telijk in de mystiek en de wonderen van zijn nieuw geloof. De lectuur der heiligen-levens ontsloot hem een wereld van onvermoede poësie. Al wat het eeuwenoude Katholicisme aan menschelijke innigheid en Goddelijk mysterie heeft meegedragen dronk zijn verbeelding en zong zijn kunst in de verrukking van een nieuw geluk.
Een dieper inkeer volgde die vurige vaart; een vluchten naar en rusten in eigen stilte, voor de ziel haar smartelijkst geheim verstaat: ‘la vision crépusculaire de l'identité de tous les hommes avec Notre-Seigneur Jésus-Christ’.
Ik weet geen treffender woorden om u Toorop's ‘Goddelijke Liefdegang’ te verklaren dan de alles-zeggende van Léon Bloy. Het diepe geheimzinnige licht dat de gansche voorstelling vult is als de schemer in oude kathedralen: doorwasemd van tranen en gebed.
In dit licht, - dat niet van den maannacht is, noch van den aardschen dag - rijzen uit het stille water waarop zwanen rusten hoog en versloten de huizen der vrome stad; een rij van roerlooze gestalten, biddend naar den verren bruggeboog waarover de duistere kruisstoet trekt.
Het verlokkende lijnenspel der ‘Drie Bruiden’, dat den zachten bloei van wit-blinkende en ivoren tinten ving, werd hier vervangen door den ernst der plechtige vertikalen, die ‘hiëroglypen der innerlijke stilte’, en het zwaarmoedige wit-en-zwart. De teedere melodie van Toorop's jeugd is stilgevallen en het ruischen zijner statige koralen overstemt de fluisteringen van het verlangende hart.
In de verhevene zekerheid van dit katholiek werk ging ook iets van den innigen samenhang der vroegere, zoekende fantasieën teloor; de voorstelling wordt gebroken door de groep der heilige Familie, gaande langs den waterkant, die het zuivere evenwicht stoort: een detail dat, innerlijk onverantwoord, niet past in den bouw naar buiten.
Maar uit zijn laatste werk, dat ‘De Pelgrim’ heet, werd alle muziek gebannen. Het is de pijnlijkste zijner zelfbekentenissen: het ontstellende beeld van een gekwelde menschenziel die uit een wereld zonder zon heenstort naar een hemel zonder starren.
In het hart van de monumentale teekening rijst, levensgroot, de Pelgrim, die het aardsche achter zich latend, heldhaftig en besloten voortschrijdt naar een hemelsch ideaal. De schijdende beweging in de figuur is van bovenmenschelijke geweldigheid. Het willen, het heftige, onbarmhartige willen spant alle spieren van de felle figuur.