver leiden, moesten wij overal in de kunst de
| |
| |
voorstellingen der gerechtigheid nagaan. Zij bleef het geliefkoosd symbool tot in de late Renaissance en het Baroktijdvak. Wij vinden haar weer op vele monumentale bronnen in oude Duitsche steden: te Franckfurt op de mooie fontein voor den ouden Römer en te Nurenberg op Wurzelbauer's beroemde Bron der deugden staat de Justitia steeds in top met het rechtopgeheven fijne zwaard en de onvermijdelijke balans.
Het waren de laatste bewijzen van de eerbiedwaardige, maar stilaan uitstervende overlevering der middeleeuwers met hunne sterke en strakke moraal en hunnen strengen scherpen zin voor recht en onrecht. Het vrije onderzoek en de haar begeleidende kritiek haalde zelfs de Justitia van haar troon. De beelden die er soms nog van gemaakt worden, zijn kopieën naar vroeger werk door menschen die er niet meer aan gelooven of louter decoratieve voorstellingen als de Justitia van Xavier Mellery of Abry of de gerechtigheid van Juliaan Dillens. Wij kijken niet meer vandaag met de vroomheid onzer voorouders naar de Justitia in de nis van ons stadhuis. Wie denkt er nog aan de gouden schalen die Cornelis De Vriendt, bijgenaamd Floris, haar in de hand gaf? Ze zijn alleen nog gekend door de duiven die er hun nest hebben gebouwd.
('t Vervolgt.)
Jozef Muls.
|
|