| |
| |
| |
| |
Snuffelaarshoekje
Over Is. Querido's ‘Koningen’.
In Het Jonge Leven, het Maandblad der Diamantnijverheid, vinden we het vierde stuk eener studie van M.H. van Campen over Is. Querido's Koningen.
Ziehier een fragment:
‘Datgene waarin de kunstenaar in dit boek zijn hoogste kunnen heeft bereikt, is voor mij het Joodsche verhaaldeel. Men heeft hem enkele flaters en onnauwkeurigheden, in Het Boek der Toelichtingen, kunnen verwijten. Maar aangenomen, dat zijn kennis van enkele in dit werk besproken of gebeelde details achterstaat bij die der respectieve beroepsgeleerden, dan treft het des te meer, hoe hier een geniale intuïtie volmaakt in staat bleek, niet alleen dat gebrek aan kennis geheel te compenseeren, maar ook volkomen, wat het bereiken van het levend en herscheppend inzicht betreft, de louter-beroepsgeleerden te overtreffen. En mij dunkt, nergens komt dit laatste sterker uit dan in het hoofdstuk “De ziel van Zerubbabel”. Als een veelbelovend preludium vóór Zerubbabel's groote rede, die in waarheid een verrukkelijke zang is, staat daar dat stukje dialoog tusschen Darius en Zerubbabel, een dialoog, waarin de situatie - er spreekt hier een vorstenzoon, en een die zich ìnnerlijk zulk een voelt, met den alleenheerscher - én de persoonlijkheid van Zerubbabel het den schrijver mogelijk maakten, het gesprekaccent bij uitzondering, evenals bij Oebarez, te individualiseeren. Het zij mij vergund, een bespreking van Zerubbabel's rede tot de volgende maal te laten en mij voor dezen keer te bepalen tot u iets te vertellen uit dit “preludium” en eruit te citeeren. Darius, een nacht niet tot rust kunnende komen, beveelt drie zijner in den voorhof aanwezige gunstelingen voor hem te verschijnen. Om den tijd te dooden begint hij een spitsvondige discussie met hen. Dan plots noodigt hij hen drieën uit om, onderscheidelijk, te spreken over deze drie onderwerpen: de macht van den wijn, de macht des konings, en die der vrouw, en élk van hen tevens: of deze drie machten die der waarheid niet verre te boven gaan. - Als zij in den vroegen ochtend hunne redevoeringen in het bijzijn van koning en hof
hebben uitgesproken, walgt in diepe ontevredenheid Darius van hun praat en heel zijn pronkzieke omgeving. Het stukje, waarin dit gezegd wordt, is voortreffelijk.’
| |
Marinetti weer aan het woord.
Marinetti breidt blijkbaar zijn taak uit. Er is thans een Manifest verschenen, dat noch over muziek, noch over de literatuur, of over welke kunst ook handelt - doch gericht is tegen de vrouwelijke weelde. Men kan er uit de verte even bij denken aan Tolstoj en de Kreuzer Sonate, doch laat die gedachten wel heel spoedig los. ‘Met de medewerking der mannelijke stommigheid’ neemt de weelde der vrouwen dagelijks toe. Deze ziekelijke manie veroordeelt de vrouw hoe langer hoe meer tot een verborgen doch onvermijdelijke prostitutie. In alle standen ziet men het gewetenlooze en ijdele aanbod van het vrouwelichaam, door kleeding mooier gemaakt. Drie maal op een dag van kleeding te verwisselen, beteekent drie maal op een dag haar lichaam op de markt te brengen, voor de mannelijke koopers’. - In dezen openhartigen en drastigen stijl gaat het manifest voort. ‘Nous-autres futuristes, barbares très raffinés mais très virils’, blijken toch wel iets heel anders te willen dan de Kreutzer Sonate beoogde; eer kan men denken aan den Zola van Fécondité. En in zoover sluit dit manifest werkelijk aan bij alle die over kunst, dat het wordt uitgevaardigd ‘au nom du grand avenir viril, fécond et novateur de l'Italie.’
Het tweede manifest betreft de schilderkunst. Het is gericht, ‘contre tous les retours’. Het futurisme heeft nu ‘le rythme novateur’ gebracht aan de kunstgevoeligheid in Italië.
‘Cet effort, pour conquérir toutes les libertés et balayer toutes les conventions qui encombraient le chemin de l'art, nous avait imposé la destruction de toutes les formes communes, de tous les lieux communs, de tous les goûts communs. D'où nos recherches incessantes et spasmodiques de décomposition, déformation des plans, simultanéité de formes et sensations, extérieur et intérieur, dynamisme plastique.’
‘... Nous entrons dans une période de
| |
| |
constructionisme ferme et sûr, car nous voulons faire la synthèse de la déformation analytique, avec la connaissance et la pénétration qui nous sont devenues faciles à travers toutes nos déformations analytiques. Ceci pour la couleur, aussi bien que pour la forme.’
In Frankrijk zijn er die Ingres nadoen, in Duitschland bootsen expressionisten Grünewald na; in Italië Giotto. Dat is volslagen uit den booze. De werkelijke Italiaansche traditie wordt gekenmerkt door het feit van geen enkele traditie te hebben, daar het Italiaansche ras er een is van vernieuwers en opbouwers.
Het derde manifest betreft de literatuur en is technisch. Het blijkt in de bezieling van een luchtschip ontstaan en schrijft voor: Geen syntaxis meer, plaatsing van de zelfstandige naamwoorden naar het toeval van hun ontstaan. Gebruik van het werkwoord in de onbepaalde wijs, afschaffing van het adjectief en het bijwoord. En alle leesteekens weg!....
| |
L'Effort moderne.
19, Rue de la Baume, Paris, heeft reeds een aantal werken over cubisme uitgegeven: Maurice Raynal's Quelques Intentions du Cubisme, Leonce Rosenberg's Cubisme et Tradition, terwijl de reeks Les Maîtres du Cubisme, waarin Braque, Juan Gris, Herbin, Laurens, Léger, Metzinger, Picasso en Severini behandeld worden, in September volledig zal zijn.
| |
Een nieuw tijdschrift.
De heer Dirk Coster, te Delft, heeft, als secretaris-redacteur, aan een aantal letterkundigen en anderen, die hij tot medewerkers wenschte, een rondschrijven gericht, waaruit we het volgende kunnen openbaar maken:
‘Bij deze melden wij U, dat bij de firma Van Loghum Slaterus en Visser te Arnhem een algemeen en literair maandschrift zal verschijnen: De Stem, te beginnen op 1 Januari 1921, (proefaflevering najaar 1920) onder redactie van Dirk Coster, Just Havelaar en Prof. Dr. Aug. Vermeylen.
Dit nieuwe tijdschrift stelt zich geen bepaald program. Wij hopen slechts, voor zooverre mogelijk, de levende stemmen van Nederland en Vlaanderen te vereenigen en tot een harmonie te doen samenklinken. Wij zullen niet in de allereerste plaats vragen wat deze stemmen betoogen. Iedere bijdrage, ieder betoog dat blijkt voortgekomen uit een strijdende menschelijkheid waarin een onvervangbare persoonlijkheid zich openbaart, zal door ons met dankbaarheid worden aanvaard en geplaatst.
Om vergissingen te voorkomen, verklaren wij nadrukkelijk, dat ons tijdschrift zich niet op speciaal aesthetish, en zeker nog minder op speciaal ethisch standpunt wenscht te stellen. Integendeel: alle literaire verschijnselen die deze benamingen verdienen, beschouwen wij als ontaardingen en eenzijdigheden, waartegenover slechts een afwerende houding mogelijk is. Het zoo genaamde ethicisme en aesthetisme in de literatuur zijn voor ons twee uitingen van eenzelfde tekort: tekort aan leven en aan ernst des levens. Het maakt niet zooveel uit, of de mensch speelt met de religie dan wel met de schoonheid! En wij gelooven, dat deze vereenzijdigingen in de toekomst weder tot hun natuurlijke synthese zullen samensmelten: de wijsheid zal noodwendigerwijze tot schoonheid worden, wanneer de mensch haar slechts met hevigheid beleeft, en zoo de drang naar schoonheid diep en hevig is, zoo dringt zij den mensch met gelijke noodwendigheid tot levende wijsheid. Dostojevski in Rusland, - de kunst van Mevr. Roland Holst in Nederland, gaven van zulk een synthese ons alreeds de richtende voorbeelden. Leven, zij 't worstelend leven, zoo het slechts leven is, dat vóór alles is het, wat wij met diep verlangen voor ons land verlangen.’
| |
Keats-Herdenking.
Er zijn plannen gevormd om het huis in Hampstead, waar Keats in December 1818 zijn intrek nam, gedurende zijn laatste jaren in Engeland woonde en een groot deel van zijn beste werk voortbracht, aan te koopen en na het in zijn oorspronkelijken vorm te hebben hersteld, tot een ‘Keats Memorial House’ te maken. De belangrijke verzameling handschriften, brieven, aanteekeningen en andere Keats-reliquieën die nu elders in Hampstead onder dak is gebracht, zou hierin een waardig onderkomen vinden. Van Keats' geboortehuis is niets over gebleven. De plaats van zijn dood te Rome is eerbiedig gespaard; maar Engeland bezit geen overeenkomstige plaats van herdenking. Het comité van
| |
| |
het ‘Keats Memorial House Fund’ meent 10.000 pond noodig te hebben en wacht bijdragen aan het adres van Sidney Colvin, Town Hall, Haverstock Hill, N.W. 3.
| |
‘Société des Écrivains Suisses.’
Zondagochtend, 30 Mei l.l., gingen veertig leden van bovengemelde vereeniging, bij wijze van jaarsvergadering, uitvaren op twee motorbooten. Het was mooi weer, doch opeens kwam er storm. Onmogelijk het doel te bereiken. Men was al heel blij den oever van het woedende meer te halen en in een oude herberg onder dak te komen. Daar in de nauwte vergaderde men. En de bijeenkomst had iets symbolisch; want als over heel de wereld en gelijk over alle intellektueelen, is er een storm losgebroken over de schrijvers en kunstenaars, ook van Zwitserland en dus deed men goed, schouder aan schouder zittend te schuilen. Een motie is aangenomen over de ‘situation intolérable’, waarin ook in dat kleine land de letterkundigen zijn gekomen.
De schrijver Moeschlin verdedigde het denkbeeld, dat de schrijver van de toekomst handenwerk met schrijverswerk vereenigen moet. Hijzelf heeft trouwens het voorbeeld gegeven, want hij is landbouwer en auteur. Een jong schrijver uit Zurich, Hans Ganz, vond het uitstekend, dat de schrijvers tot den stand der proletariërs vervallen, dat zou hen wel uit den ‘ivoren toren’ jagen, hun talent zou verfrischt en versterkt worden, doordien zij het bestaan ook van andere standen zouden doorleven.
| |
De ‘Prix Stendhal’.
René Boylesve, André Hallays en Pierre Nolhac hebben den ‘Prix Stendhal’, gesticht door de Revue Critique, toegekend aan Marcel Boulenger, voor zijn gezamenlijke werken.
Zij herinneren in de Revue Critique aan de voorwaarde, die zij stelden: ‘een kundig gebruik van de nationale en klassieke traditie te maken, naar de inspiratiën die van onzen tijd zijn’.
| |
Coenen over Van Eeden.
In de Nieuwe Amst. vindt men een portret van Frederik van Eeden met een artikel van Frans Coenen.
‘... De opleving van 80 ging verder dan de zinnen alleen, gelijk zij ook veel meer dan enkel artisten omvatte. Het glorierijk zinneleven was 't meest merkbaar, omdat het 't meest geraas maakte, doch ook de verlevendiging van den maatschappelijken zin en van het zedelijk gevoel ontbraken niet. Van der Goes was bij voorbeeld een man, die half in het artistiek zinneleven, half in het maatschappelijke stond. En Frederik van Eeden was een andere. Hij voelde wel mee dit vernieuwde leven der zinnen, die jubelende viering van de uiterlijke wereld; maar van den aanvang wil toch al zijn eigen vernieuwing, die vooral lag in de verfijning van het zedelijk gevoel, te keer gaan tegen wat hem in de vrienden als onmoreel en onmaatschappelijk, ten slotte als onmenschelijk, aandeed. Zoo werd zijn Johannes Viator een felle reactie op Van Deyssels Eén Liefde, en voortaan bleek welhaast elk zijner daden een element van reactie te bevatten.
... Ondertusschen had de literator van Eeden, door al deze ethische beslommeringen wel veel van zijn waarde verloren. Hij bleek niet te behooren tot hen wien 't gegeven is hun aesthetischen en ethischen zin gelijkelijk en gaaf te verwerkelijken. Al heel gauw leed bij Van Eeden de eerste door den laatste, zoozeer, dat zijn laatste werken niet veel meer dan tractaatjes of preeken geworden zijn.
Maar dat alles neemt toch niet weg, dat van Eedens plaats in de Groote Opleving van '80 bepaald blijft als die van den zedelijken verfijner en den wijsgeerigen verbeelder. En van zijn Kleine Johannes, als van het eenige waarachtige drama, dat de nieuwe (en ook wel oudere) Hollandsche literatuur rijk is. In die eerste begintijden der beweging scheen in van Eeden alleen de aanleg tot een grooter, universeele menschelijkheid te liggen. Wat hij vervolgens met dien aanleg gedaan heeft, moge hij voor zichzelf - en desverkiezende voor God-den-Heer - verantwoorden.
| |
J.-G. Danser. †
Te Rotterdam is dezer dagen, 26 jaar oud, de dichter J.-G. Danser overleden. Van het jongste geslacht der getrouwen van Verwey's Beweging, was hij het fijnste talent. Het aantal verzen, uitsluitend sonnetten, dat hij heeft gepubliceerd - alle vóór einde 1917 - bedroeg niet meer dan ongeveer dertig. In December 1917 verschenen 24 hier- | |
| |
van, onder den titel Ontmoetingen, in beperkte oplage bij J. van Krimpen, te 's-Gravenhage.
Na een hevigen aanval van griep in 1918 is hij nooit meer de oude geworden. Hij verloor echter zijn levenslust niet, totdat hij, omstreeks het begin dezer maand, opnieuw ernstig ziek werd. Eenige dagen voor zijn dood schreef hij aan een vriend: ‘Sedert die verwenschte griep, die mij misschien beter ten grave had kunnen slepen, ben ik een gebroken man. Daarvóór - en nu!’
Die ziekte en de ingewikkelde wijze, waarop hij in zijn levensonderhoud voorzag, beletten hem den laatsten tijd waarschijnlijk aan het groote werk, waar hij plan op had, te beginnen. Zijn vrienden verliezen in hem een altijd vroolijken kameraad en met hem de verwachtingen, die zijn sonnetten rechtvaardigden.
| |
Ary Prins.
Op 18 Maart l.l. werd Ary Prins zestig jaar. De Meester karakteriseert hem als volgt:
Een der eerste mannen van '80 ook, wanneer men hierbij aan den tijd denkt; immers als Cooplandt ongeveer tegelijk met Netscher begonnen aan het schrijven van realistisch-proza, zooals dat toen voor ons land iets gansch nieuws was.
Dus eveneens een der ongeveer twintig jaar vroeger geborenen; inderdaad wordt Prins heden zestig jaar: een in dubbelen zin welvarend industriëel, die het hoofd bij de door hem bestuurde zaken weet te houden, zoolang dat noodig is; doch tevens is een van de zieners- en voelers, die impressionistische kunstenaars vermogen te zijn.
De schilderkunst heeft zijn warme liefde: zijn niet groote verzameling bestaat uit ongemeene stukken. Schildert hij zelf niet met het woord, is hij daarmede niet een der ongemeenste impressionisten en de meest bijzondere van ons land, geestes-aristocraat bij uitnemendheid?
De vertelkunst van Ary Prins geeft evocaties van het verleden, welke aan eeuwenlang ongerept gebleven ruïnes doen denken, doordien men er voor staat als van wat ver af is; doch waarin al wat er in verteld wordt van handelingen, gewaarwordingen, evenals het karakteristieke aller dingen, doorvoeld en doorschouwd blijkt met dat uiterst-fijne waarnemingsvermogen dat ook aan de fantazie alles te herkennen en te ontleden weet.
|
|