Vlaamsche Arbeid. Jaargang 12
(1922)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |
KroniekenLiteratuurgeschiedenis.Een nieuwe oplossing van het Hamlet-probleem.HAMLET is een raadsel voor ons en voor zijn omgeving, een raadsel misschien voor zichzelf. Hoe zullen wij uitleggen dat hij, door de verschijning van den geest zijns vaders, in volle kennis gekomen van de sluipmoord, op hem gepleegd, en door hem plechtig belast met de onvermijdelijke wraak, aarzelt en weifelt en uitstelt voor maanden en maanden? Zelfs wanneer hem, door het symbolisch tooneelspel, de schuld van Koning Claudius ten klaarste is gebleken, zelfs wanneer hij hem alleen vind en onverdedigd, blijft hij besluiteloos, tot daad onbekwaam. Gedurende twee jaar wijkt hij terug voor de wraak en het is ten laatste alleen wanneer hij zelf ten doode is gewond en het wéét, dat hij in onvoorziene daadkracht met woestheid rond zich heenslaat en als een held der Grieksche Tragedie in glorievolle wraak ten onder gaat. Een zonderling mengsel van twijfel en aarzeling en plots opspringende vernietigingszucht! Hij vreest zijn oom, den bloedschendigen koning, den moordenaar zijns vaders, te dooden - en steekt, in een oogwenk, den luisteraar Polonius neer, achter het gordijn, waar hij schuilt. Zelfs in zijn uiterlijke verschijning is hij een dubbele persoonlijkheid. Ophelia's beschrijving prijst hem als hoveling, geleerde en soldaat: ‘O, what a noble mind is here o'erthrown!
The courtier's, soldier's, scholar's eye, tongue, sword:
The expectancy and rose of the fair state,
The glass of fashion and the mould of form,
The observed of all observers, quite, quite, down!’
Maar Hamlet is ver van krijgszuchtig: hij vreest bloedvergieten en moet tot wraak gedwongen worden door de gruwelijkste aanmaningen, door een opeenhooping van tragedies. En hij was geen hoveling, maar een hoogzinnig student, die de gladde buigzaamheid der hovelingen verachtte! Hij, ‘the glass of fashion’, wanneer hij in andere plaatsen van de tragedie wordt voorgesteld als onverschillig voor kleeding? Zijn moeder beschrijft hem als ‘fat and scant of breath’, maar Ophelia ziet in hem ‘the mould of form’, ‘unmatched in form and feature’. Zelfs in zijn liefde blijft hij een raadsel. Eens zijn onderhoud met Ophelia in de liefdescenen afgespeeld, vergeet hij haar volledig en in zijn alleenspraken, waarin hij de diepste roerselen van zijn ziel blootlegt, wordt haar naam niet eens genoemd. Is hij een held, die aarzelt, alleen maar omdat het uur der daad nog niet is gekomen en wiens dood een apotheose is, verheerlijkt door | |
[pagina 460]
| |
het gebulder der kanonnen en de wuivende vlaggen van Fortinbras' leger? Is hij een zwakkeling, een weifelaar, die door het noodlot met stalen greep wordt voortgesleurd, en tegen zijn diepste verlangen Ophelia tot zinneloosheid drijft? Die alleen maar op den grafrand overwinning en wraak rukt uit de knokels der Dood? Hoe zullen wij zijn tegenstrijdige woorden en daden begrijpen en ze versmelten in een duidelijke en logische persoonlijkheid? Zeer uiteenloopende opvattingen van zijn karakter, zeer verschillende oplossingen van het Hamlet-raadsel zijn voorgesteld geworden. Ik geef hier eenige voorbeelden, die, ofschoon niet bedoeld als een volledige uiteenzetting der verschillende theories, klaar aantoonen dat het Hamlet-probleem nog niet duidelijk begrepen wordt. Was Hamlet werkelijk zinneloos of veinsde hij zinneloosheid? Geloofde hij in de echtheid der verschijning van zijns vaders geest of dacht hij het een duivelsch visioen, of een auto-suggestie zijnner eigene zieke inbeelding, die hij eerst bij het slot der tragedie als waarheid erkende? Echte zinneloosheid, ofwel twijfel aan de echtheid van de spookverschijning zouden zijn langdurig en onbegrijpelijk talmen voldoende uitleggen..... Maar, tegen de hypothese der echte zinneloosheid pleiten zijn diepzinnige verstandelijke bespiegelingen, en zijn schranderheid in het ontkomen aan de lagen en listen zijner tegenstanders. En, zelfs indien Hamlet in het begin aan de echtheid der spookverschijning had getwijfeld - wat heelemaal niet strookt men den tijdgeest - dan was de bloedschuld van Koning Claudius hem toch duidelijk gebleken door den indruk, die het symbolisch tooneelspel op hem maakte! De romantische kritiek, van af Goethe en Coleridge, vond in Hamlet een ziekte van den wil, een overwicht van intellectualiteit over daadkracht, die zijn arm lam legde. Deze opvatting is nu nog vrij algemeen. Voor Nietzsche is hij een symbool van intellectueel nihilisme, voor Laforgue een zelfontleder, wiens wil gebroken is door de uitputtende gewoonte der zelf-analise. Paul Stapfer, volger van Renan, zag in hem een dilletant, die met zijn plicht tot wraak een mooi spelletje dreef, die niet doodde om het genoegen te smaken van lang een interessante tragedie te spelen met zijn eigen brein als held en martelaar. Een Nero, die experimenteerde op zichzelf.... Het is opmerkenswaardig dat geen kritikus ooit deze wilszwakte in Hamlet had ontdekt vóór dat Werther en McKenzie's Man of Feeling hun introspectieve levensopvattingen hadden uitgezegd. Het schijnt wel dat Hamlet, met al zijn tegenstrijdigheden, een spiegelbeeld werd van den bijzonderen geestestoestand van dezen, die over hem schreven. De opvatting van Hamlet als ten onder gaande aan een zielsziekte, was onbekend in de 17de en de 18de eeuw. M. Montfleury, b.v., die in 1663 Hamlet op het Fransch tooneel bracht in zijn Tragicomedie TrasibuleGa naar voetnoot(1), zag in hem een prins, die met evenveel list als | |
[pagina 461]
| |
dapperheid een overweldiger van zijn erftroon dreef, die, onder het masker van geveinsde zinneloosheid, diepe wijsheid en stoeren wil, een onbedorven ziel verborg. In zijn Plan de la Tragédie de Hamlet (1761), laat Voltaire duidelijk merken, dat hij in Hamlet geen spoor vond van diepe kampen tusschen een uitrafelend verstand en een onzekere wilskracht. Een gedeelte der moderne kritiek is teruggekomen tot deze opvatting: Hamlet is geen probleem van abnormale psychologie, maar Shakespeare stelde hem eenvoudig voor als een held, wiens durf getemperd werd door voorzichtigheid. De weg, die haar naar deze uitlegging terugbracht, kronkelde gedeeltelijk door de ingewikkelde studie der bronnen en der teksten. De vroegste, nu verloren, tragedie over Hamlet werd rond 1590 geschreven, waarschijnlijk door William Kyd. Hij grondvestte zijn werk op een moraliseerende vertelling uit Fr. de Belleforest's Histoires tragiques (1575) - of op een verloren Engelsche vertaling van deze geschiedenis - en Belleforest maakte gebruik van de welbekende Gesta Danorum van Saxo Grammaticus, geschreven rond 1185. Shakespeare's Hamlet is meer dan waarschijnlijk een herbewerking van Kyd's verloren tragedie, waarin, om slechts op een feit te wijzen, ook een geest verscheen, ofschoon er in de hoogergemelde bronnen in proza van zulke verschijning geen gewag wordt gemaakt.Ga naar voetnoot(1) Tegelijkertijd werden de andere Wraak-tragedies der periode, die invloed hadden op Kyd en op Shakespeare, bestudeerd, zoodat Shakespeare's Hamlet nu als een schakel in een ketting van verwante werken werd aanzien, en niet uitsluitend als een persoonlijke schepping. De invloed van deze studies op de opvatting van Hamlet's raadselachtig karakter is opmerkenswaardig. In 1870 reeds had G.H. Miles in zijn Review of Hamlet verzet aangeteekend tegen de Schlegel-Ghoete-Coleridge-theorie, die Hamlet voorstelt als een zwakkeling, een sentimentalist, wankelend onder het gewicht van een plicht, dien hij, de over-intellectueele, niet in staat is te vervullen. G.H. Miles legde er nadruk op, dat Hamlet een zeer geloovige ziel bezit en in zijn aarzelen en weifelen de eeuwige straffen vreest voor de moorden, die hij gedwongen is te begaan. Met de hoofdthesis van zijn studie stemmen nu vele onderzoekers in, maar zij leggen de moeilijkheden in Hamlet's daden en woorden uit door het feit, dat Shakespeare, wanneer hij zijn treurspel schreef, een aantal scenen en toestanden uit het werk van zijn voorganger met zeer weinig verandering overnam, zoodat, met wat hij in het stuk invoegde, Hamlet een dubbelen oorsprong had en daardoor een dubbele persoonlijkheid verkreeg.Ga naar voetnoot(2) In andere tragedies van Shakespeare - en juist daar, waar hij het werk van | |
[pagina 462]
| |
minder begaafde voorgangers veranderde en bezielde - lijden de helden aan dezelfde onsamenhangende psychologie. ‘His revision was creative, not corrective. He breathed into the old plays the breath of life; and while he raised the drama to a higher level of art, he worked so rapidly and carelessly that often... he brought more inconsistencies than were there before’.Ga naar voetnoot(1) Deze theorie staat in feite skeptisch tegenover Shakespare als kunstnaar. Het is niet meer aan zijn ‘wild genie’ dat, als in de 18de eeuw, de tegenstrijdigheden in zijn stukken worden toegeschreven, maar aan zijn praktische burgerlijkheid: aan zijn haast, om de komedianten en het publiek te dienen, haast, welke laksheid in de herwerking van tooneelspelen, hem in handen gegeven, ten gevolge had. Ver zijn we nu van het romantische mysterie eener afgrond-diepe ziel, die in eenige eeuwige verzen haar kosmische wanhoop, haar vernietigende passies uitschreide! En toch, hoe kan Shakespeare tegelijkertijd zoo geniaal en zoo onlogisch geweest zijn? Om welke reden zou hij, die een karakter kon uitbeelden en uitdiepen, als niemand voor hem, niet in staat geweest zijn van aan dat karakter eenheid te geven? Waarom zou hij én de diepste ontleder van menschelijkste passies én een oppervlakkig psycholoog geweest zijn? Kon zijn oppermachtig genie een minderwaardig stuk in een blijvende tragedie herscheppen, en toch onmachtig blijven staan voor de moeilijkheid, zekere veranderingen, aan zijn voorbeeld te maken? Het schijn me, dat deze theorie Shakespeare opvat als de slaaf van den tekst zijner voorgangers, terwijl hij hun werk herschiep en veredelde en een Toren oprichtte met de steenen, waarmede zij een mooi huisje hadden gebouwd.
* * *
Een kunstwerk is altijd, in zekeren zin, een symbool. Zelfs als het onderwerp mythologisch of historisch is, bezielt de kunstenaar het met zijn eigen levensaanvoelen, zijn eigen pijn en vreugd en verrukking. Goethe's Faust is niet alleen een historische legende, ten tooneele gebracht; het is nog een symbolische voorstelling van zijn eigen moeheid van doelloos intellektueel streven en dolen, van zijn eigen verjeugdiging door hernieuwde aanraking met het leven. Tusschen tallooze onderwerpen kiest de kunstenaar juist dat onderwerp, dat voor hem bezield werd door vergelijking met zijn eigen leven of met de tijden waarin hij leeft. Zoo met Hamlet. Waarom heeft Shakespeare rond 1601 Hamlet als onderwerp gekozen? Op deze vraag antwoord een boek van Lilian Winstanley, eenige maanden gelden verschenen: Hamlet and the Scottish Succession. Zij verdedigt erin een nieuwe en een zeer aanlokkelijke theorie, die een bevredigende oplossing aanbiedt voor de verschillende facetten van het Hamlet-probleem. | |
[pagina 463]
| |
Gedurende de laatste jaren van Elizabeth's regeering was ieder Engelschman bekommerd om de vraag, wie de troonopvolger zou zijn. King James van Schotland had de duidelijkste rechten, en zijn troonbestijging zou heel Brittenland onder een scepter vereenigen. Dit vooruitzicht droeg Sheakespeare's sympathie weg, zooals men kan opmaken uit zijn Henry V en zijn Richard II. Het is zeker, dat sommige treurspelen van Shakespeare allusies bevatten op de politieke toestanden van den dag. De troep, waartoe hij behoorde, had daarom ten minste tweemaal moeilijkheden met de regeering. Dit bewijst voldoende, dat stukken, die op het eerste gezicht zuiver historisch schijnen, gebruikt werden om politieke toestanden van den dag voor het voetlicht te brengen. En, als men het karakter van King James vergelijkt met het karakter, dat Shakespeare aan zijn Hamlet heeft gegeven, valt zeer duidelijk een merkwaardige overeenkomst op. King James had een aarzelende, milde, vergevensgezinde natuur; hij was melancolisch en nadenkend, ernstig en genegen tot eenzaamheid, ofschoon op zekere oogenblikken scherp van tong en ironisch. Hij had een buitengemeene faam van geleerdheid in wijsbegeerte en theologie. Wantrouwig, omringd van vijanden, stelde hij betrouwen alleen in één vriend: de Earl of Mar. Hij had betrekkingn met Denemarken; de koningin, Anna, was een Deensche prinses. Bovendien, zijn vader, Henry, werd vermoord gevonden in een tuin en zijn moeder, Mary, had den moordenaar gehuwd. Schijnt het niet, alsof we de levensgeschiedenis van Hamlet zelf lezen? Niettegenstaande zijn droefgeestig temperament en zijn zwakken wil, kon King James een buitengemeene daadkracht ontwikkelen, eens dat hij, in een uur van nood, ten uiterste werd gedreven, als, bijvoorbeeld, in the Gowry samenzwering. Zoo is Hamlet, aarzelend of snel handelend, volgens de omstandigheden. De geest van Hamlet's vader is katholiek en spreekt van het vagevuur, maar Hamlet zelf heeft in Wittenberg gestudeerd en is protestant. Zoo ook in de geschiedenis: de vader van James I was katholiek, maar hijzelf was tot den hervormden godsdienst overgegaan. In een woord, Shakespeare heeft de gegevens zijner bronnen, Saxo en Belleforest en, waarschijnlijk, Kyd, veranderd, tot dat zijn treurspel een dubbele beteekenis verkreeg: het verhaalde de bekende geschiedenis van den Deenschen Prins, die voor zijn vader wraak nam, maar de incidenten van dit verhaal werden gewijzigd, om er een duidelijke allusie van te maken op King James en op de Schotsche Troonopvolging, het groote vraagstuk van den dag. Miss Lilian Winstanley geeft een lange lijst van overeenkomsten tusschen Shakespeare's Hamlet en de geschiedenis - die ik hier niet aanhalen kan - en bewijst dat, waar hij van het traditioneele verhaal afweek, hij nader trad tot de werkelijke gebeurtenissen van zijn tijdvak. Een paar voorbeelden: De moord van Hamlet's vader is, in het treurspel, een geheim. Evenzoo in de geschiedenis van Schotland; maar in Saxo en Belleforest, de proza-bronnen, was deze misdaad openlijk gepleegd en | |
[pagina 464]
| |
door ieder gekend. In het treurspel is het niet duidelijk, dat de koningin in den moord op haar gemaal toestemde of eraan medeplichtig was. Zoo ook in de geschiedenis: de schuld van Mary, Queen of Scots, was dan niet duidelijk bewezen en is het niet tot op onzen dag. In de Sagabronnen is de Koningin schuldig. Zij helpt bij de uitvoering van de bloedige daad. Mary van Schotland, de moeder van King James, had den moordenaar zijns vaders gehuwd, eer dat de tijd voor rouw voorbij was: twaalf dagen achter de gruweldaad, zegt Buchanan. En ook Hamlet spreekt met diepe verontwaardiging over het te snelle huwelijk van zijn moeder met King Claudius: A little month, or ere those shoes were old
With which she follow'd my poor father's body,
Like Niobe, all tears: - why she, even she, -
O God! a beast that wants discourse of reason
Would have mourned longer.....
within a month,
Ere yet the salt of most unrighteous tears
Had left the flushing in her galled eyes.’
Het psychologisch probleem van een twijfelzieken, geleerden, over-peinzenden ‘John-of-dreams’ is niet te vinden in de bekende bronnen van Shakespeare's treurspel; maar het is duidelijk genoeg aangegeven door het bekende karakter van King James, wiens leven zulk een opmerkenswaardige overeenkomst aanbood met de Hamlet-geschiedenis. Shakespeare heeft natuurlijk niet het leven van King James of zijn karakter slafelijk nagevolgd: hij was verplicht de feiten eenigszins geweld aan te doen. James, b.v., was een kind, wanneer de sluipmoord op zijn vader werd gepleegd; Hamlet omtrent dertig jaren oud. Maar de aanzienlijke en overtuigende bewijzen in Miss Winstanley's boek opgesomd, toonen dat Shakespeare de traditioneele Hamlet-geschiedenis heeft ten tooneele gebracht met zijn geest, vervuld van de groote gebeurtenissen uit zijn eigen tijdvak; dat de opvatting van zijn held diep beinvloed werd door eigen politische bijbedoelingen; dat de onverklaarbare dubbele natuur van Hamlet kan worden uitgelegd, wanneer men aanneemt dat hij de trekken heeft en de daden pleegt tegelijk van den Hamlet der Sagas en van King James, Shakespeare's tijdgenoot. Bovendien heeft Miss Winstanley een zeer belangwekkend parallel geteekend tusschen de minister Polonius in Hamlet en minister Burleigh, een vijand van Shakespeare's beschermers, de lords Essex en Southampton. Zij somt haar vergelijking op in deze woorden: (blz. 126) ‘We have the fact that each is a councillor, almost supreme in his office, isolated in his generation with no person of equal authority near him. Each has a passion for detail, for personal management, for analysing matters with the minutest care. Each has the habit of giving | |
[pagina 465]
| |
wordly-wise maxims to a son.... maxims whixh are sometimes almost word for word the same. Each has a spendthrift son, who goes to Paris and who receives many instructions from his father, a licentious son who is watched by his father's orders, and reports upon whom are brought home by the father's commands.... Each has the same methods of statecraft, by intercepting letters of the most private nature, by shameless, undignified, incessant spying practised upon all possible occasions. Each has the same reverence for rank, the same interest in the university and university life, the same assumption of classical scholarship, the same dislike of quarrels, the same willingness to bear insults rather than to ressent them. Each is insulted by being compared to various animals, - a camel, a weasel and a whale, on one side - a dromedary, a fox and a whale on the other.... It is difficult to see how Shakespeare could have got more resemblances into the brief space at his disposal....’ Hamlet and the Scottish Succession heeft dus een nieuwe klaarte geworpen op de genesis van een meesterwerk, en de Hamlet-kritiek vernieuwd. Het treurspel op de planken is een echo van het grootere treurspel der geschiedenis. Dat verband met Shakespeare's tijdvak verdiept ons inzicht in het meesterwerk. Het legt uit, waarom de menschelijke zielen, die erin kampen en ten onder gaan, met zulke gloeiende passies worstelen; waarom zij méér zijn dan kille figuren van een historisch fresco. Shakespeare schreef Hamlet, niet alléén als een literateur, die een interessant onderwerp wilde behandelen maar met al de kracht, de verontwaardiging, de hoop en de pijn van een tijdgenoot, die diepvoelend stond te midden der bloedige dramas, die werden afgespeeld rond de wankelende tronen van Engeland. University of Minnesota. Gust. L. Van Roosbroeck. | |
Muziek.Internationale zittingen van kamermuziek te Salzburg.HET land, dat gedurende eeuwen het monopolium der muzikale produktie hield, is het eerst in de bres, om, na het ontstaan en groeien van scholen op alle bodems, de componisten van alle nationaliteiten op te roepen, om te komen tot een overzicht van de muziek, zoals ze zich op 't ogenblik voor doet. Een reeks kamermuziekzittingen is ingericht, waarop de meest vooraanstaande persoonlikheden van alle landen, met het beste uit hun werk, vertegenwoordigd zijn. Midden in de nationaliteitsgeschillen, op de puinen van een ganse beschaving, zijn het de kunstenaars, die elkaar waarderend | |
[pagina 466]
| |
de hand reiken. Het is de grondlegging van het internationalisme in de kunst, de werkelike verwezenliking van ‘L'art sans patrie’. Een internationale ruiling van muziek-materiaal komt, in een periode van zoeken naar evenwicht, op 't rechte ogenblik. De muziek, die een ogenblik ten achter bleef op de andere kunsten, heeft plots in zich de dynamiek van motors en dynamos voelen trillen en heeft een reuzenbaan afgelegd in een verbazend korte tijd. 't Is 't record van artistieke evolutie. Maar het contact met de wereld is verbroken, de mensen bleven slapen, volgen niet mee, het realiteitsbegrip is verneveld, en de muziek spreekt in haar nieuwe faze tot de innerlike psyche van een massa, die zichzelf niet kent, en geestelik nog leeft in een vorige eeuw. Alle krachten dienen samengekoppeld, om de mensheid haar eigen beeld te leren ontwaren: we denken in een spiegel te kijken, maar we staan voor 't portret onzer grootouders! Ons eigen beeld kennen we niet. We leven in een trance-toestand, die van in ons de carnatie maakt van lang verstorven typen. Nochtans zijn wij als organisme heel en al één met het tumult om ons, we vormen er een deel van, onbewust; zijn dynamiek dreunt ook in ons, maar we durven ze niet voelen, we blijven liever dromen, want we hebben schrik voor het ontwaken, schrik voor de werkelikheid, waarin we ons plaats niet kennen. De Salzbürger-zittingen zullen bewijzen, dat die werkelikheid niet schrikbarend is, dat onze tijd evengoed te verheerliken is als voorgaande perioden, en zijn eigen schoonheid en karakteristieke poëzie heeft, dat hij in ons leeft, en dat we alleen nog ons de moeite getroosten moeten hem te vatten. Dit leren begrijpen door het aanbrengen van zoveel gevarieerd mogelik materiaal, is het doel van de Salzbürger dagen. Ze zullen worden tot een ruilmarkt van moderne muzikale prestaties, waarop ieder land het zijne bijbrengen zal; waar de kunstenaars, na het faljiet der diplomaten, een ander Vredespaleis zullen oprichten, naast dit van Den Haag, veel echter en steviger: de wederzijdse waardeering onder kunstenaars van alle landen; en als het waar is, dat de Kunst het volk verheft en voorlicht, en vorige perioden zijn daar om het te bewijzen, dan schijnt ons hier een eerste, grote stap gedaan naar de heropbouw van het menselik ideaal. (September 22). | |
Is het tijdsoordeel juist?De tijd schijnt een oordeel uit te spreken. Eén naam missen we op het Salzbürger programma, en niet alleen hier, maar ook op de koncerten, in andere landen gegeven - en ook in Frankrijk: Erik Satie. Waar blijft de grote voorloper onzer huidige richting? De ‘Groupe des six’, die het werk van Satie als uitgangspunt, als bazis nam, die Satie als haar geestelike vader erkent, vindt gelegenheid tot uiting. Programmas in alle landen dragen de naam van de zes toonaangevende | |
[pagina 467]
| |
jongeren in Frankrijk, Satie blijft onbekend. Enkele periodieken gewaagden over hem, maar hoorbaar, levend, werd zijn werk niet. Rechtstreeks gaande tot zijn opvolgers, schijnt de tijd de voorloper te vergeten. ‘Binnen enkele jaren nog de naam van een theoretiker, figureerend in historiese beschouwingen’, zei een vriend. Dit oordeel is vals. Satie is voor alles een muzikant, een veelzijdig temperament, vol afwisseling. Zijn werk: een consequente cyclus van de groei der moderne idee. Midden in een tijd van impressionisme, van fauvisme, was Satie de enige drager van de nieuw-klassieke stijl en zijn Sokrates is er tot hiertoe de zuiverste incarnatie van. Wat Satie nog van het programma verwijderd houdt, is niet zijn onmuzikaliteit, 't is zijn negering van de publieke smaak, 't is zijn verachting voor reklame en parade. Een storm is door de kunstwereld gegaan, wie 't hardste roept en de grootste clackson bij heeft, wordt het eerst gehoord. Satie behoud de clackson voor zijn muziek en ziet scepties toe. Het publiek gaat voorbij en ziet hem niet; wat verder staat een handigen koopman, die de aandacht trekt met grote reklameletters, en daar wil het zijn Maar wij mogen Satie niet laten in zijn hoek. Ons heeft hij veel te veel te leren. Daarom geloven we niet aan het oordeel, dat de tijd schijnt uit te spreken. Er hoeft slechts een schok door de rijen te gaan, om heel het werk van Satie springlevend op onze koncerten te zien verschijnen; het publiek zal verwonderd zijn weer een genie ontdekt te hebben; dat zal de zegepraal van ‘Parade’ zonder parade zijn. | |
Moderne muziek te Antwerpen.De deur staat op een kier, en heel voorzichtig mogen een paar moderne kunstenaars op een officieel koncert verschijnen. 't Zal het eerste seizoen te Antwerpen zijn, dat ons eindelik een stap dichter bij de muziek van onzen tijd zal brengen. De uitingen op dit gebied waren tot heden pover: een paar onopgemerkt voorbijgegane uitvoeringen van L'oiseau de feu (Strawinsky Dierentuinkoncerten) en een paar zittingen, voor een tamelik engen kring, ingericht bij de Kongressen voor Moderne Kunst en door het Algemeen Vlaams Normalisten Verbond, zijn nagenoeg alles wat hier als werkelik moderne muziek ten gehore gebracht werd. Het uurwerk onzer koncertinrichtingen staat zowat een halve eeuw ten achter, zodat het impressionisme nog steeds als het nec plus ultra der moderne kunst beschouwd wordt. Gelukkig schijnt de Maatschappij der Nieuwe Concerten haar klok een dertigtal jaren bijgedraaid te hebben; nog een duwtje aan de grote wijzer en we zijn eindelik van onze tijd. In afwachting belooft het programma ons in een adem vier biezonder interessante namen: Strawinsky, Goossens, Prokofieff en Schoenberg. Prokofieff's klavierkoncert, werk uit een zijner laatste en beste phasen, heeft zijn auteur een zegeboog gespannen van Parijs tot Londen, en met een handige pers-advertentie zal het ook te Ant- | |
[pagina 468]
| |
werpen (waarom niet?) een goeden bijval genieten. Strawinsky's Vuurwerk is een jeugd-opus, onvast en weinig duidelik, maar zijn Pëtrouchka darentegen toont Strawinsky op zijn best, alhoewel hij op 't ogenblik met zijn Mavra een heel andere richting uitgaat. De 5 stukken voor orkest van Schoenberg zullen voor ons publiek een zware noot zijn en we zijn gelukkig het orkest dien avond in handen te zien van den modernen engelsen toondichter Eug. Goossens, waarvan we in alle geval een uitvoering verwachten kunnen, die het werk op zijn duidelikst voorbrengen zal. Het ineenzetten, het evenwicht, speelt hier een overwegende rol. Schoenberg eist van de leider dat hij zelf zijn eigen personlikheid exterioriseert, niet opdringt aan 't publiek, maar zich alleen bekommert om de structuur van het werk, dat vóór hem ligt. Een moeilike taak, die we Goossens naar waarde hopen te zien uitvoeren. Overigens komen we op de werken in 't biezonder nog terug bij gelegenheid hunner uitvoering. Voor de Franse school schijnt men maar niet te begrijpen dat er een andere muziek bestaat buiten de teer-zijig mauve klankendrapedie ‘à l'Oriental’ doordrenkt met fijne lila parfums van Ravel. Wanneer geraakt de ‘Groupe des 6’ ook eens op een Antwerps programma? We zijn overtuigd dat verschillende hunner werken met goed gevolg ook hier te geven zijn. In afwachting schijnen De Nieuwe Concerten de weg op te gaan der Brusselse Concerts populaire. In dit geval kan het Antwerps publiek zich gelukwensen. | |
Varia.Te Parijs viel Debussy's ‘Le Martyre de Saint-Sebastien’, opgevoerd in het Opera, als een steen. De opvoering ging ten voordele van een patriotiek werk. 't Was een officiele gebeurtenis. De overheden waren gereed en het stuk niet. Ter wille van Debussy's genie kon men een persoonlikheid niet laten wachten. De overheden traden het opera in, en 't stuk viel er uit.
* * *
Amsterdam bereidt voor het volgend seizoen een cyclus van 5 concerten voor, geweid aan moderne franse muziek. Wat daaronder verstaan wordt weten we niet, daar de programma's nog niet bekend zijn, maar het feit dat de leiding toevertrouwd is aan de uitstekende dirigent Willem Mengelberg, die pas in Amerika 2 uitvoeringen van de 9e Simfonie door de New-Yorker Philarmonie, leidde, pleit voor de degelikheid der uitvoeringen. Eigenlik zagen we Holland liever dezelfde dienstvaardigheid voor zijn eigen jonge komponisten aan den dag brengen; we zouden het dan tot voorbeeld aan een zeker ander land kunnen stellen, maar... nul n'est prophète.... * * * | |
[pagina 469]
| |
De inlandse groep onzer jongere komponisten belooft een drukke aktiviteit voor dit seizoen. Er zal door hen een concert te Antwerpen gegeven worden, twee te Brussel, en waarschijnlik ook een te Luik en te Verviers. Een reeks nieuwe werken zullen de belangstelling voor deze zittingen verhogen. Aug. L. Bayens is met een kwartet gereed; Monier eindigt een opera: La femme Fatale; Mesens werkt aan duo's voor violen, die een nieuwe fase in zijn werk aanduiden: hij komt tot het linéaire princiep; iets wat zijn werk een vastheid bijbrengen zal, die het geen kwaad zal doen. Onze jongeren schijnen dus gelukkig te begrijpen dat het enige antwoord op alle reaktie slechts door nieuw en nog nieuw werk kan gegeven worden. Karel Albert. |
|