Vlaamsche Arbeid. Jaargang 11(1921)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] Adieu nà weerzien Voor Bert. Als stadsontwaken Onder dicht' en dooven sneeuw: In de toegroeiende stilte der vervreemding Het weiger wederzien. Waren d'uren van scheiding Langzaam néérvlokkende lafenis Die den nacht met den pijnloozen weemoed vulde Van een wezenloos gemis, Pas in de kilte Der dissonneerende ochtendgeluiden Voelt men vereenzaamd leven Als goede berusting In rijpenden groei van eeuwige dingen. Het schrille silhouet Der nieuwe verschijningen Snijdt als bittere onwezenlijkheid Door het droomverinnigde leven Van ingesneeuwd' herinnering. Je plotse komen brak sprookjesbekoring Als smoezeligheid Van geveegde tramlijnen Door effen blanke straat. Gewischt de gepaarde voetsporen Van innige slentergangen In zwijgende gemeenzaamheid. Ons wegen loopen in oneindigheid Verloren. Je lokstem van nieuw verlangen te hooren Naar het verleden Als een verloren paradijs Doet zoo vreemd, Nu in avontuurlijke sleden Glijden gesluierde gedaanten voorbij. Ik kan je nog maar vaag verstaan: Onder de vele stemmen, heimelijk gedoofd Waar de geluidelooze voeten [pagina 4] [p. 4] Langs ongebaande wegen gaan. Men voelt alles zoo innig-ver en angstig nabij. Er zijn onbegrepen signalen Van verblinden Die zochten in rozende sneeuwschittering Boogaardenbloezeming. De wereld is vol van de droefenis Der echolooze stemmen. Maat m'n laat berouw Zal niet ter boetvaart gaan Naar je rouw Langswaar je gummizolen Als sterrespoor in den sneeuw geprent staan. Als een vreemde doode deed M'n zwijgende groetenis Je uitgeleide. Eeuwigslaapstertje, Blijf in m'n teederste denken wonen Als een blinde vogelwijs In stil doorzonde muit. Juni 1920. W. Meyboom. Vorige Volgende