Nu, als we op het oog houden hoe kiesch Conscience stond tegenover dergelijke verhoudingen, dan is het zeker dat we mogen besluiten dat we hier staan voor C. 's eerste liefde. Dit is ten andere ook de overlevering. Tevens is dan Bethken te beschouwen als het prototype van de landelijke meisjes, die in de heide-idyllen voorkomen.
Tevens spijt het ons wel dat E. De Bock niet het rechte standpunt, en geen luchtiger standpunt, weet te vinden in dat kittelig vraagstuk van de herwerking van ‘Het Wonderjaer’. C. was geen partijman en niemand hoeft te zeggen dat hij zich heeft laten omkoopen en niemand heeft hem wit te wasschen. Immers hij had geen verplichtingen tegenover partijen. Indien er katholieken waren die ‘gewerfd’ hebben om C. enkel om uit zijn kunstenaarschap politieke munt te slaan, dan is dat misdadig zoowel tegenover de waarheid als tegenover de kunst. Maar ik denk dat zij die gedurig-aan zeuren over het feit dat met de omwerking van ‘Het Wonderjaer’ C. zich zou verkocht hebben - in de wandeling zegt men aan de ‘Jezuïeten’ - eenvoudig de nagedachtenis van C. bezoedelen, - en hem liever voortaan onverlet zouden laten.
Verder is die omwerking, bij vergelijking van de twee uitgaven, eer oppervlakkig. En bovendien zouden de ‘bedillers’ moeten nagaan wat de mentaliteit van gevangenisbestuurders was in dien tijd.
Twee zaken hield C. in dezen op het oog: zijn kunstenaarschap en zijn Vlamingschap. Als kunstenaar aanvaardde hij het geloof van het grootste deel van zijn publiek. Als Vlaming (verre van zijn overtuiging ondergeschikt te maken aan een politieke partij) trachtte hij alle menschen van goeden wil te groepeeren, die de Vlaamsche Beweging dienen om haar zelf, niet om een partij. ‘Ik bezweer U, landgenooten, bederft onze schoone zaak niet door partijzucht’, zegt Conscience te Brussel in 1844.
C. was een goed mensch, geloovend wel, maar zoomin ‘klerikaal’ te noemen als ‘liberaal’. Voor de Vlaamsche Beweging is dit leven zelf een meesterstuk geweest, omdat, met het vertrouwen te winnen van allen, Conscience het ruggemerg van de Beweging is geweest, gedurende haast vijftig jaar.
Dit wil nu niet zeggen dat de heer De Bock bepaald onrechtvaardig was tegenover Conscience; alleen heeft hij in dezen zijn standpunt niet veel hooger weten te brengen dan zijn voorgangers. Wat ik hier zei, gaat eer tegen meeningen, die in dezen alhier soms nog gangbaar zijn, dan tegen de uiteenzetting van den heer De Bock.
Daarnevens wist hij, ook voor den ingewijde, heel wat bizonderheden op te delven, die werkelijk belang hebben, en verband te brengen tusschen feiten en toestanden, waar tot hiertoe niet werd op gewezen.
Wat de invloeden betreft, wordt eerder aangeduid wat naast den schrijver leefde en bloeide dan wat werkelijk bijdroeg tot zijn innerlijke vorming, Tot slot durf ik samenvatten: dit boek is ernstig werk. Voor de eerste maal zien we zooveel degelijk materiaal bijeen over Conscience. Hier en daar ontbreekt nog de synthese of is ze deels foutief.
Het werk is mooi uitgegeven, en rijk geïllustreerd. Met het oog op het belang van het onderwerp, mogen we zeggen dat het een van de merk-