Vlaamsche Arbeid. Jaargang 10
(1919-1920)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Vreemde arbeidFransche kroniek. - romantiek en klassicismeEr wordt in bijna alle Fransche tijdschriften, - ik noem slechts Minerve, la Revue critique des Idées et des Livres, les Lettres, Cahiers Catholiques, le Monde Nouveau, le Correspondant, - geweldig getheoretiseerd over intellektualisme, over romantiek en klassicisme. De eeuwigdurende twist tusschen de Ouden en de Modernen, tusschen de romantieken en de klassieken, wordt nu uitgevochten op het terrein van de rede en het gevoel, van de intelligentia en de sensibiliteit. De aanhangers van de rede verheerlijken en prijzen haar ordenende macht aan en wijzen met nadruk op de groote gevaren voor alle menschelijke uitingen en daden op politiek, sociaal en esthetisch gebied, wanneer men het gevoel laat overheerschen. Dit immers brengt, zoo het niet gecontroleerd en geordend wordt door het verstand, de chaotische wanorde met heel haar nasleep van valsche denkbeelden en systemen. Sedert verleden jaar bestaat er in Frankrijk een ‘Parti de l'Intelligence’. Deze partij, waartoe mannen als Louis Bertrand, Bourget, Baumann, Léon Daudet, Georges Desvallières, Maurice Denis, d'Indy, René Johannet, Jammes, de Lamazelle, Maritain, Mastis, Camille Mauclair, Edmond Pilon, Jean Psichari, Robert Vallery-Radot, enz. enz., behooren, heeft een manifest uitgevaardigd, dat stelling neemt tegen het bolsjewisme, tegen heel dit systeem van wanorde en waanzin, en als doel van hun streven de handhaving van de rechten van den geest stelt. Deze partij oordeelt het dringend noodig dat al de degenen, in Frankrijk en elders, die overtuigd zijn dat te midden van de ontwrichting der wereld, alleen heil te vinden is bij de rede, zich aaneensluiten en den geesten weer het helder inzicht geven van wat hoog en edel is. Half Maart zal onder leiding van Massis, Johannet, Maritain en enkele anderen, een tijdschrift verschijnen: la Revue Universelle, dat op historisch, wijsgeerig, politiek, economisch, sociaal en kunstgebied, weer orde zal trachten te brengen door de formuleering van de beginselen en de methoden die de menschheid op moeten voeren naar de hooge geestelijke orde. Het is echter te betreuren dat niet alleen Katholieken tot deze partij behooren. Want deze samenwerking met niet-katholieken, hoewel deze niet vijandig staan tegenover de Kerk, is oorzaak van een zekere dubbelzinnigheid van termen en definities. Want dit gemis aan duidelijk-omschreven inhoud der woorden, een gemis dat noodig is om geesten van verschillende richtingen bijeen te brengen tot een minimum program, wekt van zelf de vraag, welke rede hier bedoeld wordt, de Cartesiaansche of de Aristotelische rede. En Maritain, de heldere denker, waarschuwt voor de noodlottige verwarring. Want de Cartesiaansche rede, die slechts een karikatuur is, zou ons terugvoeren naar het bekrompen mechanisme van de zoogenaamde heldere begrippen, die volstrekt geen rekening houden met de ervaring, | |
[pagina 202]
| |
met de geschiedenis en de traditie, noch met de alles-overheerschende werkelijkheid. ‘Zullen wij denken, aldus vraagt Maritain, op de manier van Sophocles, Dante, de middeleeuwsche kunstenaars, of als Voltaire, Fontenelle en David? Terecht wijst Maritain op dit gevaar, dat de geesten tot liefdelooze denkmachines zou maken, en alle kunst en heel het geestelijk leven tot een kille verstarring en eene systematische dorheid zouden verschrompelen. Dat deze vrees niet ijdel is, blijkt wel uit het boek: Belphégor van Julien Benda. Voor dezen kritikus is alle gevoel, elk gebaar van hartstocht, elke beweging van liefde, uit den booze, en wordt door hem als romantisch gebrandmerkt. In dit woord: romantisch of romantiek, uitgesproken door een aanhanger van de rede, ligt een zóó grenzelooze minachting, daarmee wordt alles wat zij verwerpen willen, zóó nadrukkelijk gebrandmerkt, dat men werkelijk even onder den indruk komt en bijna niet meer durft te erkennen dat men b.v. een zeer groote bewondering gevoelt voor Shakespeare of voor Dostojewski! Zouden die ook soms aangetast zijn door de ziekte van de Romantiek? Want de Romantiek is een ziekte, zegt Pierre Lasserre. Benda die de Cartesiaansche rede aanhangt, zonder geestdrift natuurlijk, want anders zou hij ook romantiek zijn! laakt zelfs de hartstochtelijke vereerders van de rede. Dat er te velde getrokken wordt tegen de valsche verheffing der romantiek, dat opnieuw een eereplaats ingeruimd wordt in den menschelijken geest, aan de rede, maar aan de rede, die zooals Maritain schrijft: - est elle même docile à l'être, soumise à l'objet, amie de tout le réel, qui ne prétend pas à l'aséité divine et qui, étant une image du verbe, ‘respire l'amour’, spirat amorem, - is een groote gebeurtenis die verband houdt met heel de geestelijke strooming welke de waarachtig zoekenden weer terugvoert naar de Waarheid. Maar men moet toezien dat met het vuile waschwater het kind ook niet op den mesthoop der verkeerdheden geworpen wordt! En dat zou men zeker doen, als men bij het wegsnijden van de uitwassen der romantiek ook het warme gevoel, ook de diepe hevige ontroering doodde. Zeker de romantiek heeft in vele gevallen geleid tot een ziekelijke zelfverheerlijking, die geen rekening meer hield met de groote werkelijkheid. Men sloot zich op in een ivoren toren, meende dat de wereld slechts schijn was en slechts bestond in onze voorstelling. Men bouwde rond onbeduidende gedachtetjes en denkbeelden van niets, een rhetorische gezwollenheid van woorden. Of te wel men kweekte de overgevoeligheid, de tot uiterste verfijning toe gespitste verfijning van de gewaarwordingen, de sensatiës. Het gebeurde ook wel dat men overstroomde als het ware van ongeordend gevoel en tot een griezelige sentimentaliteit verviel. Doch om nu alles wat hevig is, vooral in de kunst, als iets uit den booze te verklaren, gaat niet aan. Trouwens alle getheoretiseer is dor. En een enkel waarachtig kunstwerk, een gedicht, een symphonie, een roman, een beeld of een schilderij, gemaakt door een kunstenaar die iets te zeggen heeft, - qui a quelque chose dans le ventre! - is vol- | |
[pagina 203]
| |
doende om heel dat theoretisch spelletje van nette afbakeningen, omver te knikkeren! De oorlog trouwens, deze langdurige zuiverende marteling der geesten, heeft ons wel genezen van alle valsche romantiek. Wij hebben geleden of mede-geleden, en eenieder heeft in meer of mindere mate begrepen dat de tijd voorbij was dat men zich en anderen bedriegen kon met kleinere of grootere leugens. De honger naar waarheid, naar de Waarheid, had opnieuw vele geesten bevangen. Er was een hevig verlangen gekomen naar helderheid, naar helderheid van gedachten, naar helderheid van inzicht, naar helderheid van gevoel. En als men daarmee het klassicisme bedoelt, dan geloof ik dat eenieder het daarmee wel eens is. Doch die helderheid, dat evenwicht van uitdrukking en gevoel, van inhoud en vorm, van hartstocht en rede, van felle sentatie en klaarheid van rythme, die mengeling van romantiek en klassicisme, is dat niet het kenmerk van elk waarachtig kunstwerk? Zooals ik reeds zeide: een gedicht dat schoonheid brengt, doet alle theorieën, hoe vernuftig en aannemelijk ook in elkaar gezet, omtuimelen als een kaartenhuis. Terwijl dus de denkers druk bezig waren om eens even definitief te zeggen hoe de boel in elkaar zat en hoe het moest zijn, verscheen er een bundel verzen, o, een klein boekje: AttenteGa naar voetnoot1. getiteld, van Henriette Charasson. En dit kostelijk boekske is wel het beste antwoord dat gegeven kon worden, op heel het ijdel gekijf tusschen romantieken en klassieken. De dichteres heeft haar smart uitgezegd over het verlies van haar broeder en over het verlies van de liefde. Zij zingt haar wachten op beider terugkeer; haar broeder sneuvelt, en ach de Reiziger die haar het geweld der liefde, de pijn en de extase leerde kennen, komt niet weer. Zij wacht, en zij klaagt in haar verlatenheid, zij weent, zij schreeuwt, zij bidt tot God, zij roept hem aan; zij wordt verzaad van angst en bitterheden. En heel dit innigst harteleven, van hartstocht, van hevigheid, van ontketende smart en zwarte duisternis, heeft zij niet uitgestooten in wilde uitbundigheid met ijlende woorden, met kreten, met ongeordende schokken, het is niet troebel en chaotisch, het is gerijpt tot een stille kostbaarheid, het is bezonken tot stille diepten, tot een groote wijde deining, die u feller de doorleden pijn dezer rijke ziel doet gevoelen dan wild-tragische gebaren en kreten van hartstocht. De uiting is getemd, de klank is daarom niet mat en gedempt, maar vol, en mist nimmer zijn doel. De innerlijke spanning is geweldig. Ik denk aan een schoon lichaam dat gebogen staat, en dat vol is van leven, gaaf en veerkrachtig van vleesch.... Al dadelijk in het eerste gedicht: Soir du 5 septembre 1914, weet ge, met welk een vreugde! dat hier een groote dichteres aan het woord is die meester is over haar gevoel en het ordent tot schoonheid: | |
[pagina 204]
| |
... C'est Rachel qui pleure encore dans Rama jour après jour,
C'est l'éternelle voix des mères que depuis des siècles vous entendez dans les rouges guerres,
Comme une immense houle, comme une marée lamentable, comme un flux et reflux de douleurs...
La lune s'est cachée derrière le coteau dentelé par les arbres,
La nuit est immense et noire sur la campagne agrandie,
Le silence est immobile et la nature elle-même ne semble plus respirer.
Laisse-moi le pain de mon amour, puisque déjà j'ai senti grincer sous mes dents la cendre amère des autres joies humaines.
En heel het slot van dit heerlijk gedicht: J'ai mis mes genoux sur le sol et j'ai joint mes mains qui n'ont pas l'habitude,
Et je vous demande humblement: Qu'est-ce que vous voulez?
Non, pas l'épreuve nécessaire, non, non, pas l'épreuve nécessaire!
... Non, ne croyez pas que je me révolte, je vous prie seulement avec humilité de toutes les forces de mon âme,
Je vous demande seulement d'avoir pitié de ma faiblesse
Et d'étendre votre main secourable sur celui que vous savez,
Notre Père qui êtes aux Cieux, Notre Père qui êtes aux Cieux!
Het is als bron-water, als helderst kristal. Ik weet niet welke geestelijke bevrijding, welke diepe reine vreugde ge gevoelt bij het lezen van deze verzen, bij het hooren van deze taal. En het zijn toch maar gewone woorden, alles bloeit natuurlijk uit elkaar voort, in prachtigen, helderen, doorzichtigen eenvoud. Maar dezen eenvoud is geen armoe. Het is een weelde, een rijkdom, zooals ge alleen aantreft bij de zeer voortreffelijke dichters. Peut-être que ce sera très long encore
Mes soeurs, il faut attendre.
N'écoutez pas, la nuit, le silence où l'on croit entendre des gémissements,
C'est seulement le vent qui souffle et la pluie qui râle,
Ce n'est pas eux qui nous appellent, n'écoutons point les craintes de nos coeurs.
Het zijn toch maar heel gewone woorden: Petite servante qui m'avez dit ce mot profond,
Est-ce que vous en compreniez tout le sens plein et grave:
‘Quand ils sont là-bas, ils sont entre la vie et la mort’?
Maar welk een bezonken intensiteit, welk een spanning van gevoel in dezen sterken en vollen eenvoud! Henriette Charasson heeft met dit bundeltje gedichten een daad verricht, en ons iets heel schoons gegeven, dat van meer blijvenden aard zal blijken dan al het getheoretizeer over romantiek en klassicisme! Want zij heeft in haar verzen vereenigd tot een volmaakte harmonie, het groote diepe, algemeen-menschelijke gevoel en de gave vorm. | |
[pagina 205]
| |
Ik zeide het u reeds in mijn eerste kroniek, van hoe een prachtige verscheidenheid de jonge Fransche letterkunde is. Ik geloof niet dat men elders een zoo rijken bloei van talenten vinden kan. Er zijn er anderen die rustig doorwerken. Er zijn jongeren die een nieuwe vorm zochten, in overeenstemming met hun nieuwen kijk op het schouwspel der wereld. En onder deze allerjongsten, die men ook wel de literaire cubisten noemt, - eenieder die nieuwe banen zoekt, wordt als cubist doodgeverfd! - is Blaise Cendrars wel een der meest begaafden. Hij is zeer ongelijk in zijn werk. Hij zoekt de intensiteit, den fellen direkten slag. Soms bereikt hij dat; al te vaak wordt zijn beknoptheids te duister. Bijna altijd trilt het van leven. En soms, wijd-uit kan hij in een veel-omvattenden zwaai een grootsche visie naderen. Maar altijd blijft het uiterlijk. Ik heb zijn Panama gelezen, dat goede fragmenten heeft. Profond Aujourd'hui, een titel die het werk van Cendrars typeert, reken ik tot het beste wat hij geschreven heeft. De film-roman La Fin du Monde, met illustraties van den schilder cubist Fernand Léger lijkt mij een grove vergissing, een misbruiken van zijn talent, en daarbij hinderlijk-blasphematorisch. Maar het kleine, laat ik zeggen: proza-gedicht: J'ai tué, is een voortreffelijk staaltje van zijn kunnen. Enkele aanhalingen, uit het begin en uit het slot, geven een duidelijk beeld van zijn werkwijze.
‘... Derrière l'hôtel, il y a une petite villa enfouie sous les arbres. On n'en voit pas bien la façade. Une tache blanche. La route passe devant la grille, tourne et longe le mur du parc. On marche soudain sur une profonde litière de paille fraîche qui absorde le bruit traînard des milliers de godillots qui viennent. On n'entend que le frôlement des bras balancés en cadence, le cliquetis d'une baïonette, d'une gourmette ou le heurt mat d'un bidon. Respiration d'un million d'hommes. Pulsation sourde. Involontairement chacun se redresse et regarde la maison, la petite maison du généralissime. Une lumière filtre entre les volets disjoints et dans cette lumière passe et repasse une ombre amorphe. C'est Lui. Ayez pitié des insomnies du Grand Chef Responsable qui brandit la table des logarithmes comme une machine à prières. Un grand calcul de probabilités l'assomne sur place. Silence. Il pleut. Au bout du mur, la paille cesse. L'on tombe et repatauge dans la boue. C'est la nuit noire...’ Wanneer hij in den aanval, man tegenover man komt te staan, ziet hij zich zelf als het centraal-punt van de werkzaamheid en den arbeid van millioenen menschen. - ‘Des mains d'hommes et de femmes ont fabriqué tout ce que je porte sur moi. Toutes les races, tous les climats, toutes les croyances y ont collaboré.... L'eau, l'air, le feu, l'électricité, la radiographie, l'acoustique, la balistique, les mathématiques, la métallurgie, la mode, les arts, les superstitions, la lampe, les voyages, la table, la famille, l'histoire universelle sont cet uniforme que je porte... Mille millions d'individus m'ont consacré toute leur activité d'un jour, leur force, leur talent, leur science, leur intelligence, leurs habitudes, leurs sentiments, leur coeur. Et voilà qu'aujourd'hui j'ai le couteau à la main... J'ai tué le Boche. J'étais plus vif et plus rapide que lui. Plus direct. J'ai | |
[pagina 206]
| |
frappé le premier. J'ai le sens de la réalité, moi, poète. J'ai agi. J'ai tué. Comme celui qui veut vivre’.
Diep gaat deze kunst niet, dat weet ik wel. Maar er is hier een acuutheid, een trachten naar uiterst-felle uitdrukking, een verwerkelijken van wat hij zich tot doel stelde, een poging om heel het zichtbaar monsterachtige leven met zijn handen en zijn oogen vast te grijpen, - die de kenmerken zijn van een groep van jonge schrijvers die, wanneer eenmaal het buitensporige en het excentrieke vergroeid zal zijn, nog wel goed werk zullen geven. Aanleg en temperament hebben zij genoeg! P.v.d.M.d.W. | |
De nieuwe richting in de Amerikaansche poëzie.De Jong-Amerikaansche poëzie is de laatst gekomene in de internationale beweging voor vernieuwing van vorm en inhoud die, sinds jaren, over de heele beschaafde wereld golft. Eerst in 1913-14, - wanneer de meeste Europeesche landen sinds een kwart eeuw een min of meer ‘moderne’ poëzie bezaten, - lichtte in de Vereenigde Staten, opééns, een helle dageraad van jong streven in het schemerduister van een half-ontaarde en verzwakte nabootsers-kunst. En, gelijk alle bewegingen en daden in Amerika, rolde de nieuwe poëziebeweging voort met verbazende stuwkracht. In 1917, - omtrent vier jaar na het inluiden der ‘New Poetry’, - gaven Harriet Monroe en Alice Corbin Henderson een lijvige bloemlezing uit van jongere dichters (The new Poetry. An Anthology) waarin werk van honderd jonge Amerikaansche en Engelsche dichters is opgenomen. De oorspronkelijkste en meest belangwekkende poëzie in de Engelsche taal wordt nu in de Vereenigde Staten geschreven, meer dan in Engeland of in Australië. Het is vreemd dat Amerika, zoo durvend origineel in handelsmethoden, wetenschap en staatsinrichting, zoo vooruitstrevend op sociaal gebied, voor tientallen jaren tevreden en zelf-voldaan kon luisteren naar den zaagzang van een kreupele poëzie die, - geheel buiten den invloed van de veranderde wereldliteratuur, - de versteende vormen van een doode Europeesche kunst gedachteloos nabootste. E.A. Poe en Walt Whitman, gehuldigd in Europa als scheppers van nieuwe schoonheid, hadden in hun eigen land zeer weinig invloed. Zelfs nu wordt E.A. Poe door de Akademische kritici bijna uitsluitend als proza-schrijver geprezen. Zijn gedichten, - die zulk een buitengemeenen invloed hadden op Baudelaire, Mallarmê en de Fransche Symbolisten, - worden hier vaak uitgekreten voor een minderwaardig en zielloos spel van tinkelende rijmen en glijdende vorm-gladheid. Poe's faam is veel grooter in Europa dan in zijn geboorteland. Walt Whitman, gehuldigd door de jongere school en nog steeds aangevallen of misprezen door de Akademische kritiek, is hier nog steeds een ‘teeken van tegenspraak’. Zijn Leaves of Grass, dat echt-Amerikaansch en profetisch boek, geweldig, ofschoon verward in zijn grootschheid, werd, - vóór het optreden der jongere dichters, - niet herkend als een werk zwanger van nieuwe toekomst- en schoonheidsidealen. Men zocht in Walt Whitman naar een ‘volmaakt’, een ‘afgewerkt’ | |
[pagina 207]
| |
gedicht, naar afgeronde en sierlijke zinsneden, naar ‘poëtische’ beeldspraak. En Whitman is meer en iets anders dan een ‘letterkundige’, grooter dan een schrijver, voldaan met streelende woorden en zingende rythmen. Hij was minder een eenzijdig kunstenaar dan een alzijdig mensch, dan een machtig baanbreker, uitgulpende de immense en jubileerende lofzangen van zijn demokratisch paganism. Zonder zelf-kritiek en zonder fijnzinnige ziftende keus in zijn overweelderige produktie, smeet hij zijn ‘barbaric yawp over the roofs of the world’, en dacht niet eens aan ‘literaire kunst’. Veel van hem vinden we nu in de Fransche unanimisten, in Ch. Vildrac, Georges Duhamel en Jules Romains, en in sommige der moderne Amerikanen. In de periode vóór 1913-14 luisterde Amerika niet naar Whitman's stem, maar ging voort met Europeesche kunstopvattingen en kunstvormen over te planten. Nooit trachtten de schrijvers het eigenaardig Amerikaansch leven en het eigenaardig Amerikaansch wezen uiting te geven in hun kunst. Het was de vereering van de jongere Fransche dichters voor Whitman die de tij deed keeren. In het werk der jongere Amerikanen kunnen, in hoofdzaak, twee invloeden worden herkend: die van de moderne Fransche poëzie en die van Walt Whitman. In de bundels van John Gould Fletcher (Fool's Gold, 1913 - The Dominant City, 1913. - Irradiations, 1916. - Goblins and Pagodas, 1916) vinden we echos uit de werken van René Ghil, Rimbaud, Emile Verhaeren en van den uitstekenden dichter van Nicaragua, Rubén Dario. Amy Lowell - een energieke en welbelezene vrouw, de ware leider van de moderne Amerikaansche beweging, - heeft in een gedeelte van haar werk den invloed ondergaan van Paul Fort. (A Dome of many-colored Glass, 1912. - Sword-blades and Poppy-seed, 1914. - Men, Women and Ghosts, 1916. - Can Grande's Castle, 1918, etc.) In het boek van delikate stemmingen Verse (1915) van de vroeggestorvene Adelaïde Crapsey vinden we fijnverwerkte inspiratie van de Japansche lyriek. Deze dichters van veel-omvattende, Europeesche en Oostersche beschavings-verfijning schijnen mij echter niet de klaarste stemmen van Jong-Amerika. De echt-Amerikaansche poëten die niet naar uitheemsche modellen werkten, maar die den geest van hun eigen jong en kernig land in hun werk lieten doorstralen, zijn misschien niet gemakkelijk om te doorvoelen voor een Europeesch lezer, maar zij brengen ons een diepere oorspronkelijkheid en een ongesminkte echtheid: Robert Frost, Vachel Lindsay, Edgar Lee Masters en Carl Sandburg. Deze zijn mannen die met pezige wortels vastzitten in den Amerikaanschen grond. Zij zijn realisten in den besten zin. Romantiekers beminnen niet het leven zelf maar alleen hun eigen opvattingen van het leven, de droomen en de gedachten die zij rond het bestaan weven. Deze Jong-Amerikanen zijn niet Romantisch. Zij bezitten een scherpen zin voor realiteit die zij niet verachten en ontvluchten voor zeldzame schoonheid gevonden in donkere grotten van droom als zeldzame steenen die alleen in het donker flonkeren en, koud en grijs, hun kleur verliezen in den vollen dag. Robert | |
[pagina 208]
| |
Frost bezit dat sterk gevoel voor de simpele schoonheid van het dagelijksch leven dat we ook in Gezelle vinden. Zijn werk is geurig met de roken der weiden en dalen en heuvelen van New England, vol gebonden dramatiek en gedempt gevoel gelijk het zielsleven van den Angelsakser. Zijn gedichten wateren nooit uit in kleurlooze abstrakties; zijn personages zijn geen schimmen van zijn eigen brein, maar bloedwarme, levende, scherp-geobserveerde wezens, waarvan de tragiek of de blijheid ons aangrijpt, onweêrstaanbaar. (A Boy's Will, 1914. - North of Boston, 1914. - Mountain Interval, 1916, etc.). Robert Frost is geen proefnemer met een buitengewone en ultra persoonlijke techniek. Zijn gedichten zijn gebouwd op een bijna regelmatig rythmus-schema. Hierin verschilt hij van Edgar Lee Masters die ‘free verse’ voor zijn uitingswijze heeft gekozen. Het vrije vers van de Jong-Amerikanen verschilt van het vrije vers van Emile Verhaeren, Herman Gorter, Rubén Dario of Richard Dehmel in dat het niet muzikaal is in wezen en het rijmwoord geheel verwerpt. Bijzonderen nadruk wordt gelegd op de volstrekte nieuwheid en oorspronkelijkheid der beeldspraak, en een niet onbelangrijke groep jongeren heeft zich The Imagists gedoopt. Edgar Lee Masters heeft veel geschreven en zijn werk is in waarde zeer ongelijk. Een zijner boeken wordt echter als een der meest uitmuntende van de nieuwe richting geprezen: The Spoon River Anthology (1915). Het bestaat uit een kollektie grafschriften die de dichter schreef voor al de dooden van Spoon River, een typisch Amerikaansch provincie-stadje, voor al de dooden die begraven liggen op den heuvel. De titel is afgekeken van de oude verzameling van grafschriften, de Grieksche Anthologie. De eerste lijnen klinken als een moderne uitgave van Villon's ‘Où sont les neiges d'antan?’: Where are Elmer, Herman, Bert Tom, and Charley,
the weak of will, the strong of arm, the clown, the boozer, the fighter?
All, all are sleeping on the hill.
One passed in a fever,
One was burned in a mine,
One was killed in a brawl,
One died in a jail,
One fell from a bridge toiling for children and wife -
All, all are sleeping on the hill...
Maar ik verlang niet te citeeren. Bij brokjes kan het boek niet naar waarde worden geschat. Het verdient, voor zijn nieuwheid en ongemeene kracht, ruim aandacht in Europa. (Spoon River Anthology, 1915. - Songs and Satyres, 1916. - The great Valley, 1916. - Toward the Gulf, 1918, etc.) Vachel Lindsay is ook een zeer aantrekkelijke en origineele persoonlijkheid. Hij is een apostel gelijk Ruskin. Te voet doorliep hij het heele Amerikaansche vasteland om in elke stad en in elk dorpje zijn ‘Gospel of Beauty’, zijn ‘Evangelie van Schoonheid’ te prediken: ‘De kostbaarste aller dingen zijn ons eigen haard en omgeving. Wij moeten ons | |
[pagina 209]
| |
eigen huis en ons eigen dorp en omgeving de schoonste, de meest demokratische en de heiligste der wereld maken. De kinderen die nu opgroeien moeten liefderijke hoveniers worden, of bouwmeesters, of park-aanleggers, of onderwijzers in het dansen in Griekschen stijl, of muzikanten, of roman-schrijvers, of dichters, of handwerkslui met een eigen stiel, of houtsnijders, of tooneelspelers, of zangers. Zij moeten hun talent vinden en het ontplooien door hard werk... Zij moeten, indien zoo door den geest geleid, over het heele land dwalen op zoek naar het geheim van een demokratische schoonheid, met terzelfdertijd hun hart tot barstens toe gevuld met God's glorie en genade. Dan moeten zij terugkomen tot hun eigen haard en omgeving en een kleinen kring vormen van werkers in denzelfden geest, en arbeiden om hun geburen en hun eigen huis schooner, meer demokratisch en heiliger te maken met hun bijzondere kunst of ambacht... Zij moeten werken in hun eigen kleinen kring en geen belooning noch eer verwachten...’ Zonder geld, alleen gewapend met een boekje van 16 bladzijden, Rhymes to be traded for bread, doorliep hij heel de Vereenigde Staten en, gelijk van ouds de Skalden en de Troubadours, zong hij zijn eigen gedichten voor het allergewoonste publiek, voor den prijs van een eetmaal en een bed. Zijn gedichten zijn zeer ongewoon en verbijsterend oorspronkelijk. (General William Booth enters into Heaven, 1913. - Adventures while preaching the Gospel of Beauty, 1914. - A handy Guide for Beggars, 1914. - The Congo and other poems, 1915. - The Chinese Nightingale, 1916, etc.) Door Carl Sandburg's gedichten drijft een epische kracht. Hij staat onvervaard midden in het moderne leven. Zijn boek Chicago Poems is gevuld met de beelden van de slachthuizen, de handelsbeweging, de skyskrapers, de dokken en fabrieken, de woelige straten, met heel het bruischend en jong leven dezer pas-nieuwe wereld-stad. Zijn aanvoelingswijze is niet individualistisch; hij is één met de massa. Brutaal soms en scherp-gekleurd is zijn werk, maar bijna altijd echt, breed in zwaai en kernig. Chicago Poems, 1916. - Corn-Huskers, 1919.) Indien ik niet vreesde mijn kataloog van namen en werken te verlengen, zou ik hier nog willen duiden op de werken van Louis Untermeyer dichter en kritiekschrijver. The new era in American Poetry, 1919, van Edwin Arlington Robinson, den voorlooper van de nieuwe richting, van J.W. Beach, Conrad Aiken, en van de ‘Imagist School’. Maar te veelvoudig verscheiden is de jonge bloei van de Amerikaansche poëzie dan dat ik het zou wagen durven er zelfs een algemeen overzicht van te schetsen in een paar bladzijden. Wij staan hier voor een durvende omwenteling in moderne poëzie, voor een nieuwe kunstopvatting, voor zeer doortastende, misschien al te gewaagde innovaties in vorm-vernieuwing en geestelijke richting. Jong-Amerika heeft in poëzie de leidende hand van Europa losgelaten. Voor de eerste maal sinds de Kolonisatie tijden gaat er in de Amerikaansche poëzie een zuiver Amerikaansche klank op. Zal oud Europa luisteren? University of Minnesota, U.S.A. G. Van Roosbroeck. |
|