Vlaamsche Arbeid. Jaargang 12
(1922)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
BibliographieDer weg zum Kunstverständnis, von Prof. Dr. Ingr. Otto Stiehl; Berlin, Vereinigung wissenschaftliger Verleger.- De vele pogingen, om in breeder kringen de artistieke opleiding te bevorderen, hebben teleurstellende resultaten opgeleverd. Aan de eene zijde werkten de kunsthistorici, die voor het artistieke voelen minder aandacht over hebben; aan de andere de kunstenaars, die de wetenschappelijke toerusting missen, om hun opvattingen tot een goed-sluitend geheel te schikken. Stiehl wil beide klippen ontzeilen in deze schoonheidsleer, die toch heelemaal op artistiek standpunt staat. Over de kunsthistorische methode, om artistiek inzicht bij de massa aan te kweeken, is hij slecht te spreken. Het is verloren gearbeid. Het komt immers alleen op het wekken van schoonheidsontroering aan, door het scherpen van den blik voor wat ‘het doet’ in een kunstwerk. Hij is afkeerig van het betheoretiseeren van indrukken, die maar half doordringen door de dikke huid van den ongevoeligen doorsneê-mensch. Hij wil liever de schoonheids-ontroering, die van een werk uitgaat, ontleden in haar komponenten. Alleen aan architekturale voorbeelden wordt aangetoond wat rythmus en symmetrie beteekenen, hoe lijnen omlijsten, hoe vlakken samengeschikt kunnen worden en in de ruimte werken; invloed van licht en omgeving, van gebruiksdoel en grondstof, enz. Op vele plaatsen prikkelt de uiteenzetting tot kritiek of debat. Op het emotioneele element van het kunstgenieten wordt uitsluitend nadruk gelegd. Zinnelijk welbehagen is de eerste eisch, waaraan een bouwwerk moet voldoen. De meeste voorbeelden, die het betoog illustreeren, heeft hij uit kunstperioden gehaald, waarin de ‘Einfühlung’ domineerde. Van meer geestelijke, daarom niet louter abstrakte schoonheid in architektuur, heeft hij een uiterst vaag vermoeden. Wij stellen er dit tegenover: Er is logische schoonheid in den volkomen rationeelen aanleg van een plantentuin. Er is een ethische schoonheid in veel modern ingenieurswerk, dat daarom nog geen kunst is. Het is de schoonheid van de volkomen praktische oplossing, zonder valsch sieraad van dekoratie; eenvoud van wat in het hooger doel opgaat. Dan komt de artistieke schoonheid: een geestelijke inhoud in een zinnelijken vorm geboetseerd. Zóó gaaf harmonisch is het kunstwerk niet vaak, dat de zinnelijke voldoening volkomen in het geestelijk genot overgaat. Ofwel weegt de schaal van de Einfühlung door. Dan krijgen we dekoratieve vormbekoring in de architektuur. Ofwel wint het de geestelijke inhoud en dan krijgen we ekspressieve vormschoonheid. Voor leeken op kunstgebied is het natuurlijk psychologisch makkelijker architektuur te begrijpen die het oog wil behagen. Maar het is verkeerd, zooals Stiehl het deed, de meer intellektueele komponenten van het schoonheidsgenot zoozeer uit te schakelen. Zijn handboek is misschien een uitstekende gids voor renaissance- en barokkunst, voor architektuur, die op schilderachtige effekten spekuleert en harmonisch in het landschapsbeeld wil uitklinken. Voor veel antieke en gothische en moderne architektuur kan zijn kriterium niet dienen. Het ornament is voor hem een optische noodzakelijkheid, ook daar waar het konstruktief geen zin heeft. Het oog haat b.v. de kale ruimte. Kan er een aesthetische indruk bereikt worden met vormen, die onaangenaam op de oogzenuw inwerken? Met een ‘ja’ of een ‘neen’ is de vraag niet door te hakken. Absoluut gesproken, kàn een afstootende vorm logisch of ethisch schoon zijn, maar niet aesthetisch. Doch het oog heeft een zoo soepel aanpassingsvermogen, dat na eenig tasten de ‘hatelijke’ vorm volstrekt niet meer hindert en de ideëele inhoud triomfeert over de verminkte materie. Een onvoltooide gothische torenstomp doet een gewoon mensch zeker onbevredigend aan. Het zou veel ‘netter’ staan, kon hij in een fijn tipje uitloopen, denkt de burger. Maar wie niet alleen aan optische eischen toegeeft, wie de hemelbestormende drift van de gothiek begrepen heeft, ziet in het onvolgroeide de tragiek van alle oneindig pogen, te schoon om hier werkelijkheid te kunnen worden. Daarom laat de voltooide Dom van Keulen ons geestelijk onbevredigd. | |
[pagina 160]
| |
Er staan goede dingen in het handboek van Stiehl. Maar zijn kunstinzicht is veel te begrensd. Voor de edukatie van het oog is het goed. Vooral de onderschriften bij de plaatjes zijn flink en bondig typeerend. De tekst zelf is tamelijk wijdloopig, niet genoeg gekoncentreerd. Van Schmarsow's ‘Grundbegriffe der Kunstwissenschaft’ moet hij de scherpe begripsformuleering nog leeren, (van 't pittoreske bv. geeft hij een vage voorstelling). Het boek is meer geschikt als handleiding voor leeraars en voordrachtgeversGa naar voetnoot(1). Het geeft leiding en levert daarbij een uitstekend, alhoewel weer eenzijdig, gekozen illustratiemateriaal. (Waarom die plaatjes niet liever in een apart atlas gedrukt?) Maar Stiehl zit nog wat in het impressionnisme vast. Wie in architektuur gekristalliseerde synthese zoekt, komt met zijn handboek, dat hij inderdaad veel beter ‘Der Weg zur Kunstempfindung’ dan ‘zum Kunstverständnis’ kon getiteld hebben, niet terecht. Maar als ontleding van de emotioneele waarde van bouwkunst is het zeker van het voortreffelijkste, dat in het meer vulgariseerende genre geschreven werd. W. Meyboom. | |
De betooverde heide, door Karel Van den Oever, met penteekeningen van F. v.d. Velde. Uitgeverij ‘Mercurius’, Antwerpen.- Dit boekje is ontstaan in het land van de stilte, om en rond de Calmphoutsche heide. Ik herinner mij nog den heerlijken zomer, dat de dichter daar woonde. Het was in 1911. Ja, dit boekje telt al enkele jaren, een bewijs, dat het soms heel wat tijd vraagt om een uitgever met kunstsmaak te vinden, die het waagt, werk van dergelijke gehalte in de wereld te zenden. Maar het heeft dezelfde frischheid bewaard, die de gedichten reeds hadden toen wij ze voor het eerst, nu jaren geleden, in dit tijdschrift te lezen kregen. Wanneer het duizendvoudige rumoer der groote stad eindelijk geheel is uitgestorven in deze verre eenzaamheid, dan schijnt de rust zoo volledig, dat zij bijna pijnlijk aandoet. Maar wanneer men is gaan neerliggen, met zijn hoofd op de warme mastspelden of het zongeblakerd zand van een duinheuvel, dan verneemt men pas de menigvuldige geluiden, die de stilte bevolken: het verre varen van den wind, het gemurmel van de dennen, het snaargeluid der insekten, het zingen van de vogels, het kraken van de boomschors in de zomerhitte, het neerploffen van een mastentop, het sprinkelen van water in de vennen en de poelen en het gekwaak van vorschen langs kanten in de verten van den avond. De vier gedichten van dit boekje geven leven aan die ontelbare geluiden der eenzaamheid. Alleen een waarachtig dichter, die dagen lang in vrome aandacht wist te luisteren, kon zich zoo inleven in dat kosmische gebeuren, dat niets hem meer ontsnapt van het grootsche in het kleine en het vele en zijn adem gaat op den adem der natuur. Niet het verhaal Hoe Moeder Puit stierf, hoe waarschijnlijk en aantrekkelijk ons deze antropomorphe vorschenwereld ook wordt voorgesteld, is van belang, maar wel het oneindige, dat daar vernomen wordt op de heide, de avonden, die koperkleurig branden in de bosschen, het mysterie van den nacht onder maanlicht, het opkomen van den dageraad en het verbleeken van de sterren. De dichter heeft woorden gevonden voor het duizendvoudige onuitspreekbare en wanneer wij hem lezen, baden wij in de volle natuur en ruiken de geuren van de aarde Zoo is de Verzonken Klok de mythische voorstelling van het zeewind-geroef door het dennenwoud. De ooren, dul-geraasd, vernemen de vreemdste geluiden, waar bovenuit het gebons van een klok gaat ronken en heel de heide als betooverd raakt. Een Wonderavond in Noord-Brabant geeft het mysterie van den nacht en wat met de haasjes daar gebeurt en met het oude ‘schichtig wijveken’, dient maar om de mateloosheid der zandwoestijn voor oogen te brengen, die daar strekt van Nieuw- | |
[pagina 161]
| |
moer tot Kruishout, van Wildert tot Zundert en Fraesen, van Hoogerheide tot Huybergen, van Putte tot Stabroeck, Vliet en Waterend. De bloedkaros van Wildert geeft in een grootsch folcloristisch symbool het eeuwig sterven van de zon, bloedrood achter de verre lage kim van zwarte bosschen, over de eindelooze heidevlakte. Dit boekje is mee van het beste uit het werk van een dichter, die altijd den eigenaardigen smaak van zijn streek aan zijn verzen en proza wist te geven, 't zij dat zijn verbeelding beweegt in de stad van zijn hart, Antwerpen, hetzij hij droomend doolt door zijn geliefde Kempen, het land van zijn vertelsels en maanrondekens, het land van zijn hart. Jozef Muls. | |
Over bedrijfsorganisatie, door Alfons Bus, m.s.c. Vlaamsche Boekenhalle, Leuven.- Deze brochure heeft de verdienste een klare voorstelling te geven van de organisatie der bedrijven en meer bizonder van het Bedrijfsradenstelsel, zooals dit in Noord-Nederland werd opgevat.- Met het oordeel en de aangebrachte bewijsvoering van P. Bus kunnen we niet akkoord gaan. Sociologie is nu eenmaal geen wetenschap, die leeft van a-prioristische constructies - en dit is voor ons juist het Bedrijfsradenstelsel: eene ideëele en tevens zeer ideale opvatting in hare eerste incarnatie. En of dit plannetje zoo maar te verwezelijken is volgens schrijver's bewering, durven we sterk betwijfelen: laat het ons liever aanzien als een van die onmogelijke droombeelden, waar men wel kan naar streven, doch die steeds verre idealen blijven. Trouwens, wat schrijver er ook over zegge, we staan hier slechts voor eene eerste incarnatie van het Bedrijfsradenstelsel, dat in Noord-Nederland zelf reeds aan 't evolueeren schijnt. Op blz. 52 brengt hij een redeneering in, die al te eenvoudig blijkt en die hierop neerkomt: daalt de waarde van een produkt, dan moet men den werkman langer laten werken, opdat hij hetzelfde loon blijve verdienen - dit om te bewijzen dat de arbeidsduur niet al te streng mag worden bepaald door den Centralen Raad. Zeer mooi, maar overproduktie genezen door nog grooter voortbrengst, is een vrij zonderlinge toepassing der homoeopathie in dit sociaal vraagstuk. Met dit voorbehoud, weze de brochure aanbevolen aan al wie van het veelbesproken Bedrijfsradenstelsel een gedacht wil hebben: al het noodige daarover kan men er kort en klaar vinden. | |
Fragmenten uit onze literatuur.- Een viertal nieuwe nummertjes zijn nog verschenen voor M.U.L.O., door G.M.A. Jansen en J.C. Snijders. - De Vlaamsche prozaschrijvers hebben hun afzonderlijk deeltje, maar zijn niet compleet vertegenwoordigd; tusschen Conscience en Eeckels ligt nog heel wat, ook voor de M.U.L.O. De al te korte bio- en bibliographische notas zijn zeer oppervlakkig; over Renier Snieders alleen: ‘geneesheer te Turnhout’; was zijn broer August niet iets meer dan een schrijver van ‘Kempische romans’? Hij deed ook aan historische romantiek en zeden-verhaal. De keur der opstelletjes blijft echter niet onaardig. | |
De werelden die ons omringen, door Dr. G.C.A. Valewink; Elsevier, Amsterdam, 1922.- Voor wat de zoeklichten der wetenschap in het mysterie van het heelal reeds mochten aangloeien of doorstralen, houdt de stoutste fantasie haar adem in. Vooral nu de camera het observeeren der sterren zooveel gemakkelijker gemaakt heeft, is men een heel eind opgeschoten. Het boekje van Valewink geeft in korte hoofdstukken den huidigen stand der wetenschap aan voor de kennis der voornaamste hemellichamen. Doel der uitgave was vooral de belangstellende hulp der amateurs in te roepen, die de astronomie steeds ten goede is gekomen in het opteekenen van verschijnselen, bij veranderende sterren bv. C. | |
Vredeleven. Naar het Fransch door Dom. Van Houtryve. Uitgave de Vl. Boekenhalle, Leuven.- Ascetische medidatie; geoefende christenen hebben hooger voorkeur, nl. Franciscus van Sales en Thomas à Kempis. Deze overwegingen zijn de paraphraseering van het reeds gekende uit de ‘Navolging Christi’. |
|