Het is een tintelende levenslust, een sterke wil om te leven.
En dit is wel het gemeenschappelijk kenmerk van al de jongere Fransche schrijvers en dichters, hoe onderling uiteenloopend zij ook mogen zijn in aanleg, technische uiting en levensbeschouwing.
Dien levenslust, dien wil om te leven, dien wil tot daden, ge vindt ze terug bij sommigen heel duidelijk, bij anderen grof-weg als een blinde natuurkracht, bij enkelen edel-vergeestelijkt tot een gave sterke synthese van leven en godsdienst, bij velen in louter menschlijkheid en hevig gevoel van handelende deernis, bij de meesten op meer verborgene, onbewuste wijze.
Het werk der jongeren heeft een zekere uitbundigheid, een overmoed, een ruimte, en toch ook een fel begrip der werkelijkheid.
Zij laten zich niet meer verblinden door holle frazen en door woorden die geen realiteit meer dekken. Zij zijn geen leege droomers meer. Zij staan stevig òf in de menschelijke òf in de goddelijke werkelijkheid, want zij hebben niet te vergeefs de bittere en zware leerschool van den oorlog doorgemaakt.
Het tempeest dat vijf lange verschrikkelijke jaren aanhield, heeft de zwoele broeikast-atmosfeer, waarin de Fransche literatuur gekweekt werd, weggevaagd, en de jongeren kijken weer met frissche oogen door de wereld.
Er zijn er altijd wel geweest die zich niet thuis voelden daar in die troebelheid, en in zuiverder geestelijke lucht leefden. Péguy en Psichari zijn zulke jonge mannen geweest die moe van woorden, de daad zochten en met hun offerenden dood, de edele ontbloeiing van hun werk en hun leven, een diepen invloed uitoefenen op den eeuwigen trijd op geestelijk gebied.
Een groote groep van jongeren heeft zich deze twee waarachtige menschen, tot meesters gekozen. Zij gruwt van den chaos, zij ordent, zij stelt de synthese van leven en Christendom, zij jaagt geen onmogelijke droombeelden na, zij kent te goed de werklijkheid, zij houdt er rekening mee. Binnen de altijd nieuwe horizonten der Kerk, waar immers telkens oneindige verschieten opengaan, bouwt zij haar werk; zij wil dat de kunstenaar en de kunst weer de hun toekomende plaatsen innemen. Zij bouwt voort op de levende traditie, met nieuwe, jonge kracht.
Tot deze groep behooren Henri Massis met zijn oorlogsboek, Le Sacrifice; de medewerkers van La Revue des Jeunes, die wel heel bloeiend is, maar waarboven ik het tijdschrift Les Lettres verkies, met schrijvers als René Johannet, Paul Cazin, Bernoville en Jacques Maritain, die in de September-aflevering een hoogst-merkwaardig artikel begon over ‘L'Art et la Scolastique’. (Ik ben van plan in mijn maandelijksche kroniek nog nader terug te komen op deze studie).
Deze schrijvers waartoe historici als Johannet, romanciers als François Mauriac, dichters als Salomé, filosofen als Maritain, publicisten als Vallery-Radot behooren (ik noem alleen de jongeren), weten het verband der dingen en begrijpen dat een groote kunst en een groote literatuur die méer zijn dan enkel amusement en verpoozing voor handelsreizigers